ECLI:NL:TADRAMS:2022:116 Raad van Discipline Amsterdam 22-055/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:116
Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 29-06-2022
Zaaknummer(s): 22-055/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de aansprakelijkstelling niet aan zijn verzekeraar door te geleiden. Ook heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met de inhoud en bewoordingen van zijn brief van 11 januari 2021. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij op een zakelijke manier en toon op een aansprakelijkstelling reageert. Dat heeft verweerder niet gedaan. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 juni 2022
in de zaak 22-055/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:


verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 14 januari 2021 heeft klaagster mede namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 18 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk EJH/FS 1323052 van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig. Ook de echtgenote van klager was aanwezig. Zij heeft namens klager het woord gevoerd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder heeft klager in het verleden bijgestaan. Klager heeft zich tot klaagster gewend om verweerder aansprakelijk te stellen voor de door klager geleden en nog te lijden schade als gevolg van een beroepsfout die verweerder volgens klager zou hebben gemaakt.
2.3    Op 5 juli 2019 heeft klaagster verweerder namens klager aansprakelijk gesteld. Bij brief van 29 augustus 2019 heeft verweerder iedere aansprakelijkheid afgewezen.
2.4    Op 9 december 2020 heeft klaagster verweerder opnieuw namens klager aansprakelijk gesteld en hem verzocht om de gegevens van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Op 7 januari 2021 heeft klaagster verweerder een rappel gestuurd. Bij brief van 11 januari 2021 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:
“Ik overweeg thans om deze kwestie aan uw Deken voor te leggen, omdat het ergerlijk is dat een advocaat meent een andere advocaat aansprakelijk te kunnen stellen met een vordering die iedere feitelijke grondslag mist.
1.    De rechtbank heeft in 2015 vastgesteld dat uw cliënt fraude heeft gepleegd. [Klager] heeft ten onrechte aanspraak gemaakt op een vergoeding wegens arbeidsongeschiktheid. In werkelijkheid had hij geen inkomsten en heeft hij arbeidsongeschiktheid voorgewend bij gebreke aan inkomsten uit arbeid.
2.    (…) Nog veel beter herinner ik mij dat [klager] mijn kantoor bezocht en mijn stoep beklom alsof het The Mount Everest was. We moesten hem zogezegd met een glaasje water bijbrengen toen hij de zes treden had genomen. Bij zijn vertrek maakt hij het nog bonter en strompelde langs de gracht in de richting van de Spiegelstraat. Met mijn kantoorgenoot (…) ben ik achter hem aangelopen, omdat we hier om de hoek moesten zijn voor een boodschap. We hebben met eigen ogen het wonder vastgesteld: toen hij eenmaal om de hoek was, legde hij de krukken als een geweer over zijn schouder en vervolgde hij zijn weg naar de volgende bestemming als een olympisch kampioen. Ko van Dijk had het niet verbeterd.
3.    Buiten deze anekdote: het vonnis dateert uit 2015. Voor zover er iets te doen zou zijn geweest, is dat verjaard.
4.    Belangrijker nog is dat u op hoge poten de behandeling van de zaak van mij heeft overgenomen en in hoger beroep voor [klager] bent gaan optreden. Hetgeen u mij verwijt in uw brief van 9 december 2020, kunt u met meer succes uzelf verwijten. Eerder schreef ik u al dat de door u als omissies gekwalificeerde onzin door uzelf in hoger beroep rechtgezet had kunnen worden. Daar is een hoger beroep voor en dat heeft u kennelijk nagelaten. Daarom adviseer ik u een brief aan uzelf te schrijven waarin u uw eigen aansprakelijkheid niet al te zeer hoeft te onderbouwen als u die maar met kerende post aan uzelf bevestigt.
5.    U hoeft dat advies van mij uiteraard niet aan te nemen, maar u dient zich er verder wel van te onthouden dergelijke brieven aan mij te schrijven. We hebben deze fraudeur allebei zonder succes verdedigd en het verlies van zijn zaak zal meer aan hem hebben gelegen dan aan ons. Wie zijn broodwinning maakt van het oplichten van verzekeringsmaatschappijen, zal dan wel met ranzige boter smeren.
Van verder correspondentie wens ik verschoond te blijven, op straffe van een klacht.”
2.5    Klaagster en verweerder zijn inmiddels geen advocaat meer.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft geweigerd om de aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout te melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
b)    Verweerder heeft zich in zijn brief van 11 januari 2021 uitgelaten op een wijze die een advocaat onwaardig is en daarmee gehandeld in strijd met gedragsregels 7 en 24.

4    VERWEER
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1    De betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet brengt mee dat een advocaat na een tegen hem ingediende schadeclaim jegens de (vermeend) benadeelde helder communiceert. Een advocaat dient de aansprakelijkstelling op korte termijn door te geven aan zijn verzekeraar. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van de advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen komen te vervallen. Van een advocaat mag daarnaast worden verwacht dat hij de naam en adresgegevens van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en het polisnummer aan zijn cliënt doorgeeft direct nadat deze daarom verzoekt (zie HvD 20 april 2018,ECLI:NL:TAHVD:2018:66).
5.2    De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft verweerder namens klager op 5 juli 2019 en op 9 december 2020 aansprakelijk gesteld. Niet is gebleken dat verweerder deze aansprakelijkstelling heeft doorgegeven aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Op de zitting van de raad heeft verweerder weliswaar verklaard dat hij dit wel heeft gedaan, maar hij heeft daarvan geen stukken overgelegd. Bovendien had van hem verwacht mogen worden dat als hij de aansprakelijkstelling had doorgegeven, hij dit direct aan klagers had bevestigd. Dit heeft hij niet gedaan. De raad houdt het er dan ook voor dat verweerder de aansprakelijkstelling niet heeft doorgegeven. Niet is gebleken van omstandigheden die een uitzondering op de in 5.1 genoemde regel rechtvaardigen. Van een op voorhand onzinnige aansprakelijkstelling, of “frivole” aansprakelijkstelling is naar het oordeel van de raad geen sprake. Het valt verweerder dan ook tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de aansprakelijkstelling niet aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft doorgegeven. Klachtonderdeel a) is gegrond.
5.3    De raad overweegt ten overvloede nog dat ook als zou kunnen worden vastgesteld dat verweerder de aansprakelijkstelling wél aan zijn verzekeraar heeft doorgegeven, hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de gegevens van zijn verzekeraar niet aan klaagster te verstrekken.
Klachtonderdeel b)
5.4    Dit klachtonderdeel ziet op de brief van verweerder van 11 januari 2021.
5.5    De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 24). Daarnaast dient de advocaat zich niet onnodig grievend uit te laten (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 7).
5.6    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft in zijn brief van 11 januari 2021 gedreigd met het indienen van een tuchtklacht over klaagster vanwege het enkele feit dat zij hem namens klager aansprakelijk heeft gesteld. Hiermee heeft verweerder zich -op zijn zachtst gezegd- niet welwillend tegenover klaagster opgesteld. Het staat klaagster vrij om namens haar cliënt een aansprakelijkstelling aan verweerder te sturen. Door als reactie daarop te dreigen met een tuchtklacht maakt verweerder klaagster ten onrechte onderdeel van het geschil met klager. Dat is niet hoe advocaten met elkaar om horen te gaan en is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.7    In punt 4 en punt 5 van zijn brief heeft verweerder zich verder in scherpe bewoordingen uitgelaten over de rechtsbijstand van klaagster aan klager in de procedure in hoger beroep. Hoewel verweerder zich zeker zakelijker had kunnen uitlaten over die rechtsbijstand, heeft hij hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.8    Wat wel tuchtrechtelijk verwijtbaar is, is hetgeen verweerder heeft geschreven over klager in punt 2 van zijn brief. Het stond verweerder eventueel vrij om klager -gelet op de gerechtelijke uitspraken die er liggen- een fraudeur te noemen, maar verweerder gaat te ver door een beschrijving te geven van wat hij destijds als advocaat van klager over klager had waargenomen en al helemaal op de toon waarop verweerder dat in zijn brief heeft verwoord. Het was bovendien helemaal niet functioneel om het genoemde voorval in reactie op de aansprakelijkstelling te beschrijven.
5.9    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) gegrond is.
    
6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de aansprakelijkstelling niet aan zijn verzekeraar door te geleiden. Ook heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met de inhoud en bewoordingen van zijn brief van 11 januari 2021. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij op een zakelijke manier en toon op een aansprakelijkstelling reageert. Dat heeft verweerder niet gedaan. De raad acht gelet op de aard en ernst van de verweten gedragingen een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van ieder van de klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan ieder van de klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan ieder van de klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. P. van Lingen en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 27 juni 2022