ECLI:NL:TADRSGR:2022:126 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-379/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:126
Datum uitspraak: 20-07-2022
Datum publicatie: 17-08-2022
Zaaknummer(s): 22-379/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van een advocaat over de gang van zaken rondom de overname van een zaak kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juli 2022 in de zaak 22-379/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 april 2022 met kenmerk R 2022/41, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Mevrouw H is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Op 9 april 2021 heeft haar ex-partner bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend. 
1.2    In april 2021 heeft mevrouw H klager verzocht om bijstand in verband met de echtscheidingsprocedure. 
1.3    Op 21 juli 2021 heeft mevrouw H verweerster benaderd. Verweerster heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met klager. 
1.4    Op 23 juli 2021 heeft verweerster opnieuw telefonisch contact opgenomen met klager. 
1.5    In het klachtdossier bevindt zich een handgeschreven verslag van mevrouw H van het bezoek dat klager haar kennelijk vervolgens op 23 juli 2021 thuis heeft gebracht. 
1.6    Mevrouw H heeft op moment dat klager bij haar thuis was telefonisch contact opgenomen met verweerster.
1.7    Op 23 juli 2021 heeft verweerster over dat telefoongesprek het volgende geschreven aan klager:
“Wij spraken zojuist in een driegesprek (mevrouw H(…), ondergetekende en u) telefonisch. Mijn secretaresse heeft het telefoongesprek ook gehoord. Afgesproken is dat mevrouw H(…) vandaag nog haar originele stukken van u ontvangt en het door haar contant betaalde bedrag ad € 7.000,00 en het griffierecht.”
1.8    Op 26 juli 2021 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:
“Afgelopen vrijdag heeft u zoals afgesproken de originele stukken aan mevrouw H(…) geretourneerd. Het bedrag ad € 7.000,00 en griffierecht heeft u niet terugbetaald. U zei tegen mijn cliënte dat u dit het weekend wel zou regelen, of woorden van gelijke strekking. Het is vandaag maandag en cliënte heeft het bedrag ad € 7.000,00 en griffierecht niet van u mogen ontvangen. Ik sommeer u namens mevrouw H(…) om ervoor zorg te dragen dat u de bedragen vandaag aan haar terugbetaald. Mocht dat niet gebeuren, dan vraag ik morgen spoedoverleg met de Deken aan in dit kader.”
1.9    Op 27 juli 2021 heeft verweerster de deken geïnformeerd over de gang van zaken in de kwestie tussen klager en mevrouw H tot dat moment. 
1.10    Op 30 juli 2021 heeft klager als volgt gereageerd op het hiervoor weergegeven bericht van verweerster van 23 juli 2021: 
“Over meeluisteren bent u niet open geweest. U heeft mij voorafgaand geen mededeling gedaan.”
1.11    Op 1 augustus 2021 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:
“ (…) Ik heb zojuist met mevrouw H(…) overleg gepleegd.
Zij betwist dat u enige werkzaamheden voor haar hebt uitgevoerd. Cliënte beschikt over geen correspondentie van uw hand in de zaak. Ook is er geen telefonisch contact geweest tussen u en mevrouw H(…).
Tijdens de bespreking is er slechts geld geteld en geen inhoudelijk gesprek gevoerd.
Om moverende redenen is cliënte bereid dat u € 250,00 inclusief BTW in rekening brengt. Het overige € 2.217,40 ziet mijn cliënte binnen 3 dagen na heden tegemoet op het bij u bekende bankrekeningnummer.
Op het onderwerp van de declaratie kan vervolgens finale kwijting worden overeengekomen, de finale kwijting geldt uiteraard niet voor de aansprakelijkheidsprocedure.
.”
1.12    Op 16 augustus 2021 heeft verweerster aan klager een brief gestuurd, die zich niet in het klachtdossier bevindt. Op 31 augustus 2021 heeft klager daarop als volgt gereageerd:
“Graag sluit ik deze kwestie met u op een nette manier af en hoop ik er met u samen uit te komen.
Ik ben uitgenodigd door de deken en inmiddels heb ik de zaak met hem besproken.
U heeft mij niet om overname van de zaak verzocht. Voorts heeft u uw secretaresse mee laten luisteren zonder mij hierover vooraf te informeren.
U sommeert mij de volledige betaling terug te storten aan mevrouw Hage. U kunt echter niet ontkennen dat ik weldegelijk werkzaamheden heb verricht, zodat het niet meer dan reëel is dat ik daarvoor kosten in rekening breng. Graag doe ik u een passend voorstel. Wanneer u bereid bent een voorstel in overweging te nemen, dan zal ik u aansluitend een concreet voorstel doen.”
1.13    Op 2 september 2021 heeft klager het volgende geschreven aan verweerster:
(...) Uw voorstel is weinig constructief. Ik kan u nu op mijn beurt voorstellen om €  250,00 van mijn rekening af te halen. Het is toch duidelijk dat een dergelijke opstelling ons niet dichter tot elkaar gaat brengen? Ik ben echter zoals gesteld wel degelijk bereid om een voorstel te doen dat hout snijdt. Een telefonisch onderhoud tussen ons lijkt mij geboden. Kunnen wij een contactmoment afspreken?”
Vervolgens hebben partijen een belafspraak gepland. 
1.14    Op 7 september 2021 heeft klager het volgende geschreven aan verweerster:
“Gisteren stelde ik u voor elkaar in het midden te ontmoeten aangaande mijn werkzaamheden. Dat betekent € 1.020,- ex BTW. U stelde € 500,- voor. Ik neem aan dat dat gezien uw eerdere e-mail inclusief BTW is. 
Ik was niet blij met uw voorstel. Ik heb dat even laten bezinken. Bij nader inzien moet overeenstemming mogelijk zijn, zo groot is het verschil niet. 
Daarom stel ik (wat mij betreft veel water, weinig wijn voor mij) voor € 750,- ex BTW. 
Wat u betreft is het een zaak tussen mw. H(…) en mij en niet tussen u en mij. Echter wanneer wij tot een schikking komen, dan zijn er wat mij betreft geen achterdeurtjes en zal ik u niet meer aanspreken op uw handelen. 
De finale kwijting geldt niet, zoals door u gesteld, voor de aansprakelijkheidsprocedure.”
1.15    Op 13 september 2021 heeft verweerster, namens mevrouw H, de deken laten weten dat het eerder afgegeven signaal worden omgezet in een klacht tegen klager. De klacht van mevrouw H tegen klager is bij de raad in behandeling onder nummer 22-360/DH/RO. 
1.16    Op 14 september 2021 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:
“(…) Nogmaals, u dient alle omstandigheden mee te wegen, te weten mijn cliënte heeft geen enkele correspondentie van uw hand, zelfs geen opdrachtbevestiging. Voorts heeft u een beroepsfout (door geen verweerschrift in te dienen) gemaakt waardoor de belangen van mijn cliënte ernstig geschaad zijn. Tot slot heeft u eerst om toestemming gevraagd om te mogen verrekenen. Deze toestemming is geweigerd en vervolgens bent u alsnog overgegaan tot verrekening, hetgeen klachtwaardig is. 
Mijn cliënte is als laatste voorstel akkoord dat u in rekening brengt € 500,00 excl. BTW. Het overige moet aan cliënte worden geretourneerd binnen 7 dagen na heden.”
1.17    In een bericht van 28 september 2021 aan verweerster geeft klager een samenvatting van wat er volgend hem tot dan toe is voorgevallen. Hij heeft verder het volgende geschreven:
“(…) Op 14 september deelt u mee dat ik alle omstandigheden dien mee te wegen (geen correspondentie, geen opdrachtbevestiging, beroepsfout, zonder toestemming verrekenen, hetgeen klachtwaardig is). Uw laatste voorstel is dat ik € 500,00 exclusief BTW in rekening mag brengen. 
Daarmee zou ik akkoord zijn gegaan. Wat mijn verbazing echter schetst, is dat u op 13 september kennelijk een klacht tegen mij heeft ingediend. 
Ik deel u op 14 september telefonisch mee het een niet met het ander te kunnen rijmen en dat niet valt in te zien waarom ik met u onderhandel over een schikking als u een klacht indient. 
Ik voel mij in mijn rug gestoken. Ik ben van mening dat advocaten zo niet met elkaar horen om te gaan. Ik kan het hierbij ook niet laten zitten. Ik vind uw handelen op diverse punten klachtwaardig. Ik zal dan ook een klacht tegen u indienen. Echter ben ik uiteraard nog steeds bereid in te stemmen met uw voorgestelde schikking van € 500,00 ex BTW, welke schikking niet geldt voor de aansprakelijkheidsprocedure.”
1.18    Verweerster heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Voor de duidelijkheid, mevrouw H(…) heeft een klacht jegens u ingediend, niet ondergetekende. 
Cliënte is akkoord dat u € 500,00 ex BTW in rekening brengt en het overige per omgaande terugstort aan mijn cliënte. De finale kwijting ziet niet op de aansprakelijkheidsprocedure. 
Ook is duidelijk dat mijn cliënte haar klacht niet zal intrekken. Immers, uit tuchtrechtspraak blijkt dat het een advocaat niet past om een klacht tegen hem/haar onderdeel te maken van een schikkingsvoorstel over het conflict tussen partijen.”
1.19    Op 10 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft op 21 juli 2021 contact opgenomen met klager en gevraagd om informatie over de zaak van mevrouw H. Verweerster heeft daarbij niet bekend gemaakt dat zij optrad als advocaat van H. 
b)    Verweerster heeft haar secretaresse op 23 juli 2021 laten meeluisteren met een telefoongesprek met klager, zonder klager daarvan op de hoogte te stellen. 
c)    Klager en verweerster hebben onderhandeld over een afrekening voor de door klager verrichte werkzaamheden voor mevrouw H. Daarbij heeft verweerster klager erop gewezen dat alle omstandigheden, waaronder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door klager, een rol zouden moeten spelen bij het tot stand komen van een schikking. Ook is in de correspondentie door zowel verweerster als klager gesteld dat een schikking (behoudens een eventuele aansprakelijkheid) tegen finale kwijting zou plaatsvinden. Toen de overeenstemming nagenoeg was bereikt heeft mevrouw H een klacht ingediend tegen klager. Verweerster heeft volgens klager de onderhandelingen om zeep geholpen en mevrouw H gedwongen “tot het opstarten van een civiele procedure tegen haar voormalig advocaat”. Klager kan dergelijke gedrag van een collega “niet anders omschrijven dan de ander in de rug steken”. 
2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, verder besproken. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1    Verweerster stelt dat klager niet in zijn belangen is geschaad en dat hij daarom geen belang heeft bij de klacht. Voor zover dit moet worden opgevat als een ontvankelijkheidsverweer slaagt dit niet. De stelling van klager is immers, zakelijk weergegeven, dat verweerster zich jegens hem onbetamelijk en onzorgvuldig heeft gedragen. Daarmee is het belang van klager bij de klacht gegeven en hij is daarin ontvankelijk. 
Klachtonderdeel a)
4.2    Klager verwijt verweerster dat zij onduidelijkheid heeft laten ontstaan en voortbestaan over de overname van de zaak van mevrouw H. 
4.3    Op 21 juli 2021 heeft verweerster contact opgenomen met klager. Volgens verweerster was toen nog niet duidelijk of zij het dossier werkelijk zou overnemen. Haar werkzaamheden voor mevrouw H bevonden zich in het stadium van onderzoek en overleg met klager. De opdrachtbevestiging van de werkzaamheden van verweerster voor mevrouw H dateert ook van later. De voorzitter ziet niet in dat verweerster hierin onbetamelijk heeft gehandeld.
4.4    Op 23 juli 2021 heeft verweerster wederom contact gezocht met klager en, zo maakt de voorzitter uit de gewisselde standpunten op, aan klager kenbaar gemaakt dat mevrouw H zich tot haar heeft gewend voor verdere bijstand in de echtscheidingskwestie. Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat zij klager toen heeft gevraagd naar een contante betaling van mevrouw H, zijn opdrachtbevestiging en de termijnbewaking. Volgens verweerster is klager vervolgens, zonder afspraak, “naar de woning van mevrouw H(…) gesneld”. Daarna is er wederom een telefoongesprek tussen klager en verweerster gevoerd waarin voorgaande is besproken. De voorzitter stelt op grond daarvan vast dat vanaf 23 juli 2021 (ook) voor klager duidelijk was dat verweerster de behandeling van de zaak van hem zou overnemen. Dit blijkt overigens ook uit de omstandigheid dat klager op 23 juli 2021 originele stukken aan mevrouw H heeft geretourneerd. Gelet op dit alles is klachtonderdeel a kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
4.5    Verweerster heeft uiteengezet dat zij een telefoongesprek heeft gevoerd met klager, terwijl klager zich bij mevrouw H thuis bevond. Het was/waren mevrouw H en/of klager die contact opnam(en) met verweerster. Verweerster bevond zich tijdens het telefoongesprek in een kamer waar ook haar secretaresse aanwezig was. Verweerster vermoedde dat zij te maken had met een advocaat die zich onbetamelijk gedroeg. Zij heeft daarom het telefoongesprek schriftelijk bevestigd en heeft daarbij geschreven dat haar secretaresse het telefoongesprek ook had gehoord. Verweerster deed dat om “de mondelinge afspraken (bewijsrisico) meer kracht bij te zetten”.
4.6    De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster de intentie had om haar secretaresse actief te laten meeluisteren met het telefoongesprek. De voorzitter heeft ook geen grond om te twijfelen aan de verklaring van verweerster dat de telefoon niet op de luidsprekerstand stond en dat haar secretaresse aldus slechts de helft van het gesprek heeft kunnen waarnemen. Gelet op dit alles is het niet onbetamelijk dat verweerster de aanwezigheid van haar secretaresse niet heeft gemeld aan klager tijdens het telefoongesprek. 
4.7    Verweerster heeft de min of meer toevallige aanwezigheid van haar secretaresse bij het telefoongesprek dat zij voerde met klager echter wel gebruikt om haar standpunt kracht bij te zetten. In het licht van de uitzonderlijke situatie waarin klager zijn (voormalige) cliënte onaangekondigd thuis opzocht om over de beëindiging van de opdracht te spreken, acht de voorzitter de keuze van verweerster op dit punt niet onbegrijpelijk en evenmin onbetamelijk. Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c)
4.8    De voorzitter stelt voorop dat de klacht tegen klager niet is ingediend door verweerster, maar door mevrouw H bijgestaan door verweerster. 
4.9    De vraag die beantwoord moet worden is dus of verweerster jegens klager onbetamelijk heeft gehandeld mevrouw H niet te beletten om een klacht in te dienen, terwijl er schikkingsonderhandelingen liepen over de (financiële) afwikkeling van de kwestie en in die schikking steeds aan de orde was dat de schikking (behoudens een eventuele aansprakelijkheidsprocedure) tot finale kwijting zou leiden. 
4.10    De voorzitter overweegt hierover als volgt. 
4.11    Voorop staat dat ook tijdens het voeren van schikkingsonderhandelingen in elk stadium aanleiding kan ontstaan om (alsnog) een klacht in te dienen. Dat er in  schikkingsonderhandelingen is gesproken over finale kwijting, maakt dat niet anders. Uit de tussen klager en verweerster gevoerde correspondentie blijkt in deze kwestie overigens niet dat die finale kwijting zich ook zou uitstrekken over het recht van mevrouw H om een klacht tegen klager in te dienen. In het bijzonder heeft klager hier zelf ook niets over geschreven in zijn bericht van 7 september 2021, terwijl hij op dat moment al wist dat verweerster namens mevrouw H een signaal had afgegeven bij de deken. 
4.12    Gelet op dit alles is de voorzitter van oordeel dat verweerster jegens klager niet onbetamelijk heeft gehandeld door mevrouw H bij te staan bij het indienen van een klacht tegen klager. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond. 
Slotsom
4.13    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.