ECLI:NL:TADRAMS:2022:216 Raad van Discipline Amsterdam 22-501/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2022:216 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 08-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-501/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 31 oktober 2022
in de zaak 22-501/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1529436/EJH/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail van verweerder van 5 juli 2022 en van de e-mail van klager van 15 juli
2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De Belastingdienst heeft klager meerdere belastingaanslagen opgelegd over de
jaren 1999 tot en met 2003 in verband met een buitenlands inkomen, dat klager niet
zou hebben opgegeven bij de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Klager heeft hierover tot aan de Hoge Raad geprocedeerd.
2.3 In mei 2009 is een compromisovereenkomst gesloten met de Belastingdienst over
de invordering van de belastingaanslagen. In de overeenkomst is, onder meer, het volgende
bepaald: “Voor de aanslagen die vermeld staan in de bijlage met kenmerk 06475377/vok
over de jaren 2003 en eerder, worden vanaf het moment van ondertekening van deze overeenkomst,
door de Ontvanger geen actieve invorderingsmaatregelen meer genomen. Verrekeningen
van belastingteruggaven met deze aanslagen kan wel plaatsvinden, echter tot het moment
dat de verjaring zal zijn ingetreden. De verjaring voor alle aanslagen die op de bijlage
met kenmerk 064757377/vok vermeld staan is gestuit op 7 mei 2009. De verjaring treedt
in principe in vijf jaar na de betekeningsdatum van de stuitingakte.”
2.4 In september 2018 zijn een medewerker van de Belastingdienst en een schuldencoördinator
van het CAK bij klager thuis geweest en is er gesproken over een oplossing voor de
ontstane schuld.
2.5 Klager heeft zich begin 2021 tot verweerder gewend met het verzoek hem als
advocaat bij te staan in zijn geschil met de belastingdienst.
2.6 Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerder klager, voor zover relevant,
het volgende meegedeeld: “(…) Voor uw zaak tegen de fiscus zou ik eventueel een toevoeging
kunnen aanvragen (…). De Raad voor Rechtsbijstand zal dan grotendeels mijn kosten
voor hun rekening nemen en dan dien ik slechts een eigen bijdrage in rekening brengen
van € 500,- als de aanvraag wordt toegekend (…). In afwachting van de beslissing door
de Raad voor Rechtsbijstand, kan ik mijn werkzaamheden voortzetten bij een positieve
beslissing en mij stellen bij de Belastingdienst en kan ik nader motiveren. Om een
toevoeging aan te vragen verzoek ik u dan het bedrag van € 500,- over te maken op
het volgende (…) rekeningnummer (…)”
2.7 Klager heeft hierop € 500,- aan verweerder overgemaakt.
2.8 Bij e-mail van 26 maart 2021 heeft verweerder klager het volgende bericht gestuurd:
“(…) Ter voorkoming van misverstanden: er wordt dus verrekend met de ouwe schulden
belastingaanslagen IB 2003 tm 2005 (en 1999) waarvoor een vaststellingsovereenkomst
is gesloten met u. Met welke belastingaanslagen is precies gesaldeerd/verrekend? En
heeft u alsnog aangiften IB gedaan?”.
2.9 Nadat verweerder klager telefonisch had gesproken, heeft verweerder klager
bij e-mail van 26 maart 2021 een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin hij onder meer
het volgende heeft neergelegd: “(…) Namens mijn kantoor zal ik de belangen behartigen
bij uw zaak tegen de Belastingdienst met betrekking tot de verrekening van de oude
belastingschuld terzake van de vaststellingsovereenkomst uit 2009 tussen de Belastingdienst
en u. (…) Hierbij heeft u een eigen bijdragen voldaan van € 500 (…). Eerst na vaststelling
van de beschikking door de Raad voor Rechtsbijstand en na betaling van de eigen bijdrage,
kan ik mijn werkzaamheden voortzetten. Indien de Raad voor Rechtsbijstand een hogere
of lagere eigen bijdrage vaststelt, zal dit met het reeds betaalde bedrag worden verrekend.
Doorgaans duurt de aanvraag 6 tot 8 weken voordat de Raad voor Rechtsbijstand hierop
beslist. (…) Voor de goede orde merk ik op dat, indien de Raad voor Rechtsbijstand
onverhoopt weigert een toevoeging ten behoeve van u te verstrekken, ik genoodzaakt
zal zijn mijn uurtarief te hanteren. Mijn uurtarief bedraagt € 250,- (exclusief 21%
BTW) en wordt gerekend tegen gespendeerde tijdseenheden van 6 minuten. In dat geval
zal de door u betaalde eigen bijdrage worden verrekend met mijn facturen en zult u
het bedrag van de eigen bijdrage niet retour ontvangen. Eventuele bijkomende kosten
(zoals aan gerechtelijke instanties verschuldigde griffierechten, deurwaarderskosten
en/of kosten van derden) zullen separaat worden doorbelast. Bij het niet verstrekken
van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand, dient u zelf bezwaar in te dienen
binnen zes weken na deze beslissing.”
2.10 Bij e-mail van (eveneens) 26 maart 2021 is klager akkoord gegaan met de opdrachtbevestiging.
2.11 Verweerder heeft diezelfde dag op 26 maart 2021 een toevoegingsaanvraag ingediend
bij de Raad voor Rechtsbijstand met de volgende omschrijving van het rechtsprobleem:
“Sprake van verjaring van belastingschuld waardoor onterecht verrekend is met recente
teruggaaf”.
2.12 Bij brief van 12 april 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingsaanvraag
eerst inhoudelijk afgewezen op de volgende grond: “(…) Voor bezwaar bij de belastingdienst
wordt niet toegevoegd, als het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil
van feitelijke of rekeningkundige aard. De Raad is van mening dat er geen sprake is
van bijzondere omstandigheden. (….)”
2.13 Nadat klager bezwaar tegen de beslissing van 12 april 2021 had ingediend,
heeft de Raad voor Rechtsbijstand bij brief van 10 mei 2021 de aanvraag op financiële
gronden afgewezen, omdat klagers inkomen te hoog was om voor gefinancierde rechtsbijstand
in aanmerking te komen. In de brief staat als omschrijving van het geschil: “Verzoek
terugdraaien verrekening”.
2.14 Bij brief van 14 juni 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager alsnog
een toevoeging toegekend met een eigen bijdrage van € 152,- en met als omschrijving:
“Geschil verrekening BD-schuld met teruggaaf.”
2.15 Op 30 juni 2021 heeft klager zonder hulp van verweerder de Belastingdienst
om kwijtschelding verzocht, dan wel bezwaar gemaakt tegen de verdere invordering en
verrekening van de schuld.
2.16 Bij brief van 16 juli 2021 heeft de Belastingdienst klager als volgt geantwoord:
“De aanslagen waarvoor u om uitstel verzocht staan niet meer open of de aanslagen
moeten nog worden opgelegd. Ik laat uw verzoek daarom verder buiten behandeling. (…)”
2.17 Bij e-mail van 20 juli 2021 heeft verweerder klager het volgende bericht gestuurd:
“(…) Het beste is als u uw schuldenstand opvraagt bij de Belastingdienst. Dit moet
u zelf doen omdat een gemachtigde dat niet mag (vanwege privacywetgeving) en dit zal
dan rechtstreeks naar uw postadres worden gezonden. (…)”
2.18 Klager heeft op 29 juli 2021 zijn schuldenstand opgevraagd bij de Belastingdienst
en dit aan verweerder overgelegd.
2.19 Op 19 augustus 2021 heeft verweerder een concept-bezwaarschrift tegen de brief
van de Belastingdienst van 16 juli 2021 opgesteld en dit aan klager voorgelegd. Na
diverse aanvullingen van klager op het bezwaarschrift, heeft klager bij e-mail van
30 augustus 2021 ingestemd met het concept. Het bezwaarschrift is uiteindelijk niet
verzonden, omdat klager hier geen toestemming voor had gegeven.
2.20 Bij e-mail van 24 september 2021 heeft klager verweerder verzocht zich terug
te trekken.
2.21 Op 30 september 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zijn zaak tegen de Belastingdienst inhoudelijk niet goed behandeld
en de zaak mogelijk laten verjaren door klager te adviseren de zaak te schikken, terwijl
klager een procedure wenste te starten;
b) Verweerder heeft aan klager € 500,- in rekening gebracht, zonder daarvoor werkzaamheden
te hebben verricht.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de
kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij
deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor
de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de
advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes
waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de
eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de zaak tegen de Belastingdienst
niet goed heeft behandeld door aan klager een schikking te adviseren terwijl klager
een procedure wilde opstarten en verweerder zijn zaak mogelijk heeft laten verjaren.
Klager is tijdens het gesprek met medewerkers van de Belastingdienst en het CAK in
september 2018 beloofd dat het onrecht zou worden rechtgezet. Toen dat niet gebeurde
heeft klager verweerder ingeschakeld, maar verweerder heeft enkel om kwijtschelding
gevraagd. Klager wilde echter dat zijn zaak voor de rechter zou komen. Hij wilde dat
de compromisovereenkomst zou worden aangetast. Hoewel verweerder aanvankelijk gemotiveerd
aan de slag ging met klagers zaak, sloeg verweerder gaandeweg een andere weg in en
voerde zonder overleg andere zaken uit dan was afgesproken. Zo stelde hij een brief
op aan de Belastingdienst om schulden kwijt te laten schelden. Hiermee erkende verweerder
dat er sprake was van schulden, terwijl klager juist een vordering op de Belastingdienst
had. Ook stelde verweerder dat alles verjaard was, terwijl dat niet strookte met wat
hem tijdens het gesprek in september 2018 was meegedeeld. Klager heeft verweerder
verzocht zich aan de zaak te onttrekken.
5.4 Verweerder voert het volgende aan. Verweerder had van klager begrepen dat hij
hem moest bijstaan in zijn zaak tegen de Belastingdienst over de verrekening van de
oude belastingschuld terzake waarvan klager met de Belastingdienst in 2009 een compromisovereenkomst
had gesloten. Verweerder heeft de opdracht ook op deze manier opgenomen in zijn opdrachtbevestiging,
waarmee klager akkoord is gegaan en waarvoor een toevoeging is aangevraagd en (uiteindelijk)
is verleend. Later bleek dat klager andere verwachtingen had ten aanzien van de door
verweerder te verrichten werkzaamheden. De verleende toevoeging stond verweerder echter
niet toe om andere werkzaamheden te verrichten dan waarvoor de toevoeging was verleend.
In werkzaamheden op het gebied van strafrecht (zoals aangifte doen) en civiele procedures
(zoals aantasting van de compromisovereenkomst, voor zover dat zin heeft) is verweerder
niet gespecialiseerd. Voor dergelijke werkzaamheden had klager een andere advocaat
in de arm moeten nemen.
5.5 De raad stelt op grond van het overgelegde klachtdossier en hetgeen partijen
hebben aangevoerd vast dat klager akkoord is gegaan met de opdrachtbevestiging die
verweerder klager op 26 maart 2021 heeft toegezonden. Verweerder heeft vervolgens
in overeenstemming met zijn opdrachtbevestiging werkzaamheden voor klager verricht.
Voor klagers stelling dat verweerder, nadat hij in eerste instantie gemotiveerd aan
de slag was gegaan, ineens een andere weg insloeg en zonder overleg andere zaken ging
uitvoeren, biedt het klachtdossier geen grondslag. Evenmin biedt het dossier grondslag
voor klagers stelling dat verweerder zijn zaak heeft laten verjaren. Het is de raad
dan ook niet gebleken dat verweerder bij de behandeling van klagers zaak tekortgeschoten
is in zijn taak als advocaat. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij hem € 500,- heeft
betaald, zonder dat verweerder hiervoor werkzaamheden heeft verricht.
5.7 Naar het oordeel van de raad slaagt dit klachtonderdeel niet. Op grond van
het klachtdossier - en in het bijzonder het verweer van verweerder - blijkt dat verweerder
wel degelijk werkzaamheden heeft verricht voor klager. Zo heeft verweerder onweersproken
gesteld dat hij veel tijd heeft moeten steken in het achterhalen van de benodigde
informatie over de onderliggende belastingaanslagen en de procedure die klager heeft
gevoerd tot aan de Hoge Raad. Ook heeft verweerder een concept-bezwaarschrift opgesteld
dat uiteindelijk niet is verzonden omdat klager daar geen toestemming voor had gegeven.
Bovendien geldt dat verweerder blijkens het klachtdossier en zijn verklaring op zitting
uit coulance-overwegingen het bedrag € 348,- (zijnde het door klager aan verweerder
betaalde voorschot van € 500,- minus klagers eigen bijdrage van € 152,-) aan klager
heeft terugbetaald. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de raad niet gebleken,
zodat klachtonderdeel b) eveneens ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. M. Bootsma en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 31 oktober 2022