ECLI:NL:TADRARL:2022:253 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-677/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:253 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 03-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-677/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing over eigen advocaat. De voorzitter verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer dat klaagster pas mocht klagen nadat de interne klachtenbehandeling op kantoor was afgerond. Ook verwerpt de voorzitter het niet-ontvankelijkheidsverweer dat klaagster bij gebreke van toestemming van haar bewindvoerder niet mocht klagen. Het recht om te klagen over het handelen van een advocaat kan niet worden beschouwd als een onder het bewind vallend goed. Evenmin heeft klaagster te laat geklaagd. Verweerder heeft zich op zorgvuldige wijze en tijdig onttrokken aan de zaak in de zin van leden 2 en 3 van gedragsregel 14. De op grond van de toevoeging aan klaagster in rekening gebrachte eigen bijdragen blijven daarna verschuldigd. Klachten kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 31 oktober 2022
in de zaak 22-677/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 augustus 2022 met kenmerk Z 1351055/FB/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft, nadat hij ook al eerder haar belangen had behartigd, klaagster
vanaf begin 2018 bijgestaan in een ontruimingsprocedure. Klaagster en haar bewindvoerder
waren bij dagvaarding van 28 februari 2018 door haar verhuurder opgeroepen voor de
zitting van 6 april 2018. De verhuurder vorderde ontruiming van de door klaagster
gehuurde woning en betaling van openstaande huursommen.
1.2 Bij e-mail van 28 februari 2018 heeft verweerder in reactie op een e-mail van
klaagster van 27 februari 2018 zijn opdracht in deze kwestie beëindigd vanwege een
bij klaagster geconstateerde vertrouwensbreuk. Om die reden heeft hij aangekondigd
dat hij de Raad voor Rechtsbijstand zal verzoeken om de toevoegingen voor de nog lopende
procedures tussentijds te beëindigen vanwege zijn problematische communicatie met
klaagster en omdat klaagster de eigen bijdragen niet heeft betaald. Verweerder heeft
klaagster uitgebreid gewaarschuwd voor de gevolgen hiervan en gewezen op de mogelijkheid
om bezwaar te maken tegen stopzetting van de toevoegingen en aangeraden om een andere
advocaat te zoeken. Ook heeft hij haar laten weten dat hij haar belangen totdat de
toevoeging is geëindigd, zal blijven behartigen en bereid is om mee te denken aan
een oplossing in haar belang.
1.3 Tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand om de lopende toevoegingen tussentijds
in te trekken heeft klaagster geen bezwaar gemaakt.
1.4 Verweerder heeft zich na de beëindiging van de toevoeging in de huurkwestie op
29 maart 2018 onttrokken.
1.5 Klaagster is vervolgens in persoon op de zitting van 6 april 2018 verschenen.
De bewindvoerder is niet verschenen.
1.6 Bij vonnis van 20 april 2018 zijn klaagster en haar bewindvoerder veroordeeld
tot ontruiming van de woning en betaling van de verschuldigde huursommen. Na bevel
tot ontruiming en betaling is de woning van klaagster ontruimd.
1.7 Klaagster is bij beschikking van 17 september 2020 (opnieuw) onder bewind gesteld.
1.8 Verweerder heeft klaagster eind 2020 / begin 2021 opnieuw bijgestaan in verband
met een advies over de vernietiging van haar huisraad na de ontruiming en een advies
in een kwestie met haar voormalige werkgever. Verweerder heeft hiervoor toevoegingen
aangevraagd, die ook zijn verleend.
1.9 Bij brieven van 14 januari 2021 aan klaagster en haar bewindvoerder heeft verweerder
zijn opdracht voor klaagster in de beide advieszaken neergelegd wegens een vertrouwensbreuk
en aangegeven dat hij de Raad voor Rechtsbijstand zal verzoeken om tussentijdse beëindiging
van de toevoegingen. Ook heeft hij toegelicht dat klaagster een andere advocaat kan
zoeken om haar verder bij te staan en dat die advocaat de toevoeging(en) kan overnemen.
Verweerder heeft klaagster erop gewezen dat zij dan ook de eigen bijdrage aan die
andere advocaat verschuldigd is.
1.10 Bij brief van 22 februari 2021 in beide advieszaken heeft verweerder, in een
reactie op een e-mail van klaagster van 21 februari 2021, aan haar laten weten dat
hij haar niet meer bijstaat en dat zij een andere advocaat kan inschakelen. Verweerder
heeft de beslissingen van de Raad voor Rechtsbijstand tot beëindiging van de toevoeging
meegezonden.
1.11 Op 1 maart 2021 heeft klaagster bij (het kantoor van) verweerder een klacht ingediend.
Voordat deze klacht is afgehandeld, heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich kort voor de behandeling van de zaak van klaagster op de zitting van 6 april
2018 als haar advocaat te onttrekken, waardoor klaagster alleen naar de zitting moest
gaan en daardoor op ernstige wijze in haar belangen is geschaad;
b) beëindiging van twee zaken van klaagster te regelen bij de Raad voor Rechtsbijstand,
zonder klaagster, zoals was afgesproken, daarna de haar betaalde eigen bijdragen terug
te betalen.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen,
onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter
de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, zoals
omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te geven
aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk
advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan
de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen overigens zo nodig wel van betekenis zijn
bij bedoelde toets.
4.2 Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer in het tweede en derde
lid van gedragsregel 14 geformuleerd dat bij een onoverbrugbaar verschil van inzicht
over de wijze van uitvoering van de opdracht de advocaat zich moet terugtrekken. Dat
moet wel op een zorgvuldige wijze gebeuren waarbij de advocaat ervoor zorgt dat de
cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel van ondervindt.
4.3 Voordat de voorzitter de klachtonderdelen inhoudelijk kan beoordelen, moet eerst
worden geoordeeld over de drie niet-ontvankelijkheidsverweren die door verweerder
zijn gevoerd. Mocht dat verweer slagen, dan komt de voorzitter namelijk niet meer
aan de inhoudelijke beoordeling van de klachten toe.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht
4.4 Volgens verweerder is klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht omdat zij de
uitkomst van de interne klachtenbehandeling op zijn kantoor had moeten afwachten voordat
zij de onderhavige klacht aan de deken kon voorleggen. De voorzitter volgt verweerder
hier niet in. Het doorlopen van een interne klachtenprocedure van het kantoor van
de advocaat in kwestie is geen vormvereiste voor de toegang tot de onderhavige tuchtprocedure.
Dat verweerder een kantoorklachtenregeling hanteert en deze door klaagster niet ten
volle is benut, brengt niet mee dat de weg naar de tuchtrechter is afgesloten.
4.5 Evenmin ziet de voorzitter reden om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in
haar klacht omdat zij de door verweerder gemaakte excuses heeft aanvaard in haar e-mailbericht
van 12 april 2021. Dit leidt immers nog niet tot rechtsverwerking, zodat klaagster
daarover nog altijd kan klagen.
4.6 Ook heeft verweerder betoogd dat klaagster niet in haar klachten kan worden ontvangen
omdat zij zonder toestemming van haar bewindvoerder de onderhavige klachtprocedure
voert. De voorzitter kan verweerder ook hierin niet volgen. Het enkele feit dat het
vermogen van klaagster onder bewind gesteld is, als bedoeld in artikel 1:431 BW, betekent
naar het oordeel van de voorzitter niet dat klaagster niet-ontvankelijk verklaard
moet worden. Het recht om te klagen over het handelen van een advocaat kan niet beschouwd
worden als een onder het bewind vallend goed. De omstandigheid dat klaagster een griffierecht
van € 50,- moet betalen voor het voeren van een klachtprocedure bij de raad van discipline
maakt dat niet anders. De beperkingen van het beschermingsbewind zijn in beginsel
niet zo verstrekkend dat een onderbewind gestelde dat bedrag niet uit de aan hem/haar
ter beschikking staande middelen zou kunnen of mogen voldoen als hij/zij voldoende
belang ziet in het laten beoordelen van de klacht door de raad van discipline.
4.7 Volgens verweerder heeft klaagster bovendien te laat geklaagd over klachtonderdeel
a) zodat zij op grond van artikel 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard
in dat klachtonderdeel. Volgens verweerder speelde het hem daarin verweten handelen
zich af in 2017/februari 2018, terwijl klaagster daarover pas (aanvullend) op 8 juni
2022 (naar de voorzitter begrijpt, op 8 juni 2021 bij repliek) heeft geklaagd. Dit
verweer faalt. Klaagster heeft op 1 maart 2021 ook meteen over klachtonderdeel a)
geklaagd. Het daarin verweten handelen van verweerder is omstreeks april 2018 met
het vonnis van de kantonrechter geëindigd. Klaagster heeft binnen drie jaar daarna
hierover geklaagd en daarmee tijdig volgens de Advocatenwet.
4.8 Nu klaagster kan worden ontvangen in haar klacht zal de voorzitter de klachtonderdelen
toetsen aan de maatstaf, zoals hiervoor onder 4.1 en 4.2 weergegeven.
Klachtonderdeel a)
4.9 Ter onderbouwing van dit verwijt stelt klaagster dat verweerder met haar mee had
moeten gaan naar de zitting op 6 april 2018 in plaats van zich net daarvoor, op 29
maart 2018, terug te trekken als advocaat. Hij wist toen ook dat zij ernstig ziek
was en overladen werd met zijn brieven en niet in staat was om haar zaak zelf te doen.
Door klaagster aan haar lot over te laten, is zij dakloos geraakt en heeft zij langere
tijd zonder inkomsten gezeten waardoor veel schulden zijn ontstaan.
4.10 Naar het oordeel van de voorzitter moest verweerder zich wegens de ontstane vertrouwensbreuk
met klaagster op grond van gedragsregel 14 lid 2 op 21 maart 2018 onttrekken als haar
advocaat in de lopende huurprocedure. Verweerder heeft klaagster met zijn e-mail van
28 februari 2018 uitvoerig gewezen op de gevolgen van zijn voornemen om de toevoeging
(ook) in de huurprocedure tussentijds te laten beëindigen. Klaagster had vanaf dat
moment, en ook nog na de beëindiging van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand,
genoeg tijd om een andere advocaat te zoeken die de toevoeging had kunnen overnemen
en haar verder had kunnen bijstaan. Klaagster had ook bezwaar kunnen maken tegen het
voornemen van de Raad voor Rechtsbijstand om die toevoeging te beëindigen. Dat heeft
klaagster kennelijk niet gedaan, waardoor de toevoeging is gestopt en verweerder zijn
werkzaamheden mocht neerleggen. De omstandigheid dat klaagster vervolgens in persoon
op de zitting van 6 april 2018 bij de kantonrechter haar verweer heeft moeten voeren,
kan verweerder tuchtrechtelijk dan ook niet worden verweten. Hij heeft zich immers
tijdig en op zorgvuldige wijze, in de zin van gedragsregel 14 leden 2 en 3, aan die
procedure onttrokken. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.11 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar twee advieszaken
heeft aangenomen, toevoegingen heeft aangevraagd en de eigen bijdragen bij haar heeft
geïnd. Verweerder liet weten dat hij pas aan de slag zou gaan zodra klaagster nog
openstaande facturen aan hem had betaald. Klaagster heeft echter nooit een opgave
van verweerder ontvangen van die oude facturen. Na beëindiging van de toevoegingen
had verweerder, zoals door hem was toegezegd, de eigen bijdragen aan klaagster moeten
terugbetalen. Dat heeft hij geweigerd terwijl hij ook geen werkzaamheden heeft verricht.
4.12 Blijkens de e-mails van verweerder van 14 januari 2021 en 22 februari 2021 aan
klaagster heeft hij opnieuw wegens een vertrouwensbreuk besloten om de werkzaamheden
voor klaagster neer te leggen en heeft hij om tussentijdse beëindiging van de toevoegingen
gevraagd. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder dit op zorgvuldige wijze
gedaan. In genoemde e-mails heeft hij klaagster uitvoerig gewezen op de gevolgen.
Doordat klaagster geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand
om de toevoegingen tussentijds te beëindigen, zijn de toevoegingen inderdaad gestopt.
4.13 Anders dan klaagster stelt, blijven de in rekening gebrachte eigen bijdragen
in dat geval verschuldigd aan de onttrokken advocaat. Volgens verweerder heeft hij
werkzaamheden voor klaagster gedaan zodat hij terecht de toevoegingsbijdragen heeft
geïnd. Dat klaagster met verweerder zou hebben afgesproken dat zij de eigen bijdragen
na beëindiging van de toevoegingen terug zou krijgen, kan de voorzitter niet vaststellen.
Verweerder heeft dit weersproken, terwijl klaagster geen correspondentie heeft overgelegd
waaruit die afspraak zou blijken.
4.14 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is,
wordt klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 31 oktober 2022