ECLI:NL:TADRAMS:2022:112 Raad van Discipline Amsterdam 22-402/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2022:112
Datum uitspraak: 20-06-2022
Datum publicatie: 28-06-2022
Zaaknummer(s): 22-402/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing, kennelijk ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 juni 2022
in de zaak 22-402/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 mei 2022 met kenmerk, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster is een projectontwikkelaar die zich, onder meer, bezighoudt met het ontwikkelen van het pand aan de Valeriusstraat 138 tot hoogwaardige appartementen. De heer Van W is namens klaagster verantwoordelijk voor de uitvoering van deze renovatie.   
1.2    Tussen klaagster en de eigenaren van de Valeriusstraat 140-hs en 140-2 (hierna: de eigenaren) is een geschil ontstaan over onder andere een door klaagster gerealiseerde uitbouw en dakopbouw, waarbij volgens de eigenaren de erfgrens niet in acht genomen is en daarnaast over door klaagster gerealiseerde balkons die ingehaakt zouden zijn in de muur van huisnummer 140. 
1.3    Verweerder staat de eigenaren sinds september 2021 als advocaat bij. 
1.4    Namens klaagster heeft zich bij verweerder een advocaat gemeld, mr. A. Tussen verweerder en mr. A heeft in de periode van 22 september 2021 tot en met 12 november 2021 een langdurig inhoudelijk, juridische discussie per e-mail plaatsgevonden over de geschilpunten vermeld onder 1.2.  
1.5    Bij e-mail van 23 september 2021 heeft verweerder mr. A voorgesteld om samen ter plaatse te gaan kijken. Hij schrijft in dat verband: “(…) Ik blijf er tenslotte bij dat het goed is als u de situatie zelf met eigen ogen komt bekijken. U zult dan direct zien dat de balkons overduidelijk zijn ingehaakt in de muur van cliënten en dat er op het dakterras over de erfgrens is gebouwd (niet ertegenaan). En neem voor wat betreft het onderwerp uitbouw in de tuin aub uw dossier en de foto's mee, dan kunnen we die vergelijken met de huidige situatie. Het zal u dan snel duidelijk worden dat cliënten niet voor niets voor hun positie opkomen (hetgeen uiteraard hun goed recht is en dus ook niet onrechtmatig). Schikt morgen u? Zo ja hoe laat? (…)”
1.6    In zijn reactie bij e-mail van 24 september 2021 is mr. A niet ingegaan op dit voorstel, maar heeft hij de eigenaren aansprakelijk gesteld voor schade die volgens mr. A door klaagster is geleden. 
1.7    Bij e-mail van 27 september 2021 heeft verweerder, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “(…) Wij spraken elkaar (…) ook nog even vanmiddag. Uit dit gesprek leid ik af dat jouw cliënten alsnog bereid zijn tot afspraken te komen. Cliënten staan hier zeker voor open (hebben daar ook altijd open voor gestaan). We spraken verder af dat jij op korte termijn langskomt om de situatie ter plaatse te komen bekijken (waaronder 1. De erfafscheiding, 2. De balkons en 3. De dakopbouw). (…)” 
1.8    Bij e-mail van eveneens 27 september 2021 heeft mr. A, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “(…) Ik heb tijdens ons gesprek aangegeven dat ik niet met cliënten gesproken heb over een regeling. Ik heb wel aan u voorgelegd het belang van de zaak en of in dat kader wellicht een regeling tot de opties behoorden (mede gelet op onze kosten). U gaf aan dat het uw cliënten niet om het geld te doen was maar veelal om een goede regeling. Ik kan daar zonder meer mij ook in vinden. (…)” 
1.9    Verweerder heeft bij e-mail van 28 september 2021, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “(…) Ik verneem graag of we alsnog oplossingsgericht gaan praten of dat we elkaar gaan blijven bestoken met jurisprudentie. Ik sta open voor (telefonisch) overleg. (…)”
1.10    Bij e-mail van 29 september 2021 heeft mr. A. verweerder een voorstel gedaan. Ten aanzien van de dakopbouw heeft hij het volgende voorgesteld: “(…) Cliënten zijn bereid om de houten afwerking aan de zijkant te verwijderen om aan te tonen dat constructief tot de helft van de bouwmuur is gebouwd. Mocht echter daaruit blijken dat cliënten gelijk hebben, dan zijn de kosten van deze werkzaamheden voor uw cliënten. (…)" Ten aanzien van de uitbouw van de balkons heeft hij voorgesteld: "(…) Wat betreft de uitbouw van de balkons blijven cliënten bij hun eerdere standpunten. (…) Echter, cliënten zijn bereid alsnog tot een oplossing te komen teneinde verdere juridische procedures te vermijden. Cliënten zijn bereid tot het vastleggen van de huidige/nieuwe (erf)grens in het kadaster op hun kosten. Uw cliënten hebben aangegeven dat het hun niet om het geld gaat. Des al niet te min zijn cliënten bereid tot het betalen van de kadastrale meting (EUR 495,-) en het betalen van een bedrag van EUR 1.250,- (Een redelijke waardering voor het stukje tuin van 2.5m*0.11m=0.25 m2 x EUR 5.000,- (waardering voor tuin)= EUR 1.250,-). (…)"
Bij e-mail van 30 september 2021 heeft verweerder een tegenvoorstel gedaan ten aanzien van de uitbouw en balkons, de dakopbouw, tuin, balkons en overige zaken. Daarbij heeft hij het volgende aangegeven: “(…) Cliënten zijn nu nog bereid om tot redelijke afspraken te komen, maar de bereidheid daartoe wordt door de halsstarrige opstelling van uw cliënten (en het maar nodeloos en zonder enige grond aansprakelijk blijven houden voor schade) eerlijk gezegd wel steeds minder. Waar cliënten ten aanzien van de dakopbouw bijvoorbeeld nu nog bereid zijn te kijken naar een veilig alternatief (stalen constructie voor hun dakopbouw nu uw cliënten vrijwel de gehele bouwmuur hebben gebruikt) dient er wel op korte termijn tot afspraken gekomen te worden. Zo niet dan behouden cliënten zich het recht voor afbraak van de volledige dakopbouw te vorderen, voor zover deze geplaatst is op de bouwmuur van cliënten. Uw cliënten hebben het zelf in de hand. (…) Dit voorstel kan slechts integraal worden aanvaard en bevat de regeling op hoofdlijnen. Nader uit te werken in een (korte, bondige) VSO. Er is pas sprake van een bindende overeenkomst indien al mijn cliënten getekend hebben.(…)”

1.11    Mr. A heeft bij e-mail van 4 oktober 2021 ten aanzien van het onderdeel uitbouw tuin gereageerd met: “(…) Ik bevestig het akkoord voor het bedrag van € 1.250,-. (…)” 
1.12    Verweerder heeft bij e-mail van 6 oktober 2021, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “(…) Zoals gezegd ligt er geen akkoord op EUR 1.250,-. Cliënten willen immers ook dat hun kosten van juridische bijstand worden vergoed en bovendien moeten alle zaken tezamen worden opgelost (dus ook de onderwerpen balkons en het dak). Geen cherry picking dus. (…)”
1.13    Bij e-mail van 11 oktober 2021 heeft mr. A alsnog voorgesteld dat partijen elkaar ter plaatse zullen ontmoeten. Hij schrijft hierover: “(…) Woensdag a.s. om 14.00 uur voor de deuren van de onderhavige panden is akkoord. Namens cliënten zullen aanwezig zijn [de heer Van W], de aannemer en ik. (…)”
1.14    De bespreking heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Verweerder en één van de eigenaren (de heer K) zijn bij de bespreking aanwezig. 
1.15    Bij e-mail van 14 oktober 2021 heeft de heer Van W de eigenaren, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd. “(…) Bedankt voor het prettige gesprek van gister. We zijn blij dat we weer op goede voet met elkaar verder kunnen. (…)”
1.16    Bij e-mail van eveneens 14 oktober 2021 heeft verweerder mr. A naar aanleiding van de e-mail van de heer Van W aan de eigenaren, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “(…) Cliënten zonden mij bijgaande mail door, die zij vanochtend rechtstreeks van uw cliënte mochten ontvangen. Alhoewel ik er normaal gesproken een groot voorstander van ben dat partijen zo veel als mogelijk rechtstreeks met elkaar communiceren (omdat daarmee de kans het grootst is dat partijen er onderling uitkomen) wensen zowel cliënten als ik in dit dossier dat de communicatie (in ieder geval vooralsnog) via advocaten verloopt. Uw cliënt heeft er namelijk een handje van om zaken (uiteraard in zijn voordeel) te presenteren als gemaakte afspraken of feiten, terwijl ze dat niet zijn. (…) Het was (helaas) geen 'prettig gesprek' gister. Ik heb uw cliënt eerst tot kalmte moeten manen omdat hij met zijn hand hard op de dakopbouw van cliënten sloeg en kort daarna heeft uw cliënt zelfs stampvoetend in zijn eentje het gezamenlijke gesprek verlaten, om kennelijk op straat te gaan afkoelen; Cliënten zouden dan ook graag zien dat partijen 'weer op goede voet met elkaar verder kunnen', maar met de opstelling van uw cliënten tot op heden lijkt dat een illusie; (…) Ten aanzien van de 3 openstaande discussiepunten (tuin, balkons, dakopbouw) het volgende (…). Graag verneem ik of dit een eerste stap kan zijn op weg naar een eventuele totaal-oplossing. Want ook op genoemde andere punten zal uiteraard nog een oplossing moeten komen. Alternatief is dat we ofwel met elkaar in een patstelling blijven zitten, ofwel cliënten een procedure gaan starten om (primair) opheffing van de onrechtmatige situaties te vorderen en dat lijkt mij eerlijk gezegd in beide gevallen voor uw cliënte een weinig aanlokkelijk vooruitzicht. (…)” 
1.17    Bij e-mail van 18 oktober 2021 heeft mr. A, voor zover relevant, als volgt gereageerd op deze e-mail “(…) De bespreking van vorige week woensdag (13 oktober 2021) op het dak van de woning van de heer K was zonder meer verhelderend. Ik heb een aantal zaken kunnen constateren en meen dat een oplossing in der minne zonder meer mogelijk is zonder verdere bemoeienis van de advocaten.(…)”   
1.18    Bij e-mail van eveneens 18 oktober 2021 heeft verweerder, voor zover relevant, als volgt geantwoord: “(…) Cliënt heeft tijdens het overleg op het dak helemaal niets erkend, bevestigd of toegezegd, net zoals uw cliënt daarbij niets heeft erkend, bevestigd of toegezegd; (…) Uw voortdurende mededeling dat u bepaalde punten als afgedaan beschouwt neem ik voor kennisgeving aan. Wat betreft cliënten zijn ze niet afgedaan zolang er geen finale regeling is. Tot die tijd handhaven cliënten al hun stellingen ten aanzien van alle punten; (…)”
1.19    Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft mr. A, voor zover relevant, geantwoord: “(…) Uw weergave in onderstaande e-mail van hetgeen is besproken komt niet overeen met hetgeen door cliënte c.s. en mijzelf is waargenomen. (…) een stap voorwaarts zou kunnen zijn dat uw cliënt de kennelijk nieuwe tekening van zijn architect doet toekomen. Client kan dan de tekening bespreken met zijn deskundigen. Kan uw cliënt daarvoor zorgdragen? (…)”
1.20    Bij e-mail van 29 oktober 2021 heeft verweerder hierop als volgt geantwoord: “(…) Het vertrouwen van cliënten in uw cliënte is inmiddels tot een nulpunt gedaald. Zij zien dan ook geen reden om in dit stadium zo maar haar constructietekeningen aan uw cliënte ter beschikking te stellen, als uw cliënte geen enkele toezegging wenst te doen. (…)”
1.21    Bij e-mail van 1 november 2021, waarin eerst een inhoudelijke reactie is gegeven op het geschil, heeft mr. A verweerder meegedeeld dat hij zich in het verdere vervolg rechtstreeks tot zijn cliënte kan wenden. 
1.22    Op 1 november 2021 heeft de heer Van W namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder stelt zonder enige nadere onderbouwing dat de scheidsmuur niet mandelig is en de erfgrens niet verjaard is, terwijl hij weet dat deze stellingen onjuist zijn. Hierdoor heeft verweerder de oplossing die partijen voor ogen hadden en nog steeds hebben gedwarsboomd; 
b)    Verweerder ontkent dat zijn cliënt tijdens het gesprek op 13 oktober 2021 heeft bevestigd dat partijen in een eerder overleg (in juli 2020) hebben afgesproken om beide (constructief) tot de helft van de scheidsmuur te bouwen, terwijl de aannemer als getuige bij deze bespreking heeft bevestigd dat dit wel degelijk is gezegd door zijn cliënt; 
c)    Verweerder verzuimt een drietal stukken te delen met klaagster ondanks herhaaldelijke verzoeken van klaagster; 
d)    Verweerder start een zaak tegen klaagster zonder enig onderzoek naar de feiten te verrichten; 
e)    Verweerder verdraait de werkelijkheid door in dupliek te schrijven dat zijn cliënten recentelijk een voorstel hebben gedaan, terwijl dit een voorstel een geheel andere zaak betreft. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


4    BEOORDELING
4.1    Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. 
4.2    Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a) 
4.3    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij zonder enige onderbouwing stelt dat scheidsmuur niet mandelig is en de erfgrens niet verjaard is, terwijl hij weet dat deze stellingen onjuist zijn. Hierdoor heeft verweerder de oplossing die partijen voor ogen hadden (en nog hebben) gedwarsboomd.  
4.4    Verweerder voert hiertegen aan dat hij de belangen van de wederpartij behartigt en dat hij feit dat hij het niet eens is met de stellingen van klaagster, uiteraard niet betekent dat hij daarmee tuchtrechtelijk laakbaar handelt. Het verwijt dat hij een regeling zou hebben gedwarsboomd, dan wel dwarsboomt kan verweerder niet plaatsen. Volgens verweerder heeft hij werkelijk in zowat iedere e-mail die hij in dit dossier heeft verzonden aangestuurd op een regeling en daar is al zijn handelen ook steeds op gericht geweest.
4.5    De voorzitter overweegt dat klaagster klaagt over inhoudelijke stellingen die verweerder namens zijn cliënten heeft ingenomen in het onderliggende civiele geschil. Het is inherent aan een juridische procedure dat partijen over zaken van mening verschillen. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Uitsluitend wanneer komt vast te staan dat verweerder een op voorhand apert onjuist standpunt heeft ingenomen, handelt hij tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat daarvan sprake zou zijn is de voorzitter echter niet gebleken. Voorts overweegt de voorzitter dat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat hij een regeling tussen partijen zou hebben gedwarsboomd. Uit de door verweerder overgelegde en onder de feiten weergegeven e-mailwisseling tussen hem en mr. A blijkt genoegzaam dat verweerder meerdere keren  heeft aangestuurd op het treffen van een minnelijke regeling tussen partijen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
4.6    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij liegt, omdat hij ontkent dat één van zijn cliënten (de heer K) tijdens het gesprek op 13 oktober 2021 heeft bevestigd dat partijen in een eerder overleg van juli 2020 hebben afgesproken om beide (constructief) tot de helft van de scheidsmuur te bouwen, terwijl de aannemer als getuige bij deze bespreking heeft bevestigd dat dit wel degelijk is gezegd door zijn cliënt. 
4.7    Verweerder voert aan dat partijen een andere lezing hebben van het gesprek op 13 oktober 2021. Zijn cliënt heeft tijdens de bespreking met de wederpartij op het dak, terwijl zij aan het onderzoeken waren of er mogelijk grond was voor een regeling, aangegeven dat hij het -ondanks de afspraak hierover- niet bezwaarlijk zou vinden indien er tot aan de helft van de bouwmuur gebouwd zou worden, mits dan maar vast zou staan dat de eigenaren op hun beurt dan nog steeds hun dakopbouw zouden kunnen realiseren. Hierop reageerde de heer van W dat verweerders cliënt hiermee zou hebben erkend dat afgesproken was dat er tot aan de helft van de bouwmuur gebouwd zou mogen worden. Verweerder stelt dat hij direct aan de heer Van W heeft gemeld dat er van enige erkenning geen sprake is en dat hij dit ook mr. A heeft meegedeeld bij e-mail van 18 oktober 2021.
4.8    De voorzitter overweegt dat in deze tuchtprocedure niet zal kunnen worden vastgesteld wat er exact tussen partijen is gezegd en afgesproken tijdens de bespreking van 13 oktober 2021. Daar is een tuchtrechtprocedure ook niet voor bedoeld. Zoals onder rechtsoverweging 4.5 is overwogen beoordeelt de voorzitter uitsluitend of verweerder apert onjuiste mededelingen heeft gedaan. Klaagster heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de lezing die verweerder geeft van het gesprek op 13 oktober 2021 onjuist is. Zoals ook blijkt uit zijn e-mail van 18 oktober 2021, waarin hij erop wijst dat zijn cliënt tijdens het overleg van 13 oktober 2021 niets heeft erkend, bevestigd of toegezegd, hebben klaagster en verweerder een verschillende interpretatie gegeven aan hetgeen op 13 oktober 2021 zou zijn toegezegd dan wel erkend. Dat maakt niet dat verweerder daarmee verwijtbaar heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.  
Klachtonderdeel c)     
4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij, ondanks herhaaldelijke verzoeken van klaagster, verzuimd heeft een drietal stukken (betreffende constructieve berekeningen) te delen met klaagster. 
4.10    Verweerder voert aan dat hij in overleg met zijn cliënten de afweging heeft gemaakt of zij het nuttig vonden om deze stukken met klaagster te delen. Zij kwamen tot de conclusie dat zij daarvan het nut niet inzagen. Die keuze staat cliënten vrij en het valt volgens verweerder niet in te zien op welke wijze aan verweerder hiermee een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 
4.11    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen tuchtregel bestaat die bepaalt dat een advocaat gehouden is alle stukken die hij in zijn dossier heeft aan de wederpartij te zenden. Het stond verweerder dan ook vrij in het belang van zijn cliënten te bepalen dit niet te doen. Verweerder is daarmee binnen de grenzen gebleven die hij als advocaat van de wederpartij in acht dient te nemen. Klachtonderdeel c) is daarmee eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.12    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder namens zijn cliënten onderhavige zaak te zijn gestart zonder enig onderzoek naar de feiten. Indien verweerder enig onderzoek had gedaan (bijvoorbeeld het werpen van een blik op de bouwtekening uit het archief) dan had hij kunnen vaststellen dat het een mandelige muur betreft. Door de zaak te starten zonder enige feitenkennis, heeft hij de verkoop van de appartementen volledig gefrustreerd, aldus klaagster.
4.13    Verweerder stelt dat hij wel degelijk feitenonderzoek heeft verricht voorafgaand aan het starten van de discussie met klaagster. De stelling van klaagster dat het een kansloze zaak zou betreffen, laat verweerder voor haar rekening. Het staat hem bovendien als advocaat volledig vrij om namens zijn cliënten in het geschil te betwisten dat de muur mandelig is. Verweerder ziet niet in waarom het klachtwaardig zou zijn indien hij het niet eens is met de juridische kwalificatie van de wederpartij. Verweerder heeft ook goede redenen om te betwisten dat sprake is van een mandelige muur. Dat heeft verweerder ook toegelicht aan de wederpartij, bijvoorbeeld in zijn e-mail van 6 oktober 2021 aan mr. A. In een eventuele civiele procedure wil verweerder desgewenst nog wel nader uiteenzetten waarom hij het niet eens is met de stelling van klaagster. Die discussie hoort ook thuis in de civiele procedure en niet in een klachtprocedure.
4.14    De voorzitter is met verweerder van oordeel dat de discussie over de juridische kwalificatie of de muur al dan niet mandelig is, thuishoort in een civiele procedure. Het feit dat verweerder over dit geschilpunt een ander standpunt inneemt dan klaagster betekent niet dat verweerder daarmee enige tuchtrechtelijke norm heeft overtreden. Ook klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)   
4.15    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij de werkelijkheid verdraait door in dupliek te schrijven dat zijn cliënten recentelijk een voorstel hebben gedaan, terwijl dit een voorstel in een geheel andere zaak betreft. 
4.16    Verweerder voert aan dat tussen partijen sprake is van één geschil met drie discussiepunten. Ten aanzien van één van de drie discussiepunten is door verweerder wel degelijk een voorstel gedaan. Het betreft daarmee geen andere zaak, aldus verweerder. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder hiermee genoegzaam onderbouwd de werkelijkheid niet te hebben verdraaid en komt de voorzitter tot de slotsom dat verweerder ook voor wat betreft dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel e) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond. 
4.17    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022. 


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 20 juni 2022