ECLI:NL:TADRAMS:2022:120 Raad van Discipline Amsterdam 22-097/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:120
Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 29-06-2022
Zaaknummer(s): 22-097/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij die in dienst is van de werkgever van klager. Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optrad. Het had op haar weg gelegen om direct in haar eerste e-mail aan klager volstrekt duidelijk te maken dat zij alleen voor het UWV optrad. Nu niet is gebleken dat klager door deze onduidelijkheid schade heeft geleden en het klager in ieder geval op 7 september 2020 duidelijk moet zijn geweest dat verweerster alleen voor het UWV kon optreden, ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 juni 2022
in de zaak 22-097/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

   
verweerster
gemachtigde mr. L.J. Böhmer
advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 2 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 31 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1352453/EJH/AS van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 2 maart 2022.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager was sinds 2000 als verzekeringsarts werkzaam bij het UWV.
2.3    Op 18 augustus 2020 heeft klager ontdekt dat een collega (hierna: de collega) waarvan hij de praktijkopleider was, zonder zijn toestemming een artikel met daaronder zijn naam als co-auteur had laten publiceren in het nascholingsblad Quintesse. Klager had hiertegen ernstige bezwaren.
2.4    Klager heeft hierover meteen contact opgenomen met de uitgever van Quintesse en met de leidinggevende van de collega (hierna: de leidinggevende). Daarnaast heeft klager de kwestie gemeld bij zijn rechtsbijstandsverzekeraar.
2.5    Verweerster is werkzaam als advocaat in dienstbetrekking bij het UWV. Op 19 augustus 2020 heeft het UWV aan haar gevraagd of zij contact wilde opnemen met de uitgever om het artikel te laten verwijderen dan wel aan te laten passen, dit om de schade voor het UWV te beperken.
2.6    Op 25 augustus 2020 heeft klager een e-mail gestuurd aan de leidinggevende, met verweerster in de cc. In die e-mail heeft klager onder meer geschreven:
“Nog niets van Quintesse. Vanavond verloopt de deadline die ik ze heb gegeven. Morgen neem ik vervolgstappen in overleg met mijn advocaat.
Ik doe nog even geen beroep op [verweerster]. Haar werkgebied is m.i. meer voor het UWV deel, maar de publicatie met naamsvermelding zelf is in feite een civiele zaak tussen Quintesse, [de collega] en mij. [De collega] heeft dit in haar vrije tijd gedaan en in feite is UWV belanghebbende vanwege de risicovolle inhoud, maar niet om het feit van de publicatie zelf. Dat gaat m.i. buiten UWV om en omdat het geen relatie heeft met haar werk of opleiding. Ik kan het mis hebben [wat denk jij [verweerster]?), maar ik hou iedereen op de hoogte zodra ik een reactie ontvang van Quintesse.”
2.7    Verweerster heeft klager hierop bij e-mail van dezelfde dag onder meer geschreven:
“Ook ik heb nog geen reactie gehad. Ik heb nu contact gezocht met de uitgever. Zij gaan mij hopelijk spoedig terugbellen.
Ben het verder met jou eens. Ik handel met name voor het UWV. Dit betekent dat ik niet veel kan doen daar waar het gaat om jouw persoonsgegevens (m.u.v. adviseren waar nodig). Het lijkt mij verstandig om een advocaat in te schaleken die jouw belangen kan behartigen.
Ik zou echter niet willen zeggen dat UWV enkel belanghebbende is, het e.e.a. zou namelijk om kunnen slaan naar werkgeversaansprakelijkheid, maar dat zullen wij t.z.t. bezien. Dit laat echter onverlet dat jij je kan laten bijstaan door een advocaat.”
2.8    Verweerster heeft vervolgens verschillende inspanningen verricht om ervoor te zorgen dat de naam van klager alsnog bij het artikel verwijderd zou worden. Zij heeft hiervoor onder andere contact gezocht met Quintesse, en diverse collega’s van het UWV ge-e-maild.
2.9    Op 31 augustus 2020 heeft verweerster een e-mailbericht gestuurd aan de uitgever, met klager in de cc, waarin zij onder meer heeft geschreven:
“Afgelopen week heb ik een telefonisch onderhoud met u gehad naar aanleiding van een artikel die door één van onze artsen in opleiding is geschreven en is gepubliceerd in het blad Quintesse. Met u heb ik besproken dat ik intern zou navragen of het mogelijk is om het artikel aan te passen, met dien verstande dat het artikel niet meer te herleiden is tot de klant.
Ook heb ik begrepen dat u ondertussen contact heeft gehad met [klager] over de verwijdering van zijn naam uit het artikel. Om die reden neem ik hem mee in deze mailwisseling.
Ik heb binnen UWV niemand bereid gevonden om het artikel aan te passen. (…) Om die reden wil ik graag met u bespreken in hoeverre het mogelijk is om over te gaan tot de volledige verwijdering van het digitale artikel.”
2.10     Op 3 september 2020 heeft klager verweerster per e-mail onder meer geschreven:
“Ik heb mijn ARAG rechtsbijstand gesproken. Zij proberen de zaak van de naamsvermelding af te doen als een zaak omtrent intellectueel eigendom, hetgeen volgens mijn polisvoorwaarden niet verzekerd is. Ik heb hiertegen ingebracht dat he naar mi mening niet gaat om intellectueel eigendom maar om een onrechtmatige daad met reputatieschade voor mij als gevolg.
Mochten zij voet bij stuk houden dat zou ik toch graag een beroep doen op jouw expertise om mij bij te staan in een juridische procedure tegen Quintesse.”
2.11    Bij e-mail van 7 september 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Ik kan helaas alleen optreden voor UWV, Ik kan wel helpen of meedenken als zich een situatie voordoet waarbij een UWV-medewerker in een juridisch geschil is beland enkel door zijn werkzaamheden bij UWV.
Maar in de situatie zoals hieronder kan ik jou helaas juridisch niet bijstaan. Dat heeft wat mij betreft ook te maken met het volgende. Ik vind een onrechtmatige daadsactie richting de uitgever juridisch lastig. Ik zou dan eerder de medewerker die het artikel heeft geschreven aanspraken wegens een onrechtmatige daad omdat zij jouw naam zonder jouw toestemming heeft gebruikt.
Als dat vervolgens doorgaat in werkgeversaansprakelijkheid dan staan wij, zoals ik eerder heb aangegeven, waarschijnlijk tegenover elkaar. Ik vind echter dat jouw belangen zo goed mogelijk behartigd moeten worden. Ik zou je dan ook willen adviseren om je door een externe jurist/advocaat te laten adviseren. Hij houdt enkel rekening met jouw belangen. Voor mij is het belang van UWV het voornaamste belang, hetgeen misschien in deze kan gaan schuren met jouw belang.”
2.12    Klager heeft vervolgens een medewerker van zijn rechtsbijstandsverzekeraar ingeschakeld (hierna: de heer Van P). Op 23 november 2020 heeft de heer Van P namens klager een brief aan de uitgever gestuurd die tot een minnelijke oplossing heeft geleid. Op diezelfde dag heeft de heer Van P namens klager een brief aan de collega gestuurd, waarin hij haar namens klager aansprakelijk stelt.
2.13    Op 9 december 2020 heeft verweerster een brief aan de heer Van P gestuurd waarin zij schrijft dat het UWV de collega heeft gevrijwaard voor de aanspraak van klager en dat zij daarom graag in overleg treedt over een oplossing. Diezelfde dag heeft verweerster rechtstreeks aan klager een e-mailbericht gestuurd zonder de heer Van P daarvan in kennis te stellen.
2.14    Op 5 februari 2021 heeft verweerster opnieuw een brief aan de heer Van P gestuurd. In die brief heeft verweerster onder meer geschreven:
“12. Ook in de periode daarna is meermaals contact opgenomen met uw cliënt door het management met de uitnodiging voor een persoonlijk gesprek. Niet alleen om te kijken hoe het met uw cliënt ging maar ook om hem bij te kunnen staan in deze voor hem vervelende situatie. Uw cliënt heeft deze uitnodigingen afgeslagen en aangegeven niet in staat te zijn persoonlijk het gesprek aan te kunnen gaan. Hij gaf aan dat enkel door het horen van het woord ‘UWV’ hij erg emotioneel werd. (…)
14. (…) Ook heeft UWV naar andere manieren gezocht om uw cliënt te ondersteunen. Onder andere door hem te wijzen op een andere juridische insteek om zijn reputatieschade sneller te kunnen verhalen. (…) Daarbij heeft UWV meermaals het aanbod gedaan voor mediation, juist om het gesprek met uw cliënt op gang te houden en om te zorgen zowel op inhouds- als op relatieniveau met elkaar te kunnen bespreken. Hier is uw cliënt niet op ingegaan. (…)
16. (…) Uw cliënt lijkt zich nu “pour besoin de la cause”, kennelijk ingegeven door zijn wens de arbeidsovereenkomst met UWV te willen beëindigen, op het standpunt te stellen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Indien uw cliënt een arbeidsconflict ervaar, zal eerst bekeken moeten worden of en hoe de arbeidsrelatie hersteld kan worden al dan niet door middel van een mediationtraject. Bovendien zijn er ook andere oplossingsmogelijkheden, zoals een overplaatsing naar een andere vestiging. Ik wijs u erop dat UWV van uw cliënt mag verwachten dat hij meewerkt aan het zoeken naar een oplossing voor de ontstane situatie.”
2.15    Naar aanleiding van de brief van 5 februari 2021 heeft de heer Van P verweerster op 9 februari 2021 namens klager een aantal vragen gesteld. Bij per e-mail gestuurde brief van 23 februari 2021 heeft verweerster de heer Van P onder meer geschreven:
“De toenmalige manager van uw cliënt heeft in december 2020 telefonisch contact met uw cliënt opgenomen met de vraag persoonlijk het gesprek aan te gaan. Uw cliënt heeft toen aangegeven daar op dat moment geen behoefte aan te hebben en heeft aangegeven enkel schriftelijk te willen corresponderen. Verder is met mediation gedoeld op een gesprek met [de leidinggevende], uw cliënt en diens manager om het ontstane conflict tussen de medewerkers te bespreken. Het woord mediation is in deze contact niet goed gebruikt. Er is met uitzondering van de brief van d.d. 5 februari 2021 niet eerder een voorstel gedaan voor mediation tussen uw cliënt en de werkgever.
Daarnaast geeft u aan dat het uw cliënt onbekend is wanneer en door wie hij gewezen zou zijn op een andere juridische insteek. Ik verwijs hiervoor naar de brief die op 5 februari jl. aan uw is toegestuurd. Onder punt 10 is verwezen naar de e-mail die door ondergetekende op 7 september 2020 aan uw cliënt is gestuurd. Uw cliënt was namelijk voornemens om Quintesse aansprakelijk te stellen. Ik heb uw cliënt op het volgende gewezen “(…) Ik zou dan eerder de medewerker die het artikel heeft geschreven aanspreken wegens een onrechtmatige daad (…). Hiermee heb ik uw cliënt gewezen op een andere juridische insteek.
Tot slot wens ik op te merken dat UWV verheugd is te vernemen dat er vanuit uw cliënt geen sprake is van het forceren van het beëindigen van zijn overeenkomst. Dit in tegenstelling tot het gesprek dat op 25 januari 2021 met uw cliënt is gevoerd waarin uw cliënt heeft aangegeven dat de enige oplossing voor hem in dit geschil het beëindigen van de overeenkomst was, met daarbij een vergoeding die gelijk zou staan aan het salaris tot aan zijn pensioen.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster heeft per e-mailbericht van 9 december 2020 rechtstreeks contact opgenomen met klager, terwijl hij op dat moment werd bijgestaan door een rechtsbijstandverlener.
b)    Verweerster is meermaals op de stoel van haar cliënte gaan zitten en heeft daarmee geen onafhankelijke houding ten opzichte van haar cliënte aangenomen.
c)    Verweerster heeft zich in haar brief van 5 februari 2021 onnodig grievend over klager uitgelaten door een destructief beeld te schetsen over de houding van klager als werknemer van het UWV.
d)    Verweerster heeft in haar brief van 5 februari 2021 gesteld dat klager niet meer voor het UWV zou willen werken, terwijl zij weet dat dit onjuist is.
e)    Verweerster heeft eerst de belangen van klager behartigd en is vervolgens tegen hem gaan optreden.
f)    Verweerster heeft onduidelijkheid laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optrad.


4    VERWEER
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2    Uitgangspunt is dat de advocaat zich met een partij over een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 25 lid 1).
5.3    Verweerster erkent dat zij klager op 9 december 2020 rechtstreeks heeft benaderd. Volgens verweerster is dit niet in strijd met gedragsregel 25 nu de gemachtigde van klager geen advocaat is.
5.4    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat gedragsregel 25 – dat in de gedragsregels is opgenomen in het hoofdstuk “De advocaat in verhouding tot zijn beroepsgroep” – niet analoog van toepassing is op de betrekking tussen een advocaat en een rechtshulpverlener, die geen advocaat is. De gedragsregels gelden voor het verkeer tussen advocaten en zijn niet normgevend voor gedrag van advocaten jegens niet-advocaten. De andersluidende opvatting van klager zou bovendien leiden tot ongelijke verhoudingen tussen advocaten en andere rechtshulpverleners, nu laatstgenoemden immers tegenover advocaten niet gehouden zijn zich te gedragen overeenkomstig de gedagsregels.
5.5    Voor de tuchtrechter staat in het algemeen ter beoordeling de vraag of de advocaat enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, te verwijten valt (artikel 46 Advocatenwet). Evenals tegenover andere derden dient een advocaat zich tegenover een rechtshulpverlener, niet zijnde advocaat, behoorlijk te gedragen en de professionele fatsoensnormen in acht te nemen. In dit geval werd klager niet bijgestaan door een advocaat maar door een medeweker van zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Er bestond in die situatie, gelet op hetgeen hiervoor in 5.4 is overwogen, geen verplichting voor verweerster om zich te onthouden van rechtstreeks contact met klager. Dat verweerster in haar e-mailbericht aan klager voor het overige niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daardoor de grens van de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zou hebben overschreden is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6    In gedragsregel 2 lid 1 is bepaald dat de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen.
5.7    Verweerster voert aan dat zij als advocaat ‘dominus litis’ is en in die rol haar cliënt dient te vertegenwoordigen en diens wensen dient te behartigen. Geen enkele correspondentie is zonder de uitdrukkelijke instemming van haar cliënte aan klager verzonden, aldus verweerster.
5.8    De raad overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of klager als wederpartij kan klagen over gedragsregel 2, heeft klager onvoldoende onderbouwd dat verweerster zich niet onafhankelijk van haar cliënte heeft opgesteld of gedragen. Dit blijkt ook niet uit de stukken. Klachtonderdeel b) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdelen c) en d)
5.9    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de brief van verweerster aan de heer P van 5 februari 2021. Volgens klager heeft verweerster zich hierin onnodig grievend over hem uitgelaten en heeft zij daarin feiten geponeerd die onjuist zijn.
5.10    Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Het enkele feit dat haar cliënte een bepaald beeld heeft over de houding van klager, betekent niet dat er onnodig grievende uitlatingen zijn gedaan. De cliënte van verweerster was in de veronderstelling dat klager het voorval gebruikte om de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Dit is volgens verweerster niet het beeld dat zij geschetst heeft; klager heeft meerdere keren aangegeven dat voor hem de oplossing lag in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Nadat verweerster deze oplossing met haar cliënte had besproken, en deze daar niet mee akkoord ging, is klager teruggekomen op zijn oplossing en heeft hij aangegeven zijn arbeidsovereenkomst niet te willen beëindigen. In de brief van 5 februari 2021 heeft zij geschreven dat er namens het UWV meermaals een aanbod zou zijn gedaan voor mediation. Na vragen hierover van de zijde van klager heeft verweerster navraag gedaan bij haar cliënte. Dat bleek onjuist, en dat heeft verweerster in haar brief van 23 februari 2021 aan de heer Van P dan ook rechtgezet. Eerder kon zij niet weten dat de eerder door haar cliënte aan haar verstrekte informatie onjuist was, aldus verweerster.
5.11    De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft namens het UWV een brief gestuurd aan de heer Van P. In die brief heeft zij het standpunt van haar cliënte verwoord. Anders dan klager stelt, heeft zij zich in die brief niet onnodig grievend over klager uitgelaten. Het stond verweerster vrij om in de brief de visie van haar cliënte te beschrijven, die het gevoel had dat klager het voorval gebruikte om van zijn arbeidsovereenkomst af te komen. Dat klager het daarmee niet eens is, betekent niet dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten.
5.12    Ook is niet gebleken dat verweerster in de brief van 5 februari 2021 feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren. Verweerster mocht afgaan op het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verstrekte en behoeft slechts in uitzonderingsgevallen de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een uitzonderingsgeval sprake was voorafgaand aan de brief van 5 februari 2021 is niet gebleken. Na de reactie van de heer Van P op de brief heeft verweerster alsnog navraag bij haar cliënte gedaan, zoals ook van haar verwacht mocht worden, en de onjuiste mededeling over de mediation gecorrigeerd.
5.13    De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdelen c) en d) ongegrond zijn.
Klachtonderdelen e) en f)
5.14    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.15    In gedragsregel 15 lid 1 onder b is bepaald dat -gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid- het de advocaat niet is toegestaan tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. In gedragsregel 9 lid 1 is bepaald dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg dient te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
5.16    Verweerster betwist dat er tussen haar en klager een advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan. Verweerster heeft klager vanaf het eerste contact tot twee keer toe meegedeeld dat zij hem niet kon bijstaan, enerzijds omdat zij alleen het UWV kan bijstaan en anderzijds in verband met een aanzienlijk risico op een belangenconflict. Daarnaast heeft zij klager geadviseerd zelf een advocaat in de arm te nemen. Het klopt dat verweerster namens het UWV contact heeft gehad met de uitgever. Er was namelijk ook sprake van een datalek omdat in het artikel gegevens stonden die herleidbaar waren naar een klant van het UWV. Klager heeft uit de contacten die verweerster met de uitgever heeft gehad ten onrechte de conclusie getrokken dat zij ook zijn belangen behartigde. Overigens heeft klager geen vertrouwelijke informatie over de zaak aan verweerster verstrekt. Van strijd met gedragsregel 15 is dan ook geen sprake, aldus verweerster.
5.17    De raad overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, kan op basis van het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken niet worden vastgesteld dat verweerster (ook) de advocaat van klager is geweest. Verweerster heeft weliswaar contact gehad met klager in verband met de publicatie van het artikel in Quintesse, maar niet is gebleken dat zij hem ook daadwerkelijk als advocaat heeft bijgestaan. Klager heeft op de zitting van de raad verwezen naar een e-mail van de leidinggevende aan hem waarin verweerster zou zijn aangewezen als zijn advocaat, maar die e-mail bevindt zich niet in het klachtdossier. Bovendien kan een advocaat-cliëntrelatie tussen klager en verweerster niet alleen op basis van een e-mail, die niet eens van verweerster afkomstig is maar van de leidinggevende van klager, worden aangenomen. Nu klager geen cliënt is geweest van verweerster, is van strijd met gedragsregel 15 geen sprake. Klachtonderdeel e) is daarom ongegrond.
5.18    Dat ligt anders wat betreft klachtonderdeel f). Naar het oordeel van de raad heeft verweerster richting klager onduidelijkheid laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optrad. Zij heeft dat met name gedaan in haar e-mail van 25 augustus 2020 waarin zij schrijft dat zij met name voor het UWV handelt en niet veel voor klager kan doen met uitzondering van adviseren waar nodig. Het is niet onbegrijpelijk dat bij klager op basis hiervan -in elk geval op dat moment- de gedachte heeft postgevat dat verweerster ook hem als advocaat zou bijstaan. Klachtonderdeel f) is dan ook gegrond.
    
6    MAATREGEL
6.1    Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optrad. Het had op haar weg gelegen om direct in haar eerste e-mail aan klager volstrekt duidelijk te maken dat zij alleen voor het UWV optrad. Op de zitting van de raad heeft verweerster erkend dat de woorden “met name” in haar e-mail aan klager van 25 augustus 2020 verwarrend voor klager kunnen zijn geweest. Nu niet is gebleken dat klager door deze onduidelijkheid schade heeft geleden en het klager in ieder geval op 7 september 2020 duidelijk moet zijn geweest dat verweerster alleen voor het UWV kon optreden, ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel f) gegrond;
-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. P. van Lingen en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 juni 2022