ECLI:NL:TADRARL:2022:270 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-431/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:270
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 07-11-2022
Zaaknummer(s): 22-431/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft erkend dat hij twee achtereenvolgende jaren onvoldoende opleidingspunten heeft behaald. Hiermee heeft hij in strijd gehandeld met de kernwaarde van deskundigheid en het beschikken over voldoende kennis en vaardigheden. Dekenbezwaar gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 november 2022
in de zaak 22-431/AL/GLD/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

klaagster
mr. M.L.M. Bomers, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 20 mei 2022, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2022 in aanwezigheid van de waarnemend deken en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Volgens de CCV-opgave van verweerder over het jaar 2020 was in dat jaar het strafrecht zijn hoofdrechtsgebied. Hij heeft in de opgave vermeld dat hij in 2020 nul opleidingspunten op het gebied van het strafrecht heeft behaald, maar dat hij negen overschotpunten uit 2019 wenst in te zetten om aan zijn opleidingsverplichtingen te voldoen.
2.3 Bij e-mail van 18 oktober 2021 heeft de deken aan verweerder bericht dat hij in 2020 niet aan zijn opleidingsverplichtingen heeft voldaan.
2.4 Verweerder heeft in zijn CCV-opgave over het jaar 2021 vermeld dat hij in 2021 19 opleidingspunten heeft behaald en dat hij het tekort wil compenseren door vijf overschotpunten uit 2020 in te zetten.
2.5 Na een kantoorbezoek van de Orde op 5 april 2022, waarbij onder meer de opleidingsverplichtingen ter sprake zijn geweest, heeft de waarnemend deken in zijn brief van 20 april 2022 de (voorlopige) conclusie onderbouwd dat verweerder zowel in 2020 als in 2021 niet aan zijn opleidingsverplichtingen heeft voldaan. De waarnemend deken heeft verweerder verzocht om hierop te reageren.
2.6 Bij e-mail van 29 april 2022 heeft verweerder meegedeeld dat hij zich neerlegt bij het oordeel van de Orde en dat hij betreurt dat hij niet zou hebben voldaan aan zijn opleidingsverplichtingen. Hij heeft hieraan toegevoegd dat het geenszins zijn bedoeling is om niet aan zijn opleidingsverlichtingen te voldoen en dat hij bereid is om alsnog een door de Orde op te geven aantal opleidingspunten te behalen.

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zowel in 2020 als in 2021 niet heeft voldaan aan de voor hem geldende verplichtingen op het gebied van de vakbekwaamheid. Volgens het bezwaar heeft verweerder in 2020 geen enkel opleidingspunt behaald voor het rechtsgebied strafrecht, terwijl hij verplicht was om vijf opleidingspunten te behalen. Compensatie met een overschot aan punten in 2019 is in dat geval niet mogelijk. Verweerder heeft het tekort aan opleidingspunten in 2020 niet binnen 12 maanden na afloop van dat kalenderjaar ingehaald. In 2021 heeft verweerder 19 opleidingspunten behaald, terwijl hij 20 opleidingspunten had moeten behalen. Overschotpunten uit 2020 konden niet worden ingezet, omdat verweerder geen overschot, maar een tekort aan punten had.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. Verweerder heeft ter zitting van de raad de juistheid van het dekenbezwaar erkend. Hij heeft hieraan toegevoegd dat hij niet de bedoeling heeft gehad om zich aan de verplichting om voldoende opleidingspunten te behalen te onttrekken, maar dat hij de in hoofdstuk 4 van de Verordening op de advocatuur (hierna: de Voda) opgenomen meeneemregeling kennelijk verkeerd heeft uitgelegd.

5 BEOORDELING
5.1 Op grond van artikel 4.4 lid 1 van de Voda is een advocaat verplicht om elk kalenderjaar tenminste 20 opleidingspunten te behalen, waarvan tenminste de helft betrekking heeft op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied. Op grond van artikel 4.5, lid 1 van de Voda haalt een advocaat, indien hij niet voldoet aan artikel 4.4 lid 1 van de Voda, uiterlijk binnen twaalf maanden na afloop van het desbetreffende kalenderjaar het tekort aan opleidingspunten in. In artikel 2 lid 1 van de Verordening Covid-19 is bepaald dat een advocaat in het kalenderjaar 2020 aan de eis van artikel 4.4 lid 1 van de Voda voldoet als hij tenminste 10 opleidingspunten behaalt waarvan tenminste de helft betrekking heeft op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied. Artikel 4.4 lid 4 van de Voda in samenhang met artikel 2 lid 4 van de Verordening Covid 19 bepaalt dat een advocaat die in 2020 tenminste vijf opleidingspunten heeft behaald die betrekking hebben op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied, een tekort aan opleidingspunten tot een maximum van vijf punten kan compenseren met een overschot aan punten in het voorafgaande kalenderjaar. De Verordening Covid-19 gold niet voor het kalenderjaar 2021.
5.2 Verweerder heeft erkend dat hij in 2020 en 2021 niet aan zijn opleidingsverplichtingen heeft voldaan. Vaststaat dat verweerder in 2020 geen enkel opleidingspunt op het geregistreerde rechtsgebied strafrecht heeft gehaald, waardoor  compensatie met een overschot aan punten in 2019 niet mogelijk was. Hij heeft dit tekort aan opleidingspunten niet tijdig ingehaald. Ook staat vast dat verweerder in 2021 19 in plaats van 20 opleidingspunten heeft behaald en dat verweerder dit tekort evenmin kon compenseren, aangezien hij in 2020 niet een overschot maar een tekort aan opleidingspunten had. Verweerder heeft aldus niet voldaan aan de in hoofdstuk 4 van de Voda neergelegde verplichtingen. Hij heeft hiermee gehandeld in strijd met de in artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet vastgelegde kernwaarde van deskundigheid en het beschikken over voldoende kennis en vaardigheden. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. In het kader van de handhaving van de kwaliteit van de rechtsbijstand is het immers van groot belang dat advocaten hun kennis en vaardigheden op peil houden. Verweerder is hierin ernstig tekortgeschoten door in 2020 in het geheel geen opleidingspunten te behalen voor zijn hoofdrechtsgebied strafrecht en in 2021 wederom te weinig opleidingspunten te behalen.

6 MAATREGEL
6.1 De raad zal het dekenbezwaar gegrond verklaren en verweerder een maatregel opleggen. Verweerder heeft twee achtereenvolgende jaren onvoldoende opleidingspunten behaald. De raad rekent verweerder aan dat hij zich blijkbaar niet op de hoogte heeft gesteld van de opleidingsverplichtingen waaraan hij dient te voldoen. Verweerder lijkt zich onvoldoende bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheid in dezen. Illustratief hiervoor is de opmerking van de waarnemend deken tijdens de zitting van de raad dat verweerder pas aan de eind van het jaar 2021 het overgrote deel van de 19 opleidingspunten heeft behaald. Het is immers voor de kwaliteit van zijn dienstverlening van belang dat een advocaat gedurende het gehele jaar aandacht besteedt aan het op peil houden van zijn kennis en ervaring. Gelet op het voorgaande acht de raad oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-431/AL/GLD/D.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.

Griffier                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 7 november 2022