ECLI:NL:TADRARL:2022:73 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-967/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:73
Datum uitspraak: 07-02-2022
Datum publicatie: 10-05-2022
Zaaknummer(s): 21-967/AL/GLD
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klacht is buiten de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet ingediend. Het beroep op de verschoonbare termijnoverschrijding van het tweede lid slaagt niet. Niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 februari 2022
in de zaak 21-967/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 december 2021 met kenmerk K 21/12, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De gemachtigde van klaagster is tot en met 2019 werkzaam geweest als notaris in E (hierna ook te noemen: de notaris).
1.2 Bij e-mail van 1 juli 2014 heeft verweerder aan de notaris geschreven in zijn dossier J Holding BV/ NM B.V.:

“(…) Heb jij tijd om met spoed concepten aan te leveren voor de akte van levering aandelen, de pandakte en de geldleningsovereenkomst? Kan je in die concepten opnemen dat de kosten daarvan voor rekening van de vennootschap (leveringsakte), de pandgever (pandakte) en geldnemer (geldlening) komen? (…)”

1.3 Op 11 november 2014 heeft het Notariskantoor een declaratie van bijna € 4.000,- aan NM B.V. gestuurd. Door het faillissement van NM B.V. is deze factuur niet door die vennootschap betaald. Ook J Holding B.V. heeft niet betaald.
1.4 Bij e-mail van 23 december 2020 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat verweerder zijn onbetaald gebleven declaratie van 11 november 2014 voor zijn werkzaamheden als notaris in het dossier J Holding B.V. / NM BV voor zijn rekening moet nemen. Verder heeft klaagster aan verweerder laten weten:

“(…) Onlangs raakte ik in gesprek met een collega van je. Daarbij kwamen we ook te spreken over de beroeps- en gedragsregels voor de advocatuur. Je collega attendeerde mij op artikel 32 van die regels. Het dossier [naam zaak c.s.] kwamen weer bovendrijven. 

Je hebt indertijd niet het voorbehoud gemaakt als bedoeld in regel 32 lid 1. Je wist dat mijn nota niet is betaald; ook de heer [J] was na jouw bemiddeling niet tot enige betaling bereid.

Ik zou dan ook menen dat je zelf het initiatief had behoren te nemen om betaling van mijn nota aan te bieden. (…).”

1.5 Hierop heeft verweerder bij e-mail van 23 december 2020 als volgt gereageerd:

“Ik deel jouw standpunt niet. De opdracht is gegeven door de uiteindelijk gefailleerde vennootschappen. Op welke wijze de opdracht vervolgens door jouw kantoor is aanvaard en/of zekerheid voor kosten is bedongen, is verder niet aan mij. Ik betreur dat het zo is gelopen, maar ben niet van mening dat mij ter zake enig verwijt treft. De gedragsregel waar jij op doelt, is hier niet van toepassing. In dat geval zou nooit meer enige aanbeveling kunnen worden gedaan ten behoeve van een professional. Overigens geldt dat elk vorderingsrecht inmiddels is verjaard. Er zijn meer dan 6 jaren verstreken.”

1.6 Per e-mail van 7 januari 2021 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

“Je reactie van 23-12-2020 is me te kort door de bocht.

Ik verwijs je naar de bijgevoegde introductiebrief van 01-07-2014. Met die brief heb jij mijn diensten ingeroepen in de zin van de destijds geldende beroepsregel 32 lid 1; je hebt geen voorbehoud gemaakt als bedoeld in het slot van dat lid 1.

Je wist dat mijn nota niet is betaald. Je hebt op mijn verzoek ook de heer [J] nog proberen te bewegen om mijn nota te voldoen; hij was daartoe niet bereid. Vervolgens had je, wetende dat er bij [NM B.V.] als gevolg van faillissement niets te halen zou zijn, betaling van mijn nota behoren aan te bieden, casu quo mij op die beroepsregel behoren te attenderen.

Je beroep op verjaring is ongepast. Verjaring zou in dit geval immers impliceren dat jouw onterechte zwijgen indertijd door tijdsverloop zou worden beloond. Ik zou menen dat een redelijk handelend advocaat het niet moet willen om zo zijn gelijk te halen. (…).”

1.7 Op 11 januari 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
in strijd met gedragsregel 32 (oud) te handelen door niet in te staan voor betaling van de factuur van klaagster voor de door de notaris in 2014 op verzoek van verweerder verrichte werkzaamheden in een dossier van de cliënten van verweerder, terwijl verweerder geen uitdrukkelijk voorbehoud voor die kosten heeft gemaakt, en ten onrechte klaagster niet op het bestaan van genoemde gedragsregel te hebben gewezen.  

3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klaagster de klacht te laat heeft ingediend en op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard, indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat deze klacht betrekking heeft op werkzaamheden van de notaris in 2014 waarvoor zijn Notariskantoor op 11 november 2014 een factuur aan NM B.V. heeft gestuurd. Die factuur is noch door NM B.V. noch door J. Holding B.V. betaald aan het Notariskantoor. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn binnen een redelijke termijn daarna, doch in ieder geval eind 2015, aangevangen. De klacht is echter pas op 11 januari 2021 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.4 Klaagster heeft echter aangevoerd dat verweerder heeft verzuimd om betaling van de factuur van het Notariskantoor aan te bieden casu quo om klaagster op beroepsregel 32 (oud) te attenderen; daarmee is hij pas eind 2020 bekend geworden. Volgens klaagster moet met eind 2020 worden rekening gehouden indien wordt getoetst aan artikel 46g Advocatenwet.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit beroep van klaagster op de verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 niet. Dat er eind 2020 nog contact tussen klaagster en verweerder is geweest over een uitgebleven betaling door derden maakt dit oordeel niet anders. Dit is een gevolg van het probleem dat eerder is ontstaan en op dat moment - in elk geval vanaf eind 2015 - begon de vervaltermijn van artikel 46g Advocatenwet te lopen.
4.6 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 3 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2022.

Griffier                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 7 februari 2022