ECLI:NL:TADRSGR:2022:153 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-616/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:153
Datum uitspraak: 21-09-2022
Datum publicatie: 23-09-2022
Zaaknummer(s): 22-616/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over belangenverstrengeling kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 september 2022 in de zaak 22-616/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 25 juli 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2022/59 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster, haar man en haar zoon hebben op 19 mei 2021 aangifte gedaan tegen een politieambtenaar.
1.2    In september 2021 is er via WhatsApp contact geweest tussen de man van klaagster (hierna: de man) en verweerder. De man heeft verweerder op 20 september 2021 twee bestanden gestuurd: een bevel inverzekeringstelling van de man en de eerste pagina van de door de man gedane aangifte.
1.3    Verweerder heeft op 21 september 2021 via WhatsApp aan de man geschreven dat hij eerst navraag zal doen.
1.4    Bij brieven van 13 januari 2022 zijn klaagster en haar man geïnformeerd over het niet vervolgen van de betreffende politieambtenaar. In één van de twee brieven wordt de naam van de betreffende politieambtenaar genoemd.
1.5    Op 14 januari 2022 heeft de man deze brieven via WhatsApp naar verweerder gestuurd.
1.6    Op 24 januari 2022 heeft verweerder via WhatsApp gereageerd:
“Goedemorgen, rest enkel nog de mogelijkheid van een klachtprocedure bij te gerechtshof ( art. 12 Sv ) Ter voorkoming van de schijn van belangenverstrengeling kan ik u hierbij - helaas - niet van dienst zijn. Ik heb namelijk vastgesteld dat ik rechtsbijstand verleen/heb verleend aan één van de leden van de familie [X]. Op grond van gedragsregels voor de advocatuur staat het mij niet vrij u rechtsbijstand te verlenen. Indien u dit wenst kan ik u wel een collega aanbevelen.”
1.7    Na reactie van de man heeft verweerder via WhatsApp nog het volgende gestuurd:
“Ik heb niet eerder geweten van het feit dat het conflict het gezin [X] betreft. Ik sta een lid van dit gezin bij op een volledig ander rechtsgebied. U mag erop vertrouwen dat de tussen ons uitgewisselde correspondentie nooit aan de wederpartij zal worden gedeeld.”
1.8    Op 2 februari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet door zijn bijstand aan klaagster te beëindigen en nu voor de tegenpartij op te treden. Klaagster stelt dat zij verweerder heeft benaderd en dat hij de zaak toen heeft aangenomen. Klaagster heeft alle stukken over het incident naar verweerder gestuurd. Vervolgens hoorde zij pas na lange tijd dat verweerder haar niet verder wilde verdedigen. Klaagster vraagt zich af in hoeverre verweerder te vertrouwen is en of verweerder de door haar aangeleverde stukken niet in het voordeel van de tegenpartij zal gebruiken. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt de zaak van klaagster en haar man en zoon niet te hebben aangenomen. Verweerder stelt dat hij klaagster heeft voorgehouden dat hij hen rechtsbijstand kon verlenen nadat formeel een besluit was genomen op de aangifte en/of de door hen ingediende klacht. Er is geen sprake geweest van (het accepteren van) een opdracht. Toen de naam van de wederpartij bij verweerder bekend werd (op 14 januari 2022), heeft hij aan klaagster gemeld zich niet vrij te achten hen rechtsbijstand te verlenen, om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Dit omdat verweerder in een geheel ander rechtsgebied bijstand verleent aan een gezinslid van de familie X. Verweerder stelt dat de door klaagster aangeleverde stukken en informatie vanzelfsprekend niet aan de familie X ter beschikking zijn gesteld. 
3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Uitgangspunt is dat, gelet op de kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid, een advocaat ervoor dient te waken dat sprake is of kan zijn van belangenverstrengeling. Ook de schijn dat de advocaat zich aan belangenverstrengeling ten nadele van de cliënt schuldig maakt, dient te allen tijde te worden vermeden. De cliënt moet er immers ten volle op kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke gegevens over zijn zaak of persoon, die de cliënt de advocaat ter beschikking stelt, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. 
4.2    In de situatie dat verweerder daadwerkelijk voor klaagsters wederpartij zou zijn gaan optreden in dezelfde zaak, zou sprake zijn geweest van schending van de hiervoor genoemde uitgangspunten. Verweerder heeft echter expliciet aangegeven dat hij niet voor klaagsters wederpartij optreedt, maar dat hij een gezinslid van de betrokken familie bijstaat in een zaak in een heel ander rechtsgebied dan de kwestie waarin klaagster hem om bijstand heeft gevraagd. Ook heeft verweerder nadrukkelijk aangegeven dat hij de van klaagster ontvangen stukken niet met de wederpartij heeft gedeeld of zal delen. Van belangenverstrengeling of het voor de tegenpartij van klaagster optreden is dan ook geen sprake. 
4.3    Dat het lang heeft geduurd voordat verweerder tot de conclusie kwam dat hij niet voor klaagster kon optreden, acht de voorzitter niet vreemd of verdacht. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat verweerder pas in januari 2022 te weten kwam wie klaagsters wederpartij was. In de eerdere aan verweerder overgelegde stukken van 20 september 2021 staat de naam van de wederpartij niet vermeld. Verweerder kon dan ook niet eerder dan half januari 2022 aangeven dat hij niet voor klaagster kon optreden. Dat is vervelend voor klaagster, maar verweerder heeft correct gehandeld.
4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.