ECLI:NL:TADRSGR:2022:12 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-942/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:12
Datum uitspraak: 26-01-2022
Datum publicatie: 26-01-2022
Zaaknummer(s): 21-942/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een civiele zaak kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 januari 2022 in de zaak 21-942/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…)
2.    (…)
wonende te Zoetermeer 
klagers

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 november 2021 met kenmerk R 2021/81, door de raad ontvangen op 15 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Op 12 februari 2020 om 14.09 uur heeft verweerder, namens zijn cliënte, v.o.f. O, het volgende geschreven aan klagers:
“(…) Cliënte stelde mij diverse stukken ter hand waaruit blijkt dat u gedurende een lange periode, onduidelijke en ongespecificeerde facturen aan cliënt heeft verzonden waarbij verder geldt dat cliënt betwist dat de door u gefactureerde "werkzaamheden" daadwerkelijk zijn verricht. Daarnaast is het cliënt gebleken dat u de fiscale werkzaamheden die wel door u zijn verricht gebrekkig zijn en u aldus tekort bent geschoten in de nakoming van uw verplichtingen. Zo zijn aan cliënt gedurende een langere periode (naheffings)boetes opgelegd vanwege te laat of niet gedane aangiften. De schade is enorm. Alleen al de door uw toedoen ontstane verzuimboetes beslaan een bedrag van tienduizenden euro's. 
Daarnaast is het cliënt gebleken dat u bedrijfsgevoelige informatie - ondanks uitdrukkelijk verzoek dat niet te doen - met derden hebt gedeeld. Cliënt behoudt zich op dit punt ook alle rechten voor. 
Op dit moment ben ik doende de totale vordering o.g.v. onverschuldigde betaling(en) én de schade die is ontstaan ten gevolge van uw tekortkomingen in kaart te brengen. Zodra duidelijk is hoe hoog de vordering van cliënte is, dan zal ik u dit kenbaar maken alvorens rechtsmaatregelen te treffen. 
Het moge voor zich spreken dat eventueel door u gezonden nota's die nog niet zijn voldaan ook niet zullen worden voldaan.
Enerzijds vanwege het feit dat de werkzaamheden niet zijn gespecificeerd en anderzijds beroept cliënt zich - voor zover er al bedragen verschuldigd zouden zijn - (quod non) op verrekening. 
Tot zover. Overigens verzoek ik u enkel nog met mij te communiceren en cliënt niet rechtstreeks te benaderen. (…)”
1.2    Op 12 februari 2020 om 16.27 uur heeft verweerder het volgende aan klagers geschreven:
“Tot mijn verbazing bereikt mij zojuist het bericht dat u - ondanks mijn uitdrukkelijke verzoek dat niet te doen - toch rechtstreeks contact heeft gezocht met cliënt. De door u in dit gesprek geuite ernstige dreigingen doen de wenkbrauwen fronsen. U verzocht cliënt in voornoemd gesprek de zaak uiterlijk 17 uur vandaag in te trekken en bij gebreke daarvan uitlatingen m.b.t. de bedrijfsvoering te zullen doen aan derden, waaronder de fiscus. Saillant daarbij is dat uw dreiging niet enkel zag op cliënt maar ook op een firma die geheel los staat van deze zaak (…). Gezien de ernst van uw dreigementen zal ik (…) op de hoogte (laten) stellen van uw voornemen de fiscus te zullen benaderen, wat daar verder van zij. 
Het moge voor zich spreken dat cliënt zich door u - nota bene zijn (voormalig) financieel vertrouwenspersoon - niet op deze wijze onder druk laat zetten. Voor de goede orde verzoek ik u hierbij opnieuw zich verder te onthouden van enig rechtstreeks contact met cliënt. Als u contact wilt hebben over deze zaak, dan kunt u mij bellen/mailen/faxen voor overleg. Cliënt is er nu wel klaar mee en schuwt er niet voor zo nodig passende rechtsmaatregelen te nemen.”
1.3    Klager 2 heeft op 12 februari 2020 gereageerd met de mededeling dat hij geen afspraken heeft met verweerder en dat verweerder zich niet van alles op de mouw moet laten spelden. 
1.4    Bij bericht van 17 februari 2020 om 15.14 uur heeft klager 2 verweerder gevraagd om, zakelijk weergegeven, een onderbouwing van de in de brief van 12 februari 2020 ingenomen standpunten. Klager 2 heeft het bericht cc aan vier personen gestuurd, waaronder de cliënte van verweerder. 
1.5    Op 17 februari 2020 om 18.13 uur heeft verweerder als volgt gereageerd:
“Ik begrijp dat u wederom derden betrekt in de discussie met cliënt. U lijkt het opnieuw niet zo nauw te nemen met de privacy wetgeving. Cliënt beraadt zich hoe daar mee verder te gaan. Daarnaast lijkt u te kiezen voor chantage en verlaat u keer op keer de van belang zijnde feiten. 
Tot slot. Volgende week woensdag zitten partijen bijeen en zal de gehele casus worden besproken. Overigens worden rechtsmaatregelen niet altijd vooraf aangekondigd. Daar bestaat ook geen verplichting toe. Wacht rustig af.”
1.6    Op 18 februari 2020 heeft klager 2 verweerder opnieuw gevraagd om onderbouwing van de op 12 februari 2020 ingenomen standpunten. Klager 2 heeft geschreven: “Beweren zonder bewijzen is laster.”.
1.7    Bij brief van 24 maart 2020 heeft klager bij de leiding van het kantoor van verweerder geklaagd over het handelen van verweerder. De klacht komt er in de kern op neer dat verweerder de op 12 februari 2020 ingenomen standpunten nog altijd niet heeft onderbouwd. 
1.8    Op 31 maart 2020 heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder gereageerd. Hij heeft onder meer het volgende geschreven:
“(…) Vooropgesteld zij, in de vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt, dat een advocaat in overleg met een cliënt bepaalt welke strategie moet worden gevoerd. In dat kader heb ik van [verweerder] vernomen dat [cliënt] er vooralsnog voor heeft geopteerd om zonder verdere inmenging van advocaten\adviseurs met [onderneming klager] een minnelijke oplossing te beproeven. Reden waarom in dit stadium [verweerder] nadere berichtgeving van [cliënt] afwacht en tot die tijd geen vervolg zal geven aan het gestelde in zijn brief d.d. 12 februari 2020. (…)”
1.9    Op 2 en 9 april 2020 heeft klager 2 met de klachtenfunctionaris gecorrespondeerd over de kwestie. 
1.10    Op 15 april 2020 heeft verweerder het volgende aan klagers geschreven:
“(…) In navolging op onze eerdere correspondentie bericht ik u hierbij als volgt. 
Vandaag bereikte mij via cliënt een bericht van de advocaat van de heren (…), waaruit ik opmaak dat er (nog altijd) wordt getracht - zonder juridisch wapengekletter - tot een minnelijke oplossing te komen. [Cliënt] heeft mij in dat verband verzocht (vooralsnog) geen verdere werkzaamheden te verrichten. Kort en goed, zonder aanvullend bericht mijnerzijds aan u zal cliënt geen verdere (rechts)maatregelen nemen.”
1.11    Op 16 april 2020 heeft klager 2 gereageerd en nogmaals zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de gang van zaken. De klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder heeft op 17 april 2020 gereageerd waarna opnieuw correspondentie tussen klagers en de klachtenfunctionaris is gevoerd. 
1.12    Op 7 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
Verweerder heeft klager namens zijn cliënte ‘ernstige verwijten en tekortkomingen’ voorgehouden, waarbij hij rechtsmaatregelen aankondigde ‘terwijl hij uiteindelijk over geen enkel bewijs bleek te beschikken’. Verweerder had zijn beschuldigingen moeten bewijzen of uitdrukkelijk terugnemen.
2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat aan zijn cliënte verzuimboetes zijn opgelegd en dwangbevelen betekend en dat zijn cliënte zich op het standpunt stelt dat dit te wijten is aan de gebrekkige dienstverlening van klagers. De cliënte van verweerder stelt zich in relatie tot klagers verder op het standpunt dat klagers ongespecificeerde rekeningen hebben gestuurd. Verweerder heeft de standpunten van zijn cliënte verwoord in de brief van 12 februari 2020 aan klagers. Na het verzenden van die brief heeft zijn cliënte verweerder verzocht om geen juridische maatregelen te nemen. De klachtfunctionaris heeft dit ook aan klagers laten weten. Volgens verweerder heeft hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2    De voorzitter voegt verder toe dat de in het bijzonder door klagers ingenomen standpunten ten aanzien van de door de cliënte van verweerder gestelde vordering niet besproken zullen worden. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. 
Klacht
4.3    Bij brief van 12 februari 2020 heeft verweerder klagers op de hoogte gesteld van de vordering die zijn cliënte op klagers stelde te hebben. De brief heeft daarnaast tot doel om bij klagers kenbaar te maken dat de cliënte juridische bijstand had gezocht bij verweerder. Een brief als deze heeft doorgaans ook tot doel om het debat tussen partijen op gang te brengen. 
4.4    De voorzitter kan begrijpen dat klagers geschrokken zijn van de inhoud en strekking van de brief, waarbij de voorzitter in aanmerking neemt dat uit het dossier niet blijkt dat de cliënte van verweerder de vordering eerder al bij klagers bekend had gemaakt. De reactie die de brief bij klagers teweegbracht betekent echter niet dat verweerder onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld. 
4.5    Dat de gestelde vordering in de brief van 12 februari 2020 nog niet feitelijk was onderbouwd is gelet op het prille stadium van de zaak niet onzorgvuldig. Verweerder mocht afgaan op de informatie die hij van zijn cliënte had ontvangen en hij heeft kenbaar gemaakt dat hij voornemens was om de vordering op korte termijn feitelijk te onderbouwen. Dit alles valt binnen de vrijheid die verweerder toekomt en ook op dit punt heeft verweerder niet onbetamelijk gehandeld. 
4.6    Van de nadere onderbouwing is het niet gekomen, omdat de cliënte verweerder vroeg om, aanvankelijk, zijn werkzaamheden op te schorten en vervolgens te staken. Dit behoort tot de vrijheid van de cliënte en valt verweerder niet aan te rekenen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de klachtfunctionaris en verweerder klagers op dit punt hebben geïnformeerd.  
4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.