ECLI:NL:TADRAMS:2022:19 Raad van Discipline Amsterdam 21-640/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:19
Datum uitspraak: 24-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Zaaknummer(s): 21-640/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht is niet-ontvankelijk omdat niet is voldaan aan de driejaarstermijn.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 januari 2022
in de zaak 21-640A/NH
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 26 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 28 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ds/1309489 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 december 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van klager (met bijlagen) van 22 november 2021.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is verwikkeld in een geschil met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) over de  omgang van klager met hun twee minderjarige kinderen, P en A.
2.3    Verweerster heeft de vrouw sinds maart 2016 bijgestaan. Mr. M trad op als de advocaat van de kinderen.    
2.4    Verweerster heeft klager namens de vrouw en namens de vrouw als wettelijke vertegenwoordiger van P, in  oktober 2017 in kort geding gedagvaard en - kort gezegd - een gebiedsverbod rondom de school van P gevorderd. 
2.5    Op 16 oktober 2017 heeft mr. M een e-mail aan P gestuurd waarin zij onder andere het volgende heeft geschreven:
“(…) De advocaat van je moeder [verweerster] houdt mij regelmatig op de hoogte van ontwikkelingen in relatie tot je vader. 
Ik hoor van haar dat er op 9 november aanstaande een kort geding plaatsvindt en ik weet dat dat te maken heeft met de wens dat jouw vader niet bij de schoolavonden aanwezig zal zijn die eerder alleen voor de ouders was maar inmiddels voor ouders met hun kinderen.
Ik heb [verweerster] beloofd dat ik namens jou een brief zal schrijven naar de kortgedingrechter en wil graag van je weten of ik namens jou de rechter kan schrijven dat jij wil dat je vader niet bij die avonden aanwezig is (…).”
2.6    Op 2 november 2017 heeft mr. M aan de kort gedingrechter een brief gestuurd waarin zij het volgende heeft geschreven:
“(…) Van [verweerster], advocaat van [de vrouw] vernam ik dat op 9 november aanstaande om 11 uur een kort geding plaatsvindt, waarin het verzoek aan de orde komt dat [klager] tot en met juli 2019, dan wel zoveel eerder als in de aanhangige bodemprocedure anders wordt beslist, wegblijft bij de school van [P].
Ik behartig al enige tijd de belangen van [P] en heb ook in de bodemprocedure de zitting bijgewoond.
Namens [P] kan ik u laten weten dat hij achter het verzoek van zijn moeder staat omdat hij ongestoord in staat wil zijn om schoolavonden bij te wonen zonder de spanningen die aanwezigheid van zijn vader met zich meebrengen. (…)
Deze brief zend ik per e-mail aan zowel [verweerster] als de huidige advocaat van [klager], (…).”
2.7    De mondelinge behandeling van het kort geding heeft op 9 november 2017 plaatsgevonden. Ter zitting is overeenstemming bereikt over de afwezigheid van klager tijdens informatieavonden waarop de vrouw de in 2.4 genoemde vordering heeft ingetrokken. 
2.8    Klager heeft vervolgens in oktober 2018 een klacht over mr. M ingediend. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (hierna: het Hof). De mondelinge behandeling hiervan heeft op 10 juli 2020 plaatsgevonden. Bij beslissing van 21 september 2020 (heeft het Hof het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en aan mr. M de maatregel van waarschuwing opgelegd. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:197. 
2.9    Op 26 december 2020 heeft klager een klacht over verweerster ingediend.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij geen eerlijke rol heeft gespeeld en mr. M onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd om de kort gedingrechter te beïnvloeden.    
3.2    Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht het volgende aangevoerd. Verweerster heeft namens de vrouw een kort geding aanhangig gemaakt dat op 9 november 2017 door de voorzieningenrechter is behandeld. Hij begrijpt dat het langer dan drie jaar geleden is, maar stelt dat de rol van verweerster daarbij hem pas bekend is geworden tijdens de behandeling van zijn klacht tegen mr. M. Verweerster heeft geen eerlijke rol gespeeld en heeft onvolledige dan wel onjuiste informatie aan mr. M verstrekt om de zaak bij de kort gedingrechter te beïnvloeden. Dat blijkt onder andere uit de e-mail van mr. M aan P van 16 oktober 2017, die in de beslissing van het Hof is weergegeven. Ook uit “niet officiële contacten” blijkt dat verweerster mr. M aanstuurde. Zij was de informatiebron voor mr. M en heeft meegewerkt aan het manipulatieve optreden van de vrouw, wat ook blijkt uit de dagvaarding voor het kort geding. Hierin beschrijft zij een verhaal dat enkel is gebaseerd op speculatie en verdraaiing van feiten. Klager verwijt verweerster geraffineerd en manipulatief te werk te zijn gegaan en dat zij geen amoreel middel heeft geschuwd.
 
4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5    BEOORDELING
5.1    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
5.2    Ingevolge artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na afloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De raad dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.
5.3    De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerster in verband met het kort geding dat zij tegen klager in oktober 2017 aanhangig heeft gemaakt en waarvan de behandeling door de voorzieningenrechter op 9 november 2017 heeft plaatsgevonden. Klager voert aan dat hij eerst tijdens de behandeling van zijn klacht tegen mr. M kennis heeft genomen van het handelen van verweerster en haar manipulatieve rol aangaande het kort geding. Volgens hem de driejaarstermijn dus pas toen gaan lopen.
5.4    De raad volgt klager hierin niet aangezien hij in oktober 2017/november 2017 kennis heeft genomen van de brief van mr. M aan de voorzieningenrechter, althans kennis heeft kunnen nemen, en dus van het feit dat er toen tussen verweerster en mr. M contact was. Dit kan ook worden afgeleid uit de brief van mr. M aan de kort gedingrechter van 2 november 2017 (2.6) die zij eveneens aan de toenmalige advocaat van klager heeft verzonden. Die advocaat was ook met klager aanwezig ter zitting van de voorzieningenrechter. Nu klager desondanks niet eerder dan 20 december 2020 een klacht tegen verweerster heeft ingediend, heeft hij niet voldaan aan de driejaarstermijn van artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet. 
5.5    Uit het voorgaande volgt dat de klacht niet-ontvankelijk is. De raad komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. Wat daarover is aangevoerd zal daarom verder onbesproken blijven. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk. 

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 januari 2022