ECLI:NL:TADRAMS:2022:5 Raad van Discipline Amsterdam 21-718/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:5
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 17-01-2022
Zaaknummer(s): 21-718/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten een afschrift van de dagvaarding aan klager toe te zenden. Klacht gegrond, maatregel waarschuwing en kostenveroordeling. Bij opleggen van maatregel is meegewogen dat verweerder een beginnend advocaat is, overleg heeft gehad met zijn patroon over zijn handelswijze en zijn excuses heeft aangeboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 januari 2022 
in de zaak 21-718/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 4 februari 2019 heeft klaagster - via mr. K. Boukema - bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.  
1.2    Op 25 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-786048/SH van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Op de zitting werd klaagster vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer De R. De heer De R werd vergezeld door mr. Boukema. Verweerder was eveneens op de zitting aanwezig. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. De raad heeft op de zitting besloten om geen kennis te nemen van het als aanvullend stuk op 1 december 2021 door verweerder bij de raad ingediende e-mailbericht, omdat dit in strijd met artikel 2.4.1 van het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de Raden van Discipline binnen twee weken voor de zitting is ingediend.  
2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster is een vennootschap die onder andere tot doel heeft de aan- en verkoop van registergoederen en het bemiddelen voor derden bij de handel in registergoederen. Zij verstrekt in dat verband leningen aan derden, waarbij zekerheid wordt bedongen, onder meer in de vorm van het vestigen van een hypotheekrecht. De heer De R is bestuurder van klaagster.
2.3    Tussen klaagster en de heer S is een geschil ontstaan over de verplichtingen uit hoofde van de geldleningovereenkomst. De heer S heeft verweerder verzocht hem in deze kwestie juridische bijstand te verlenen. 
2.4    Bij e-mail van 7 november 2018 heeft de heer De R aan verweerder verzocht de door verweerder aangekondigde dagvaarding per e-mail aan hem te sturen, omdat op het kantooradres van klaagster zelden iemand aanwezig is. 
2.5    Bij e-mail van 9 november 2018 heeft verweerder de heer De R een concept-dagvaarding gestuurd en hem het volgende meegedeeld: “Als dit aanleiding vormt om alsnog tot overeenstemming te komen, dan verneem ik dat graag uiterlijk dinsdag 13 november te 17:00 uur. Bij het uitblijven van een (tijdige) reactie, zal tot nadere rechtsmaatregelen worden overgegaan. De dagvaarding zal overigens op wettelijk voorgeschreven wijze worden uitgebracht.” 
2.6    Bij e-mail van eveneens 9 november 2018 heeft de heer De R verweerder het volgende geantwoord: “Dank voor uw bericht. Ik mis de bijlagen. Ik ben benieuwd hoe u op grond van de bijlagen tot de in de concept-dagvaarding geformuleerde conclusie komt. Zonder bijlagen kan ik geen oordeel vormen.”
2.7    Bij e-mail van 12 november 2018 heeft de heer De R verweerder vervolgens geschreven:  “U schrijft dat de dagvaarding op de wettelijk vastgelegde wijze zal worden uitgebracht. Dat is uw goed recht. Nu u weet dat er op dat adres waarschijnlijk niemand aanwezig is, en u verzocht is de dagvaarding ook per mail te verzenden, ben ik voldoende zorgvuldig geweest om er op te mogen rekenen dat u de dagvaarding ook digitaal zult verzenden. Van verstek veroordeling zal geen sprake kunnen zijn. Ontvang ik geen dagvaarding per mail mag ik ervan uitgaan dat er geen dagvaarding bestaat.” 
2.8    Bij e-mail van 13 november 2018 heeft verweerder de concept-dagvaarding met bijlagen aan de heer De R toegezonden. 
2.9    Bij e-mail van 20 november 2018 heeft verweerder de heer De R het volgende bericht: “Hierbij gaat de nieuwste versie van de dagvaarding, die aan de deurwaarder zal worden toegezonden met het verzoek tot betekening over te gaan.” De heer De R heeft bij e-mail van dezelfde datum hierop geantwoord: “Hartelijk dank voor de dagvaarding. Wilt u de producties svp ook nog sturen?” 
2.10    Op 21 november 2018 heeft verweerder namens de heer S een dagvaarding laten uitbrengen ter zake van schade wegens het niet-nakomen van de geldleningovereenkomst. Klaagster is gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam tegen de zitting van 12 december 2018. 
2.11    Bij e-mailwisseling tussen de heer de R en verweerder van 22 november 2018 is over en weer het volgende geschreven. De heer De R schreef: “Ik wacht nog op uw producties bij de dagvaarding (…) en een kopie van de originele dagvaarding met datum, zodat ik ze samen naar onze advocaat kan sturen.” Verweerder antwoordde: “Nu u een advocaat heeft benaderd, moge ik u (…) verzoeken om mij de contactgegevens van uw advocaat toe te sturen, zodat ik mij rechtstreeks met uw advocaat in verbinding kan stellen.” De heer De R reageerde: “U werkt met mijn advocaat via mij. Ook mijn advocaat werkt met u via mij.” Verweerder antwoordde: “Gelet op de gedragsregels die gelden voor advocaten (in het bijzonder regel 25) acht ik mij niet meer vrij rechtstreeks met u te corresponderen nu u wordt bijgestaan door een advocaat. Ik herhaal mijn verzoek om de naam en contactgegevens van uw advocaat.” De heer De R reageerde: “Dan schakel ik de advocaat weer uit!”
2.12    Bij e-mailbericht van 6 december 2018 heeft de heer De R het kantoor van verweerder het volgende bericht: “Ik heb nog steeds geen dagvaarding ontvangen! Ik heb nu 2x iemand in de brievenbus op de Tuinstraat laten kijken of er een berichtje van de deurwaarder was. Niets. Ik stop daar dus mee. Ook antwoordt u niet meer op mijn berichten. Bent u er mee gestopt? Wilt u zo vriendelijk (en fatsoenlijk) zijn mij te antwoorden. Dat is toch niet te veel gevraagd. Ik herhaal dat er mijnerzijds nog niets is gestuurd naar een advocaat.” Verweerder heeft niet gereageerd op deze e-mail. 
2.13    Bij verstekvonnis van 16 januari 2019 is klaagster door de rechtbank Amsterdam bij verstek veroordeeld tot, onder meer, betaling van tweemaal een bedrag van € 10.125,- met wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2018 en 18 april 2018. De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarnaast is voor recht verklaard dat klaagster wanprestatie heeft gepleegd en dat zij de schade, op te maken bij staat, aan de heer S moet vergoeden. 
2.14    Bij e-mail van 17 januari 2019 heeft verweerder het vonnis aan de heer De R toegezonden met het verzoek om uiterlijk op 21 januari 2019 te laten weten of klaagster vrijwillig aan het vonnis zou voldoen. 
2.15    Verweerder heeft namens de heer S op 1 februari 2019 executoriaal beslag laten leggen op een appartement te Amsterdam, het kantoor- en vestigingsadres van klaagster. 
2.16    Op 6 februari 2019 is klaagster een kort geding gestart om de executie van het verstekvonnis te verbieden en het beslag op te heffen. 
2.17    Op 20 februari 2019 heeft klaagster een verzetdagvaarding uitgebracht.
2.18    Bij vonnis van 26 februari 2020 heeft de rechtbank Amsterdam het verstekvonnis van 16 januari 2020 vernietigd en de vorderingen van de heer S alsnog afgewezen. Daarnaast is de heer S in reconventie veroordeeld een bedrag van € 30.375,- te betalen aan klaagster.
2.19    Bij vonnis van 5 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het executoriale beslag opgeheven en de tenuitvoerlegging van de executie geschorst. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij, ondanks haar nadrukkelijk verzoek, geweigerd heeft de dagvaarding per e-mail aan de heer De R te sturen, terwijl hij wist dat de dagvaarding klaagster daardoor hoogstwaarschijnlijk niet zou bereiken en zij daarmee onevenredig en ernstig in haar belangen werd getroffen.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt(e) te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt(e), goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt(e) de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerder met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
5.2    In gedragsregel 25 lid 1 is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij van wie hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. 
5.3    De raad ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door, ondanks de verzoeken daartoe van de heer De R, hem geen afschrift van de originele dagvaarding te sturen. De heer De R heeft verweerder meerdere malen, immers in zijn e-mails van 7, 12 en 22 november 2018, gevraagd om een afschrift van de originele dagvaarding per e-mail aan hem te sturen, omdat op het adres van klaagster zelden iemand aanwezig is. Verweerder heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven. Ook toen de heer De R in zijn e-mail van 22 november 2018 - toen de zittingsdatum inmiddels bekend was, aangezien de dagvaarding op 21 november 2018 was betekend - vroeg naar de dagvaarding met datum, heeft verweerder die niet aan de heer De R gestuurd. Zelfs toen de heer De R op 6 december 2018 mailde naar het kantoor van verweerder dat hij nog steeds geen dagvaarding had ontvangen, heeft verweerder hem niet laten weten dat de zitting op 12 december 2018 zou zijn. Verweerder rechtvaardigt zijn handelswijze met een verwijzing naar gedragsregel 25 die het hem verbiedt om rechtstreeks met de heer De R te communiceren. Hij dacht namelijk van de heer De R te hebben begrepen dat klaagster een advocaat in de arm had genomen, hetgeen vervolgens (nog) niet geval bleek te zijn. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij dit nu anders zou hebben aangepakt. Hij was destijds nog maar net advocaat-stagiaire en heeft de gedragsregels toen iets te serieus genomen, en te strikt toegepast, aldus verweerder.  
5.4    Hoewel de raad begrip heeft voor de situatie van verweerder destijds als beginnend advocaat, kan de raad geen begrip opbrengen voor het feit dat verweerder ook nadat de heer De R hem op 22 november 2018 had laten weten geen advocaat te hebben en dit op 6 december 2018 nogmaals had herhaald, nog steeds de dagvaarding niet aan de heer De R heeft toegezonden. De uitleg van verweerder ter zitting dat hij in overleg met zijn patroon destijds heeft besloten dit niet te doen, omdat zij dachten dat de heer De R hem wellicht met die mededeling op een verkeerd spoor probeerde te zetten, overtuigt de raad niet. Deze handelswijze wekt naar het oordeel van de raad in combinatie met het feit dat verweerder het verstekvonnis binnen enkele dagen heeft laten executeren, op zijn minst de schijn van het opzettelijk aansturen op een verstekvonnis met als doel de vordering van de heer S op opportunistische wijze te incasseren. Hiermee heeft verweerder de belangen van klaagster onevenredig geschaad, zonder daarmee een redelijk doel te bereiken. Dit gedrag is klachtwaardig, en daarom concludeert de raad tot gegrondverklaring van de klacht.
    
6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te weigeren om een afschrift van de dagvaarding aan de heer De R te sturen, ook toen hij zeker wist dat klaagster (nog) geen advocaat had. De raad acht het opleggen van een maatregel op zijn plaats. Aangezien verweerder ten tijde van zijn handelen nog advocaat-stagiaire was, over zijn handelwijze destijds overlegd heeft met zijn patroon en voor zijn gedrag zijn verontschuldiging aan klaagster heeft aangeboden, ziet de raad aanleiding om te volstaan met het opleggen van een waarschuwing aan verweerder. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klacht gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A. de Groot en F.J.J. Baars, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022. 

Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 10 januari 2022