ECLI:NL:TADRARL:2022:208 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-899/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:208
Datum uitspraak: 26-09-2022
Datum publicatie: 05-10-2022
Zaaknummer(s): 21-899/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Vanwege de zeer korte termijn waarbinnen verweerster het hoger beroepschrift moest indienen nadat zij de opdracht van klaagster had gekregen, is het niet klachtwaardig dat zij niet eerst het gehele dossier heeft doorgenomen. Verder heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld door haar e-mails niet eerst ter goedkeuring aan klaagster voor te leggen. Alle klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 september 2022
in de zaak 21-899/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 augustus 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 8 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/122 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 juni 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.1 tot en met 5.6. Tevens heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht, met bijlagen, van klaagster van 11 juni 2022.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij beschikking van 30 juli 2018 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en haar ex-man.
2.3 Bij beschikking van 21 november 2019 heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over een zorgregeling met betrekking tot de kinderen van klaagster en haar ex-man.
2.4 In februari 2020 heeft klaagster in verband met een door de ex-man aangekondigde kortgeding procedure verweerster verzocht om haar bij te staan. Bij brief van 18 februari 2020 heeft verweerster de opdracht aan klaagster bevestigd. Op 19 februari 2020 hebben zij een eerste bespreking gehad. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om hoger beroep aan te tekenen tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 november 2019.
2.5 Op 20 februari 2020 heeft verweerster namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 november 2019.
2.6 Bij brief van 2 maart 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangegeven dat de zaak van klaagster is geselecteerd voor deelname aan een mediationtraject.
2.7 Bij e-mail van 4 maart 2020 heeft verweerster de brief van het gerechtshof doorgestuurd en klaagster geadviseerd om met deelname aan mediation akkoord te gaan.
2.8 Bij e-mail van 5 maart 2020 heeft klaagster hierop gereageerd dat zij niets voelt voor mediation, omdat zij al met haar ex-man, voorafgaand aan het gerechtelijke traject, in mediation is geweest en dit niets heeft opgeleverd.
2.9 Bij e-mail van 5 maart 2020 heeft verweerster klaagster bericht dat zij blijft bij haar advies om akkoord te gaan met mediation, maar dat het de keuze van klaagster is en dat zij die zal respecteren.
2.10 In haar e-mail van 15 maart 2020 aan verweerster heeft klaagster geschreven dat zij overweegt de mediation te accepteren onder het stellen van een voorwaarde, waardoor haar ex-man kon laten zien dat hij er echt voor wilde gaan.
2.11 Na een e-mailwisseling over het al dan niet instemmen met mediation, heeft klaagster bij e-mail van 17 maart 2020 verweerster het volgende bericht:

“Bij deze mijn definitieve keuze om de mediation op deze manier te bevestigen, dus:

“ik ben bereid akkoord te gaan met mediation, op voorwaarde dat dit op vrijdag- of maandagochtend is, op een vaste dag, om de 2 weken en dat vader er elke afspraak op tijd is. Is hij er niet, dan ben ik weg. Dit is de enige manier waarop ik dit aan kan gaan en tegelijkertijd mezelf heel kan houden.”

Ik ontvang graag van jou de bevestiging dat jij dit op deze manier terug hebt gestuurd naar de rechtbank.

Je vraagt mij nu om jou onvoorwaardelijk te accepteren terwijl ik me al wél bewezen heb in deze situatie en jij niet. Mijn bewijs kun je teruglezen in mijn dossier, maar dat heb je tot nu toe nog steeds niet gedaan. Wat je mij laat zien is hoge kosten en dat je de engelstalige mails niet kan lezen. Maar toch moet ik jou blind vertrouwen? Wij staan aan dezelfde kant, maar je bent al niet in staat je naar mij toe te verantwoorden. Hoe moet dat dan straks naar de tegenpartij, als we daadwerkelijk in de rechtszaak staan? Mij geeft dit op dit moment niet heel veel vertrouwen.”

2.12 In reactie hierop, heeft verweerster bij e-mail van 17 maart 2020 aangegeven dat het beter is om te stoppen als er geen vertrouwen meer is. Op dezelfde dag heeft klaagster verweerster bericht dat zij inderdaad niet meer verder wil met verweerster.
2.13 Verweerster heeft vervolgens het mediationbureau van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onder toezending van het door klaagster ingevulde aanmeldingsformulier mediation, in haar e-mail van 17 maart 2020 onder meer het volgende geschreven:

“[Klaagster] liet mij weten dat zij op vrijdagochtend en maandagochtend in de gelegenheid is gesprekken bij te wonen. Zij heeft eerder bij instanties met haar ex-echtgenoot gezamenlijk gesprekken gevoerd. Naar aanleiding daarvan gaat zij er vanuit dat haar ex-echtgenoot er elke afspraak op tijd is. Is hij er niet, dan zal zij weggaan.”

2.14 Verweerster heeft bij e-mail van 18 maart 2020 het volgende geschreven aan het mediationbureau van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

“In vervolg op onderstaande mail bericht ik u dat [klaagster] van oordeel is dat mijn mail vol leugens staat en ik begrijp dat zij u hier reeds over heeft gebeld. Zij is van oordeel dat mijn zin “[Klaagster] liet mij weten dat zij op vrijdagochtend en maandagochtend in de gelegenheid is gesprekken bij te wonen. Zij heeft eerder bij instanties met haar ex-echtgenoot gezamenlijke gesprekken gevoerd. Naar aanleiding daarvan gaat zij er vanuit dat haar ex-echtgenoot er elke afspraak op tijd is. Is hij er niet op tijd, dan zal zij weggaan“ niet juist is. Deze zin zijn mijn woorden en niet de hare. Wilt u voorgaande zin als niet geschreven beschouwen?

De in het formulier opgenomen tekst is haar tekst.”

2.15 Uiteindelijk heeft geen mediation plaatsgevonden, omdat de man daartoe niet bereid bleek te zijn.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster te adviseren over de aanpak van de zaak en hoger beroep in te stellen terwijl verweerster het dossier nog niet had doorgenomen.
b) niet alle stukken en e-mailberichten aan klaagster voor te leggen voordat deze werden ingediend of verzonden.
Toelichting
Verweerster heeft op 17 maart 2020 een begeleidende e-mail opgesteld bij het door klaagster ingevulde mediationformulier. Deze begeleidende e-mail heeft verweerster rechtstreeks naar het mediationbureau gestuurd, zonder deze eerst aan klaagster voor te leggen. Klaagster was het niet eens met deze tekst. Verweerster heeft in de begeleidende e-mail haar eigen uitleg gegeven aan de door klaagster op het formulier vermelde voorwaarden, namelijk dat klaagster alleen op de daar vermelde dagen beschikbaar was. Verweerster is hiermee klaagster gaan verantwoorden en is volledig voorbij gegaan aan het doel van klaagster om zichzelf te beschermen. Verweerster heeft vervolgens op 18 maart 2020 weer een e-mail naar het mediationbureau gestuurd zonder deze aan klaagster voor te leggen, terwijl verweerster klaagster heeft geschoffeerd door in deze e-mail te vermelden dat klaagster haar voor leugenaar had uitgemaakt. Verder heeft verweerster ook de laatste versie van het hoger beroepschrift ten onrechte niet aan klaagster voorgelegd voordat zij deze naar het gerechtshof heeft gezonden.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij ter voorbereiding op hun eerste gesprek alle informatie die op dat moment van belang was, heeft doorgenomen. Tijdens dit gesprek heeft verweerster aan klaagster aangeraden hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 21 november 2019, nu deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Verweerster wilde tijdwinst en die werd met het instellen van hoger beroep bereikt. Klaagster is hiermee akkoord gegaan. Aangezien de beroepstermijn bijna verlopen was, heeft verweerster alles op alles gezet om het hoger beroepschrift tijdig in te dienen. Zij heeft het beroepschrift opgesteld aan de hand van hetgeen klaagster haar had verteld en de processtukken. Meer had verweerster op dat moment niet nodig. Verder meent verweerster dat het niet klachtwaardig is om klaagster het mediationtraject te adviseren. Zo kon de door klaagster gewenste tijdswinst worden bereikt. Bovendien hebben klaagster en haar ex-man nog zeer kleine kinderen en is het daarom van extra groot belang dat zij proberen samen over de zorg voor de kinderen te communiceren.
Klachtonderdeel b)
4.3 Met betrekking tot het verwijt dat verweerster haar e-mail aan het mediationbureau van 17 maart 2020 niet eerst aan klaagster heeft voorgelegd, heeft verweerster aangevoerd dat zij een nette e-mail heeft gestuurd met een correcte formulering van de gestelde voorwaarden. Verweerster heeft erop gewezen dat klaagster haar niet heeft meegenomen in haar gedachtegang. Zij heeft verweerster alleen de eisen gemaild waar de mediation aan moest voldoen, zonder daarbij aan te geven waarom die eisen zo belangrijk voor haar waren. Op de vraag van verweerster of klaagster voor een zitting ook alleen op vrijdag- of maandagochtend kon, heeft klaagster niet gereageerd. Verder is verweerster van mening dat zij klaagster niet heeft geschoffeerd in haar e-mail van 18 maart 2020 aan het mediationbureau. Zij heeft in deze e-mail aangegeven dat volgens klaagster haar eerdere e-mail van 17 maart 2020 vol leugens staat, maar zij heeft niet geschreven dat klaagster haar een leugenaar heeft genoemd.
4.4 Met betrekking tot het verwijt dat verweerster de laatste versie van het hoger beroepschrift niet eerst nog aan klaagster heeft voorgelegd, heeft verweerster het volgende aangevoerd. Verweerster heeft het beroepschrift op verzoek van klaagster een aantal keren aangepast, waarbij klaagster haar telkens had gevraagd om de definitieve versie na aanpassing ter beoordeling nog een keer aan haar voor te leggen. Verweerster heeft dit ook gedaan. Nadat klaagster had aangegeven nog één opmerking te hebben, heeft verweerster deze verwerkt in het beroepschrift, waarna zij het heeft ingediend bij het gerechtshof. Zoals blijkt uit de door verweerster overgelegde e-mailwisseling, heeft klaagster verweerster die laatste keer niet gevraagd of zij deze wijziging ook nog van tevoren mocht zien. Klaagster heeft wel in een e-mail aan verweerster gevraagd of de betreffende aanpassing nog is doorgevoerd, waarop verweerster bevestigend heeft geantwoord. Verder heeft verweerster erop gewezen dat zij nooit van klaagster heeft gehoord dat zij het beroepschrift onjuist zou hebben aangepast.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Vanwege de zeer korte termijn waarbinnen verweerster het hoger beroepschrift moest indienen nadat zij de opdracht van klaagster had gekregen, is het naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig dat verweerster niet eerst het gehele dossier heeft doorgenomen, maar zich heeft beperkt tot kennisname van de processtukken en verder gebruik heeft gemaakt van de door klaagster gegeven toelichting. Voorts constateert de raad dat het beroepschrift met uitdrukkelijke instemming van klaagster bij het gerechtshof is ingediend.
5.3 Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel heeft bedoeld dat verweerster haar onjuist heeft geadviseerd over de aanpak van de zaak doordat zij nog niet het gehele dossier had bestudeerd, heeft klaagster dit onvoldoende onderbouwd en is de raad zulks ook niet uit de stukken gebleken.
5.4 Klachtonderdeel a) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.5 In klachtonderdeel b) wordt verweerster verweten dat zij niet alle stukken en e mailberichten voorafgaand aan verzending aan klaagster heeft voorgelegd. De raad stelt voorop dat advocaten niet verplicht zijn om alle correspondentie vooraf ter goedkeuring aan hun cliënt voor te leggen, tenzij het in strijd met het belang van hun cliënt is om dit niet te doen. Processtukken dienen voorafgaand aan de indiening ervan te worden afgestemd met de cliënt, maar dit betekent niet dat altijd elke doorgevoerde wijziging opnieuw ter goedkeuring aan de cliënt moet worden voorgelegd, tenzij de cliënt daar expliciet om heeft verzocht.
5.6 Klaagster heeft verweerster specifiek verweten dat zij de begeleidende e-mail van 17 maart 2020 bij het mediationformulier naar het mediationbureau heeft gestuurd zonder deze eerst aan klaagster voor te leggen. Klaagster meent dat verweerster de door klaagster in het mediationformulier gestelde voorwaarden geheel onjuist heeft verwoord door deze te presenteren als verhinderdata in plaats van als harde eisen waaraan de ex man moest voldoen. De raad oordeelt hierover als volgt. De raad constateert dat de tekst op zichzelf beschouwd – zonder kennis van de beweegredenen van klaagster - een nette weergave is van de in het formulier vermelde voorwaarden. Verweerster heeft met nadruk betwist dat zij door klaagster op de hoogte is gebracht van haar beweegredenen en de raad stelt vast dat dit ook niet uit de overgelegde stukken blijkt. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft klaagster desgevraagd verklaard dat zij inderdaad niet haar bedoelingen met de voorwaarden aan verweerster heeft verteld, maar zij heeft hieraan toegevoegd dat verweerster die had kunnen begrijpen als zij de moeite had genomen om het hele dossier te lezen. De raad oordeelt dat het te ver voert om verweerster te verwijten dat zij niet eerst het dossier heeft gelezen voordat zij het formulier heeft ingestuurd, temeer daar op dat moment duidelijk was dat verweerster zich als advocaat van klaagster zou gaan terugtrekken. Nu verweerster niet kan worden tegengeworpen dat zij had moeten weten wat de precieze bedoeling van het stellen van deze voorwaarden was, kan haar ook niet worden verweten dat zij niet wist dat de formulering gevoelig lag, waardoor afstemming met klaagster hierover in de rede zou hebben gelegen. Verweerster heeft dan ook niet klachtwaardig gehandeld door de tekst van haar e-mail van 17 maart 2020 niet eerst ter goedkeuring aan klaagster voor te leggen.
5.7 Voorts meent klaagster dat verweerster haar e-mail aan het mediationbureau van 18 maart 2020 aan haar had moeten voorleggen, omdat verweerster daarin heeft vermeld dat klaagster haar voor leugenaar had uitgemaakt. De raad constateert dat in de overgelegde e-mail van 18 maart 2020 niet is vermeld dat klaagster verweerster een leugenaar heeft genoemd. Verweerster heeft wel de letterlijke tekst uit de e-mail van klaagster overgenomen, namelijk dat de e-mail van verweerster van 17 maart 2020 vol leugens stond. Hoewel verweerster er beter aan had gedaan dit neutraler te formuleren, voert het naar het oordeel van de raad, gelet op de gehele context, te ver om verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij haar e-mail van 18 maart 2020 niet voorafgaand aan verzending aan klaagster heeft voorgelegd.
5.8 Klaagster verwijt verweerster verder dat zij de laatste aanpassing van het hoger beroepschrift niet voorafgaand aan verzending aan klaagster heeft voorgelegd. Gelet echter op hetgeen onder 5.5 is overwogen, het verweer van verweerster en de overgelegde stukken – waaruit blijkt dat klaagster niet heeft verzocht om de laatste aanpassing eerst nog aan haar voor te leggen - heeft verweerster naar het oordeel van de raad de inhoud van het hoger beroepschrift voldoende met klaagster afgestemd en heeft zij niet onzorgvuldig gehandeld door de laatste aanpassing niet nog een keer ter goedkeuring aan klaagster voor te leggen.
5.9 Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.A.Th. Philipsen, E.M.G. Pouls en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.

Griffier                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 26 september 2022