ECLI:NL:TADRAMS:2022:151 Raad van Discipline Amsterdam 22-080/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:151
Datum uitspraak: 25-07-2022
Datum publicatie: 01-08-2022
Zaaknummer(s): 22-080/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht van deurwaarderskantoor over verweerder als advocaat van de wederpartij. Niet is gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan chantage, zich minachtend over klaagster heeft uitgelaten of dat zijn communicatie ondermaats en onnodig beledigend is geweest. Ook de overige verwijten zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 juli 2022
in de zaak 22-080/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 14 juli 2021 heeft mr. H, gerechtsdeurwaarder in dienst van klaagster, namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 27 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1487409/EJH/YH van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 juni 2022. Daarbij was namens klaagster aanwezig de heer W.H.R. Donderwinkel. Verweerder was ook aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster is een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op 17 december 2020 heeft zij namens een opdrachtgever een vonnis aan de cliënt van verweerder (hierna: de heer D) betekend met bevel om binnen twee dagen de bedragen waartoe hij in dat vonnis is veroordeeld te voldoen. De heer D heeft hierop niet gereageerd, waarna klaagster derdenbeslag heeft gelegd op zijn bankrekening. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 136,78.
2.3    Op 28 december 2020 heeft de volgende correspondentie plaatsgevonden tussen (een medewerkster van) klaagster en verweerder: 
Verweerder:
“(…) Client liet mij weten dat u kennelijk derdenbeslag heeft gelegd op de rekening van cliënt. De enige inkomsten van cliënt is zijn studiefinanciering. Client is derhalve geheel afhankelijk van deze inkomsten voor wat betreft zijn levensonderhoud en het moge duidelijk zijn dat een dergelijk beslag misbruik van recht oplevert (…)
Het bovenstaande in aanmerking nemende verzoek ik u, zo nodig sommeer ik u, terstond het gelegde beslag te doen opheffen, bij gebreke waarvan uw cliënte mijn cliënt geen andere keuze laat dan een kort geding, teneinde een opheffing te bewerkstelligen. (…)”
Klaagster:
“(…) Wij zullen het beslag onder de bank vooralsnog niet opheffen. (…)
Aangezien u aangeeft dat de heer D. geheel afhankelijk is van de inkomsten waarop middels het derdenbeslag beslag is gelegd, kan de heer D. een verzoek tot de toepassing van de beslagvrije voet bij bankbeslag doen. (…)
Als uitgangspunt dient te worden genomen dat voor een beslag als het onderhavige geen beslagvrije voet geldt.
(…)
Wij zijn bereid om deze zaak in redelijkheid te beoordelen, maar dan moeten wij wel de beschikking krijgen over een aantal stukken. Deze zullen ook in een procedure op tafel moeten komen.
Wij vragen je daarom om het bijgaande formulier in te vullen, waarbij in ieder geval de volgende stukken naar ons toegestuurd moeten worden (…)
Nadat wij alle stukken hebben ontvangen, zal jouw verzoek worden beoordeeld.(…)” 
Verweerder:
“(…) Als bijlage heb ik meegestuurd een overzicht van DUO waaruit blijkt dat mijn cliënt studiefinanciering ontvangt, desalniettemin wenst u een groot aantal, niet ter zake doende, stukken. Bankafschriften zal ik nog sturen maar daarbij nogmaals het verzoek om terstond het beslag te opheffen, dan wel de verhinderdata van uw cliënte, per omgaande, dan wel uiterlijk morgen 10.00 uur, aangezien u, ook conform uw eigen bericht, de beslagvrije voet omzeilt.(…)”
Klaagster:
“(…) Reeds hebben wij u de stukken met betrekking tot het doen van een verzoek tot het toepassen van de beslagvrije voet bij bankbeslag toegestuurd. Wij zullen dit verzoek in behandeling nemen wanneer de bewijsstukken van alle inkomsten en uitgaven zijn bijgevoegd en het formulier compleet is ingevuld. 
Ook een rechter zal in alle redelijkheid een verzoek tot het opheffen van het beslag onder de bank als deze zonder bewijsstukken niet toewijzen. (…)” 

Verweerder:
“(…) Hierbij de bankafschriften van cliënt, zodat u zelf het formulier kunt invullen, verder valt u in herhaling met het verwijzen naar artikel 475c RV. Of u heft het beslag op of u zorgt dat ik tijdig de verhinderdata van uw cliënt ontvang.(…)”
Klaagster:
“(…) Wij zullen het verzoek in behandeling nemen wanneer de bewijsstukken van alle inkomsten en uitgaven zijn bijgevoegd en het formulier compleet is ingevuld. (…)”
Verweerder:
“(…) Volgens mij ben ik niet duidelijk genoeg geweest, u heeft nu alle bewijsstukken en of u heft op of u mailt de verhinderdata van uw cliente.(…)”
2.4    Bij e-mail van 29 december 2020 heeft (een medewerkster van) klaagster verweerder onder meer geschreven:
“Het bankbeslag zal niet opgeheven worden voordat wij een verklaring van de bank hebben ontvangen waaruit blijkt hoeveel geld erop de rekening van uw cliënt stond op het moment van beslaglegging. (…)
Op basis van de opgestuurde bankafschriften is de beslagvrije voet vastgesteld op € 953,13.”
2.5    Bij faxbrief van 5 januari 2021 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:
“Zoals ik u al eerder liet weten is de vordering van uw cliënt ondeugdelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd en derhalve reden genoeg voor een hoger beroep. Ook heeft het beslag op de rekening van cliënt niets opgeleverd en het ziet er niet naar uit dat daar in de komende jaren verandering in zal komen.
Echter cliënt wenst wel tot een oplossing te komen en is bereid en in staat een bedrag van € 1.000,00 te voldoen tegen finale kwijting over en weer en onder een strikte termijn van 14 dagen na dagtekening.”
2.6    Bij e-mail van 18 januari 2021 heeft (de medewerkster van) klaagster verweerder meegedeeld dat haar opdrachtgever niet akkoord is met het voorstel dat verweerder heeft gedaan, maar dat haar opdrachtgever wel bereid is om een betalingsregeling met de heer D te treffen.
2.7    Verweerder heeft (de medewerkster van) klaagster hierop bij e-mail van 22 januari 2021 meegedeeld dat de heer D geen inkomen heeft en dat er dus geen ruimte is voor een betalingsregeling. (De medewerkster van) klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 22 januari 2021 meegedeeld dat haar opdrachtgever niet bereid is te schikken voor een lager bedrag dan waarvoor de heer D veroordeeld is.
2.8    Bij faxbrief van 25 januari 2021 heeft de heer D klaagster onder meer geschreven dat het beslag op zijn bankrekening onrechtmatig is, de door het beslag getroffen gelden dienen te worden teruggestort en dat hij klaagster aansprakelijk houdt voor de door hem geleden schade.
2.9    Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft (de medewerkster van) klaagster verweerder en de heer D onder meer geschreven dat de heer D recht heeft op € 122,46 aan beslagvrije voet en dat dit bedrag zal worden teruggestort. Bij e-mail van 29 januari 2021 heeft (de medewerkster van) klaagster de heer D meegedeeld dat zij niet verantwoordelijk is voor de door de heer D gestelde schade en de kosten van het bankbeslag.
2.10    Op 15 februari 2021 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen (de medewerkster van) klaagster en de heer D. 
2.11    Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft verweerder (de medewerkster van) klaagster onder meer geschreven:
“Van cliënt heb ik begrepen dat u cliënt heeft benaderd, derhalve verzoek ik u, vriendelijk doch dringend, alle verdere contacten en correspondentie via ondergetekende te laten verlopen. Aangezien uw cliënte niet wenst te schikken zal ik op korte termijn de appel dagvaarding laten beteken, zoals ik u al eerder liet weten, teneinde verweer te voeren in hoger beroep tegen de ondeugdelijke vordering van uw cliënte.”
2.12    Klaagster heeft vervolgens beslag gelegd onder een (naar later bleek) oude werkgever van de heer D. De heer D heeft naar aanleiding hiervan telefonisch contact opgenomen met klaagster met de mededeling dat hij niet meer werkzaam is bij de werkgever. Ook heeft de heer D een klacht over klaagster ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. 
2.13    Bij e-mail van 31 mei 2021 heeft (een medewerker van) klaagster de heer D onder meer geschreven:
“Afgelopen vrijdag hebben wij gesproken over een mogelijke intrekking van de tuchtklacht. (…)
Het voorstel is als volgt: de kosten van het loon- en bankbeslag worden tegengeboekt. (…) De kosten die de bank bij u in rekening heeft gebracht ad € 100,00 en het griffierecht van de tuchtprocedure ad € 50,00 worden aan u vergoed. (…)
Als u hiermee kunt instemmen, dan verzoek ik u deze mail voor akkoord te bevestigen en daarin aan te geven dat u akkoord gaat met intrekking van de tuchtklacht”
2.14    Bij e-mail van 3 juni 2021 heeft verweerder (de medewerker van) klaagster onder meer geschreven:
“Weliswaar staat de onderhavige kwestie enigszins los van de vordering van uw cliënte (…) maar cliënt is wel van mening dat de gehele kwestie thans in een keer dient te worden opgelost, zodat hij ook in de nabije toekomst gevrijwaard wordt van zinloze beslagleggingen. Derhalve wenst cliënt, naast hetgeen u voorstelt, dat het eerder gedane schikkingsvoorstel het bedrag van € 1.250,00 wordt geaccepteerd.
Het is derhalve aan u om uw cliënte (…) te bewegen tot een acceptatie van het aanbod, waarbij uw cliënte zeker in aanmerking dient te nemen dat cliënt geen verhaal biedt, nu niet en ook niet in de nabije toekomst, en daarbij dat het hoger beroep de nodige kosten voor uw cliënte met zich mee zal brengen, die niet gedekt zullen worden door een kosten veroordeling en daarbij, het belangrijkste, heb ik reeds een aantal onvolkomenheden opgemerkt in de uitspraak van de Kantonrechter en zal deze uitspraak zeker niet in stand blijven in hoger beroep.”
2.15    Mr. H, deurwaarder in dienst van klaagster, heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 3 juni 2021 onder meer geschreven:
“In uw mail stelt u als voorwaarde om de klacht in te trekken, dat wij onze klant moeten “bewegen” het voorstel tegen finale kwijting te accepteren. Met andere woorden: met de tuchtklacht als stok in de hand oefent u oneigenlijke druk uit om ons te bewegen om voor eigen gewin de belangen van onze klant terzijde te schuiven. Dit is chantage en moreel-ethisch onacceptabel. (…)
Om de tuchtzaak met uw cliënt op te lossen, hebben wij een meer dan passend voorstel gedaan. Dit voorstel geldt nog tot vrijdag 4 juni 2021 17.00 uur.” 
2.16    Verweerder heeft mr. H hierop bij e-mail van 4 juni 2021 onder meer geschreven:
“Rest mij enkel nog te vermelden dat het een voorstel is geweest en dat uw opmerkingen over chantage en moreel-ethisch onacceptabel kant nog wal raken, waarbij u duidelijk uw eigen visie, en die van uw beroepsgroep, verlaat zoals u deze vermeld op uw website, “het streven naar een minnelijke oplossing en de deurwaarder als intermediair”. Dat is dan ook juist hetgeen in heb getracht namens cliënt, een minnelijke oplossing. Mijn advies aan u is, leest u vooral aandachtig uw website en die van uw beroepsgroep en handel daar dan ook naar.”
2.17    Bij e-mail van 4 juni 2021 heeft (de medewerkster van) klaagster verweerder gevraagd om de dagvaarding in hoger beroep aan haar toe te sturen, nu haar opdrachtgever daar niet mee bekend is. Verweerder heeft mr. H hierop bij e-mail van 10 juni 2021 een herstelexploit toegestuurd.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich in zijn e-mail van 3 juni 2021 schuldig gemaakt aan chantage.
b)    Verweerder heeft zich in zijn e-mail van 4 juni 2021 minachtend over klaagster uitgelaten.
c)    Verweerder heeft in zijn e-mail van 5 januari 2021 in strijd met de waarheid verklaard dat het bankbeslag niets heeft opgeleverd. Het bankbeslag heeft wel degelijk doel getroffen.
d)    Verweerder heeft geweigerd het formulier in verband met de beslagvrije voet in te vullen en hij heeft geweigerd om ondanks herhaalde verzoeken gegevens geordend aan te leveren.
e)    De communicatie van verweerder is ondermaats en onnodig beledigend. Zijn fax- en e-mailberichten komen communicatief onnodig grievend en minachtend over.
f)    Door zijn handelwijze heeft verweerder niet bijgedragen aan een oplossing van de zaak, maar dit juist negatief beïnvloed.  
g)    Verweerder heeft geweigerd een kopie van de dagvaarding in hoger beroep aan klaagster toe te sturen.
h)    Verweerder heeft in zijn antwoord op de klacht diverse keren in strijd met de waarheid verklaard. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zich in zijn e-mail van 3 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan chantage. In de e-mail van 3 juni 2021 heeft verweerder een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling die kort gezegd inhoudt dat de heer D zijn tuchtklacht over klaagster intrekt als klaagster instemt met het schikkingsvoorstel van de heer D. Anders dan klaagster stelt, is dit niet aan te merken als chantage. Bij chantage is er sprake van een situatie dat er geen andere redelijke keuze is dan te voldoen aan hetgeen dat wordt gevraagd. Daarvan is hier geen sprake. Het stond klaagster vrij om het voorstel van verweerder voor een minnelijke regeling in alle openheid met haar cliënte te bespreken en om vervolgens al dan niet op het voorstel in te gaan. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij zich in zijn e-mail van 4 juni 2021 minachtend over klaagster heeft uitgelaten. In de e-mail van 4 juni 2021 heeft verweerder geschreven dat klaagster met haar opmerkingen over chantage en moreel-ethisch onacceptabel haar eigen visie zoals vermeld op haar website (“het streven naar een minnelijke oplossing en de deurwaarder als intermediair”) heeft verlaten en dat hij klaagster adviseert aandachtig haar website en die van haar beroepsgroep te lezen en daarnaar te handelen. Anders dan klaagster stelt, heeft verweerder hiermee de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid niet overschreden. Klachtonderdeel b) is ook ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.4    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in zijn e-mail van 5 januari 2021 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat het bankbeslag niets heeft opgeleverd. Aan klaagster kan worden toegegeven dat deze opmerking van verweerder feitelijk onjuist is. Het bankbeslag heeft immers wel doel getroffen, namelijk voor een bedrag van € 136,78. Nu klaagster niet heeft betwist dat de kosten van het beslag hoger waren dan de opbrengst van het beslag en het beslag in die zin niets voor klaagster heeft opgeleverd, is de feitelijk onjuiste mededeling van verweerder in zijn e-mail van 5 januari 2021 van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Ook klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij ondanks herhaald verzoek heeft geweigerd het formulier in verband met de beslagvrije voet in te vullen en gegevens geordend aan te leveren. Het invullen van het formulier in verband met de beslagvrije voet en het aanleveren van gegevens is echter primair de verplichting van verweerders cliënt. Ook als dat anders zou zijn dan heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hoewel het op zichzelf niet netjes van verweerder is om het formulier niet in te (laten) vullen en de stukken aan te leveren op de manier waarop hij dat heeft gedaan, is dit onvoldoende om hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdelen e) en f)
5.6    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.7    Klaagster verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat zijn communicatie ondermaats en onnodig beledigend is geweest, zijn fax- en e-mailberichten onnodig grievend en minachtend overkomen en dat hij door zijn handelwijze niet heeft bijgedragen aan een oplossing van de zaak, maar dit juist negatief heeft beïnvloed. Aan klaagster kan worden toegegeven dat de communicatie van verweerder scherp is geweest. Die scherpte moet echter worden gezien in het licht van een escalatie die gaandeweg wederzijds heeft plaatsgevonden en waarbij beide partijen zich hard hebben opgesteld. In dat licht heeft verweerder met zijn communicatie de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid niet overschreden. Dat de handelwijze van verweerder de oplossing van de zaak negatief heeft beïnvloed, is niet althans onvoldoende gebleken. Klachtonderdelen e) en f) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.8    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij heeft geweigerd een kopie van de dagvaarding in hoger beroep aan klaagster toe te sturen. Aan klaagster kan worden toegegeven dat dit niet collegiaal en misschien zelfs onwelwillend van verweerder is geweest, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor verweerder bestaat immers geen verplichting om een kopie van de dagvaarding aan de deurwaarder van de wederpartij te sturen. Het is aan de wederpartij zelf om de deurwaarder daarvan te voorzien. Klachtonderdeel g) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.9    Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn antwoord op de klacht diverse keren in strijd met de waarheid heeft verklaard. Klaagster heeft dit echter niet nader geconcretiseerd of onderbouwd, zodat dit klachtonderdeel reeds gelet daarop ongegrond is.
    
BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.


Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en A.Ch.H. Franken, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 25 juli 2022