ECLI:NL:TADRARL:2022:298 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-130/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:298
Datum uitspraak: 21-11-2022
Datum publicatie: 29-11-2022
Zaaknummer(s): 22-130/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dat verweerder met klager had afgesproken dat hij uiterlijk op 21 december 2020 een verzoekschrift tot vernietiging van het bindend advies (Zorg) bij de rechtbank zou indienen, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan, niet vaststellen. Verweerder heeft voldoende onderzoek naar de kansrijkheid van een procedure gedaan op basis van de van klager ontvangen relevante stukken en kon op basis daarvan concluderen dat een vernietigingsprocedure geen haalbare weg was. Verweerder heeft hierover veelvuldig met klager gecorrespondeerd, net als over de problemen van klager met IrisZorg, en heeft daarbij rekening gehouden met de situatie van klager. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2022
in de zaak 22-130/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over   
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 februari 2021, aangevuld op 21 maart 2021, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/42 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij was verweerder, ter zitting bijgestaan door mr. J. van B, aanwezig.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 1 december 2020 heeft het Juridisch Loket klager verwezen naar verweerder. In het verwijzigingsformulier is het juridisch probleem van klager als volgt omschreven:

“Cl. Heeft een klacht ingediend tegen mw’ers van Iris Zorg en de behandeling aldaar. Klacht werd niet naar tevredenheid afgehandeld. Cl. is naar geschillencommissie Zorg gestapt. Geschillencommissie Zorg heeft een bindende uitspraak gedaan op 21 okt.jl. Cl. Wil in beroep tegen de uitspraak. Cl. Heeft (im)materiële schade opgelopen van +/- € 25.000. Cl. wenst een doorverwijzing naar een advocaat.

Inhoud advies

Cl. kan nog 3 weken in beroep. (…)”

2.2 Op 3 december 2020 vindt hierover tussen klager en verweerder een bespreking plaats. Diezelfde dag heeft de secretaresse namens verweerder een aanvraag tot verstrekking van een toevoeging ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij de omschrijving van het rechtsprobleem heeft zij de beschrijving overgenomen van het Juridisch Loket en is de zaak als een ‘geschil medisch handelen’ gekwalificeerd.
2.3 Op 4 december 2020 is aan klager de toevoeging verleend.
2.4 Op 7 december 2020 stuurt klager een e-mail met 41 bijlagen aan verweerder om zijn zaak inhoudelijk verder te onderbouwen.
2.5 Op 16 december 2020 wendt klager zich opnieuw tot verweerder met het volgende verzoek:

”Ik heb een vraag i.v.m. een nieuw conflict met IrisZorg. (…) 1: Mogen ze bij IrisZorg mij daadwerkelijk zorg weigeren? (…) 2: Had IrisZorg aan mijn huisarts mogen vertellen van de politieaangifte? 3: Kunt u mij helpen om alsnog behandeling te krijgen bij IrisZorg? (…) Dus ik zit een beetje met mijn handen in het haar… .”

2.6 Per e-mail van 21 december 2020 om 12:49 uur verzoekt klager aan verweerder om hem een kopie te sturen van het verzoekschrift aan de rechtbank/IrisZorg. Verweerder heeft klager daarna gebeld en dat gesprek in zijn e-mail van 13:54 uur als volgt aan klager bevestigd:

“Tijdens ons telefoongesprek van zojuist heb ik je uiteengezet dat ik van oordeel ben dat het indienen van een verzoek bij de rechtbank om het bindend advies van de Geschillencommissie te vernietigen zinloos is. Zoals je weet toetst de rechtbank een bindend advies alleen marginaal. Na bestudering van het bindend advies en de stukken die je me toestuurde, kom ik tot de conclusie dat er geen gronden zijn waarmee we de rechter ervan kunnen overtuigen dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het advies vernietigd moet worden. Ik ben het met de Geschillencommissie eens dat je onvoldoende hebt aangetoond dat Iris Zorg toerekenbaar is tekort gekomen in haar verplichtingen jegens jou en er geen duidelijk causaal verband is. Nu mijn gedragsregels mij verbieden een proces aan te spannen dat op voorhand kansloos is, heb ik besloten het verzoekschrift niet in te dienen. Je gaf aan dat te begrijpen en het ermee eens te zijn.

Als alternatief bied ik je aan te onderzoeken of er andere wegen zijn om de schade die je stelt te lijden te verhalen op Iris Zorg. Zoals besproken moeten we daarvoor je grieven goed in kaart brengen en door een deskundige laten onderzoeken. Wij spraken af dat we elkaar daarover in januari spreken, waarbij we ons richten op 3 vragen:

1. Is Iris Zorg tekort gekomen in de zorg aan jou?

2. Zijn er fouten gemaakt door Budgetbeheer?

3. Mag Iris Zorg weigeren je opnieuw in zorg te nemen?

Wij zien elkaar op 26 januari om 14:00 uur op mijn kantoor (…)”.

2.7 Op 5 januari 2021 zoekt klager opnieuw contact met verweerder en schrijft in deze e mail onder andere:

“Graag wil ik u vragen of u wellicht eerder al tijd heeft om te kijken of IrisZorg mij zorg mag weigeren. De overige punten kunnen wat mij betreft dan nog wel even wachten. Maar ik heb dringend weer (psychologische) hulp nodig. Het gaat met de week slechter met mij. (…)”.

2.8 Op 9 januari 2021 schrijft klager per e-mail aan verweerder:

“Aangezien ik geen reactie heb gekregen heb ik zelf maar vast stappen ondernomen. (…).”

2.9 Op 26 januari 2021 vindt opnieuw een gesprek plaats tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder.
2.10 Vervolgens wendt klager zich op 30 januari 2021 per e-mail, met 54 bijlagen, tot verweerder. Klager schrijft hierin onder andere:

“Graag wil ik mij als eerst richten op de tekortkomingen in de zorg bij IrisZorg, en dit laten onderzoeken door een deskundige. Zoals wij op 26 Januari 2021 hebben besproken, zal ik deze tekortkomingen eerst (grotendeels) middels deze mail in kaart brengen. (…).”

2.11 Op 2 februari 2021 stuurt klager twee e-mails naar verweerder. In de eerste e-mail van 14:29 uur vraagt klager aan verweerder hoe het verder gaat inzake de tekortkomingen in de zorg bij IrisZorg. In de tweede e-mail van 16:57 uur schrijft klager onder andere:

“Graag verzoek ik u om op mijn mail(s) te reageren. Ik krijg enigszins het gevoel dat u mij ontwijkt. Begin December had ik met u afgesproken dat u een verzoekschrift in zou dienen om een uitspraak van de geschillencommissie ongedaan te maken. Vervolgens belt u mij 21 December op (de dag van het verstrijken van de deadline om dit verzoekschrift in te dienen). Dit om mij te vertellen dat een verzoekschrift indienen geen kans van slagen zou hebben. U beweerde al mijn stukken te hebben gelezen en kon hier in niks vinden waarmee ik mijn gelijk zou kunnen halen. Ik was het hier niet mee eens maar ik vertrouwde op u professionele mening. U heeft mij vervolgens per mail belooft om de volgende 3 punten met mij te onderzoeken. ” (…) “Op 26 Januari zouden wij dit bespreken. Echter heb ik u in de tussentijd veelvuldig gevraagd om mij eerst met het 3e punt te helpen. Aangezien het psychisch steeds slechter met mij ging/gaat. Ik heb hierop geen enkele reactie gehad. ” (…)

“Graag hoor ik z.s.m van u duidelijke vervolgstappen die u voor mij kunt ondernemen. En zo niet zal ik zelf genoodzaakt zijn om andere, juridische stappen te ondernemen.”

2.12 Op 9 februari 2021 schrijft klager in een e-mail aan het kantoor van verweerder:

“Ik zou graag een schriftelijke reactie op mij eerder verzonden mails ontvangen, van [verweerder]. Zo niet zou ik graag de gegevens van jullie klachtenfunctionaris ontvangen. (…)”.

2.13 Op 10 februari 2021 reageert verweerder op de eerdere e-mails en bijlagen van klager. Verweerder legt in deze e-mail uit wat hij - juridisch gezien - voor klager kan betekenen. Ook schrijft hij:

“Dank voor onderstaand bericht met 54 bijlagen. Door omstandigheden liet de beantwoording wat langer op zich wachten dan wenselijk is.

Wij spraken elkaar op 26 januari jongstleden op mijn kantoor. Zoals besproken, zie ik geen mogelijkheden om je opname door IrisZorg af te dwingen en hoort dat onderwerp ook niet tot de opdracht. Ik beperk me tot een onderzoek naar de mogelijke schadeplichtigheid van IrisZorg op basis van de door jou hieronder geformuleerde klachten.

Zoals we ook hebben besproken, moet ik een dergelijk onderzoek uitbesteden aan terzake deskundigen. De gebruikelijke gang van zaken is dat ik begin met mijn medisch adviseur te verzoeken een zogenaamd medisch haalbaarheidsonderzoek te doen. (…)

Tot slot het volgende. Ik heb je nog geen opdrachtbevestiging gestuurd omdat je kennelijke verwachtingen en wat ik voor je kan doen niet goed samen kwamen. Althans, er was de nodige onduidelijkheid die hopelijk hiermee is opgelost. Indien je akkoord gaat met deze aanpak en de gestelde condities, dan stuur ik je een opdrachtbevestiging met de algemene voorwaarden van mijn kantoor. Nadat ik deze ondertekend terug heb gekregen begin ik met mijn werkzaamheden, zoals hierboven beschreven.

Ga je niet akkoord met deze aanpak en zoek je liever een andere advocaat, dan open ik geen dossier. In dat geval ben ik bereid de toevoeging over te dragen aan een door jou aan te wijzen advocaat en de eigen bijdrage die je hebt betaald terug te storten op je rekening.(…)”.

2.14 Op 16 februari 2021 reageert klager (nogmaals) op de e-mail van verweerder van 10 februari 2021 en schrijft onder andere:

“Ik ga akkoord met onderstaande voorwaarde m.b.t het aanvragen van een haalbaarheidsonderzoek en inschakelen van een onafhankelijk psychiater/deskundige op het gebied van psychiatrie en verslaving.

Echter heb ik u nu ook al diverse malen gemaild m.b.t. een eventuele extra toevoeging over de klachten/schade door budgetbeheer IrisZorg., u heeft mij in onze laatste afspraak op 26 januari jongslede verteld dat ik hiervoor een extra toevoeging aan moest vragen, ik heb hier nog steeds geen duidelijkheid over hoe of wat. Graag hoor ik dit z.s.m. ander ga ik voor deze klachtpunten m.b.t. budgetbeheer wel een andere advocaat zoeken. ”.

2.15 Op 18 februari 2021 wendt klager zich opnieuw in een e-mail tot het kantoor van verweerder en schrijft onder andere:

“Graag wederom het verzoek om een schriftelijke reactie op voorgaande mails van mij richting [verweerder]. Zo niet ontvang ik graag alsnog Z.S.M de contactgegevens van jullie klachtenfunctionaris. (…)”.

2.16 Op vrijdagavond 19 en op zaterdag 20 februari 2021 wendt klager zich via WhatsApp tot kantoorgenoten van verweerder. Op 20 februari 2021 probeert verweerder telefonisch contact met klager op te nemen. Klager heeft in een Whatsapp bericht van 20 februari 2021 daarop aan verweerder geschreven:

“Ik neem mijn telefoon niet op. Geen zin in nog meer tegenstrijdige informatie of valse beloftes die niet op Schrift staan. Zie je bij de deken.”

2.17 Op 22 februari 2021 laat een kantoorgenoot van verweerder aan klager weten als klachtenfunctionaris te zullen optreden.
2.18 Daarop schrijft klager op 22 februari in een e-mail aan de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder onder meer:

“Nee, jullie zijn te laat. Ik word al 3 maanden niet serieus genomen. En wanneer ik om een klachtenfunctionaris vraag word ik ook nog eens geblokkeerd op whatsapp, dat was voor mij de druppel. De (volledige) klacht is inmiddels ingediend bij de deken. (…)”.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) na te laten het verzoekschrift tijdig in te dienen;
b) (sub 1) geen enkele poging te hebben gedaan om rekening te houden met psychische problematiek van klager en (sub 2) beloftes niet na te komen;
c) na te laten zich (goed) in te lezen in stukken, zoals verweerder tijdens de bespreking op 26 januari 2021 tegen klager heeft gezegd;
d) geen gegevens te willen verstrekken aan klager over de persoon en werkwijze van de klachtenfunctionaris, net als de benaderde collega's van verweerder.
3.2 Klager heeft klachtonderdeel a) als volgt toegelicht. Op 21 december 2020 heeft hij verweerder gevraagd om toezending van het verzoekschrift. Diezelfde dag heeft verweerder hem gebeld en duidelijk gemaakt dat hij het verzoekschrift niet ging indienen. Omdat er sprake was van een uiterste datum, heeft klager toen maar ingestemd met het alternatieve plan van verweerder, te weten met de drie punten zoals door verweerder omschreven in zijn e-mail van 21 december 2020. Volgens klager was dit tegen de gemaakte afspraken in, zodat verweerder zijn belangen niet goed heeft behartigd.

4 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de kwesties van klager heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
5.2 De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.
5.3 De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep, wat betreft de vaktechnische kwaliteit, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang.
5.5 Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdelen a) en c)
5.6 Vanwege de onderlinge samenhang van deze verwijten zal de raad deze gelijktijdig behandelen.
5.7 Uitgangspunt is dat een advocaat de regie over een zaak voert en zich dient te onthouden van het voeren van kansloze procedures voor een cliënt. Het is aan de advocaat voorbehouden om te bepalen of hij een opdracht aanneemt en welke stukken relevant zijn voor zijn oordeelsvorming. Als de advocaat en cliënt over de wijze van aanpak een onoverbrugbaar verschil van inzicht krijgen, dan moet die advocaat zich terugtrekken (vgl. gedragsregel 14).
5.8 Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat hij tijdens de eerste bespreking op 3 december 2020 uitgebreid met klager heeft besproken dat zijn verzoek tot vernietiging van het bindend advies op basis van de ontvangen stukken kansloos was en hij dat hij om die reden geen nut zag in een procedure. Omdat klager tijdens de bespreking op 3 december 2020 erop stond om nog nieuwe bewijsstukken aan te mogen leveren, heeft verweerder daarmee ingestemd. Met klager heeft hij al wel op 3 december 2020 afgesproken dat alléén als de nagezonden stukken daartoe aanleiding zouden geven, hij zijn negatieve procesadvies aan klager zou heroverwegen. Na bestudering van de relevante nagezonden stukken van klager zag verweerder echter geen aanleiding om zijn negatieve procesadvies te herzien. Volgens verweerder heeft hij klager dit ook laten weten. Toen klager op 21 december 2020 om toezending van een kopie van dat verzoekschrift vroeg, was verweerder dan ook verbaasd. Tot dat moment dacht hij dat klager goed had begrepen dat een vernietigingsprocedure kansloos was en dat door verweerder geen procedure bij de rechtbank zou worden gevoerd. Verweerder heeft klager diezelfde dag gebeld en samen met klager een plan van aanpak van de kwesties van klager besproken en meteen schriftelijk bevestigd, aldus verweerder.
5.9 De juistheid van het verwijt, dat klager met verweerder had afgesproken dat verweerder uiterlijk op 21 december 2020 een verzoekschrift tot vernietiging van het bindend advies bij de rechtbank zou indienen, kan de raad, tegenover deze betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder voldoende onderzoek gedaan naar de kansrijkheid van een procedure voor klager op basis van de van klager ontvangen stukken en kon hij op basis daarvan concluderen dat een vernietigingsprocedure geen haalbare weg was. Dat verweerder de van klager ontvangen stukken niet of onvoldoende stukken heeft gelezen kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Het is aan de advocaat voorbehouden om een selectie te maken van relevante stukken en op basis daarvan tot een juridisch oordeel te komen.
5.10 Alhoewel de e-mail van klager van 21 december 2020 aan verweerder in een andere richting wijst, kan alleen daaruit niet worden afgeleid dat op 3 december 2020 tussen partijen was afgesproken dat verweerder een verzoekschrift zou indienen. Een opdrachtbevestiging daartoe of een ander schriftelijk stuk waaruit een dergelijke afspraak zou kunnen blijken, zit niet bij de stukken. Ook de omstandigheid dat op het aanvraagformulier van de toevoeging van 3 december 2020 staat vermeld dat klager in beroep wilde tegen de bindende beslissing, is voor het standpunt van klager onvoldoende. Verweerder heeft in dit kader nog toegelicht dat zijn secretaresse die informatie zo heeft overgenomen van het verwijzingsformulier van het Juridisch Loket. Na overleg met hem heeft zij als ruime zaakscategorie ‘geschil medisch handelen’ op de aanvraag vermeld, omdat toen niet duidelijk was welke werkzaamheden hij voor klager zou gaan doen. Daarnaast heeft verweerder toegelicht, en daarbij verwezen naar de daarover met klager gevoerde correspondentie, dat klager pas op 16 februari 2021 een concrete opdracht aan hem heeft gegeven. Die opdracht, gebaseerd op het concrete voorstel van verweerder in zijn e-mail van 10 februari 2021 aan klager, heeft verweerder kort daarna zelf niet meer willen formaliseren nadat hem gebleken was dat klager op 21 februari 2021 een klacht tegen hem had ingediend.
5.11 Op grond van het vorenstaande is de raad niet gebleken dat verweerder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klager. Daarbij merkt de raad nog op dat ter zitting is gebleken dat verweerder niets onder de aan klager verleende toevoeging heeft gedeclareerd en bereid is tot terugstorting van de betaalde eigen bijdrage, zodat klager die toevoeging desgewenst kan laten overdragen aan een opvolgend advocaat. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder geen sprake is, worden klachtonderdelen a) en c) ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.12 Ten aanzien van subverwijt (1) is de raad van oordeel dat klager onvoldoende duidelijk heeft gemaakt met welke psychische problematiek verweerder geen rekening heeft gehouden. Los daarvan is de raad uit de tussen partijen gevoerde correspondentie gebleken dat het veelvuldig over de problemen van klager met IrisZorg is gegaan. Op 5 januari 2021 heeft klager een acute hulpvraag aan verweerder gestuurd, maar op 9 januari 2021 heeft klager gemaild dat hij dat zelf al had opgepakt. Blijkens de e-mail van verweerder van 10 februari 2021 is de acute hulpvraag van klager tijdens hun overleg op 26 januari 2021 nog besproken maar heeft verweerder toen gemeld dat hij klager daarbij niet kon helpen. Klager heeft zich daarbij blijkens zijn e-mail van 16 februari 2021 kennelijk neergelegd en is met verweerder gaan overleggen over andere passende hulpverlening. Daarbij heeft verweerder klager alle ruimte geboden om te handelen in zijn belang en dus rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie. Niet valt in te zien in welke zin verweerder  in deze dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat klachtonderdeel b subverwijt (1) ongegrond wordt verklaard.
5.13 Ten aanzien van subverwijt (2) heeft verweerder aangevoerd dat hij de door hem aan klager gedane beloftes is nagekomen. Volgens verweerder heeft hij op 26 januari 2021 zijn visie op de drie te onderzoeken zaken aan klager kenbaar gemaakt, zoals verweerder in zijn e-mail van 21 december 2020 aan klager had toegezegd. In zijn e-mail van 1 februari 2021 is verweerder nader ingegaan op hetgeen hij op 26 januari 2021 met klager had afgesproken. Ook over het indienen van een klacht tegen Budgetbeheer heeft verweerder volgens afspraak met klager gesproken, waarna die kwestie door een andere advocaat voor klager is opgepakt. Op grond hiervan is de raad niet gebleken dat verweerder de hiervoor genoemde beloftes niet is nagekomen. Dat verweerder andere beloftes niet is nagekomen, is door klager niet concreet gesteld en uit de stukken ook niet gebleken. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder is dan ook geen sprake. Dit leidt ertoe dat ook klachtonderdeel b subverwijt (2) ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.14 Op grond van de overgelegde correspondentie is de raad niet gebleken dat klager rechtstreeks aan verweerder heeft gevraagd om informatie over de klachtenfunctionaris van zijn kantoor te verstrekken, zodat verweerder tuchtrechtelijk daarover geen verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond. De raad merkt daarbij nog op dat klager zich in en rond het weekend van 19 februari 2021 tot enkele collega’s van verweerder heeft gewend. Direct na dat weekend, op maandag 22 februari 2021, heeft de klachtenfunctionaris zich als zodanig gemeld bij klager. Nog daargelaten dat verweerder niet verantwoordelijk is voor het handelen van zijn collega’s, kan de raad niet anders concluderen dan dat dit verzoek van klager op zorgvuldige wijze is afgehandeld door het kantoor van verweerder.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.

griffier                                                              voorzitter
 
Veronden d.d. 28 november 2022