ECLI:NL:TGZRZWO:2021:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3124

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:107
Datum uitspraak: 03-12-2021
Datum publicatie: 06-12-2021
Zaaknummer(s): Z2021/3124
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klagers rijbewijs is eerder door het CBR ongeldig verklaard in verband met middelenmisbruik. Enige tijd later is klager zelf een “Procedure Gezondheidsverklaring” gestart om een verklaring van geschiktheid te krijgen en een nieuw rijbewijs aan te vragen. In dit kader heeft beklaagde een psychiatrische expertise verricht en klager onderzocht. Vervolgens heeft hij een adviesrapport uitgebracht aan de medisch adviseur van het CBR. Daarbij heeft hij geadviseerd om klager geschikt te achten met een termijnbeperking van één jaar. De medisch adviseur heeft vervolgens om een toelichting op het rapport gevraagd en gevraagd daarin ook te betrekken dat klager in het jaar ervoor met alcohol op is aangehouden waarbij het resultaat van de meting 685 ug/l was. Omdat deze aanhouding bij beklaagde niet bekend was, achtte hij aanvullend onderzoek nodig, waarvoor hij klager persoonlijk wilde onderzoeken. Klager ging hier aanvankelijk mee akkoord maar heeft de afspraak uiteindelijk geannuleerd. Klager verwijt beklaagde dat hij van klager eiste dat hij opnieuw persoonlijk zou worden onderzocht. Vanwege het belang van de verkeersveiligheid én om het inzicht van klager in zijn alcoholgebruik te kunnen beoordelen, acht het college het begrijpelijk en zorgvuldig dat beklaagde klager aanvullend persoonlijk wilde onderzoeken om tot een weloverwogen advies te kunnen komen. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 3 december 2021 naar aanleiding van de op 26 mei 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en vervolgens aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle overgedragen klacht van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te D,

b e k l a a g d e

  1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de aanvullende stukken van klager;

- de repliek van klager.

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is voor het eerst door beklaagde onderzocht op 12 oktober 2018, in het kader van een vorderingsprocedure ex artikel 130-134 van de Wegenverkeerswet. Daarbij kwam beklaagde tot de conclusie dat er bij klager sprake was van cannabismisbruik en dat het aannemelijk was dat klagers alcoholmisbruik op 27 juni 2018 was gestopt.

Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) heeft vervolgens het rijbewijs van klager ongeldig verklaard.

Enige tijd later is klager zelf een “Procedure Gezondheidsverklaring” gestart om een verklaring van geschiktheid te krijgen en een nieuw rijbewijs aan te vragen. In dit kader heeft beklaagde een psychiatrische expertise verricht en klager op 16 januari 2021 opnieuw onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft beklaagde een adviesrapport uitgebracht aan de medisch adviseur van het CBR. In zijn rapport heeft beklaagde geadviseerd om klager geschikt te achten met een termijnbeperking van één jaar.

Bij brief van 10 mei 2021 heeft de medisch adviseur van het CBR aan beklaagde een toelichting gevraagd op het adviesrapport. Ook heeft de medisch adviseur aan beklaagde gevraagd in zijn keuring te betrekken dat klager op 18 juli 2020 met alcohol op is aangehouden waarbij het resultaat van de meting 685 ug/l was.

Omdat de aanhouding van 18 juli 2020 niet eerder bekend was bij beklaagde en dus ook niet was betrokken in het onderzoek, achtte beklaagde aanvullend onderzoek nodig. In het kader hiervan heeft hij op 11 mei 2021 telefonisch contact opgenomen met klager en aangegeven dat hij klager hiervoor persoonlijk wilde onderzoeken. Klager stemde hier aanvankelijk mee in maar heeft later de afspraak voor aanvullend onderzoek geannuleerd. Klager had inmiddels een tuchtklacht ingediend en wilde eerst deze procedure afwachten. De procedure is vervolgens beëindigd.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij van klager eiste dat hij opnieuw persoonlijk zou worden onderzocht. Volgens klager had het CBR aangegeven dat hij zich niet hoefde te laten keuren en dat de psychiater enkel aanvullende informatie diende aan te leveren.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college volgt beklaagde in zijn standpunt dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Daartoe wordt het volgende overwogen.

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. Paragraaf 8.8 van deze bijlage gaat over misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs) en luidt als volgt:

“Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.

Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.

Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.”

Aanvullend bepaalt paragraaf 8.8.1. het volgende over het regelmatig gebruik van psychoactieve middelen:

“Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.”

Daarnaast voorziet de richtlijn “Alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen” psychiaters die een onderzoek naar rijgeschiktheid uitvoeren in opdracht van het CBR van informatie en een methode om tot een zorgvuldig klinisch oordeel te komen. In de richtlijn staan de eisen die gesteld worden aan onderzoek en rapportage. Onder meer wordt in de richtlijn benadrukt dat het inzicht van de betrokkene in zijn alcoholgebruik belangrijk is.

Beklaagde heeft in het kader van de Procedure Gezondheidsverklaring onder meer een anamnese verricht. Daarbij is klager onder andere gevraagd of hij het afgelopen jaar is aangehouden wegens rijden onder invloed of het vermoeden daarvan. Klager heeft deze vraag met “nee” beantwoord. Mede dit antwoord heeft geleid tot het advies om klager geschikt te achten.

Vervolgens is gebleken dat deze door klager verstrekte, essentiële informatie niet juist was. Het CBR heeft hierop beklaagde verzocht de aanhouding van 18 juli 2020 alsnog mee te nemen in de keuring. Dat het CBR daarbij zou hebben bedoeld dat beklaagde enkel op basis van schriftelijke informatie aanvullend diende te rapporteren en dat klager zich niet meer hoefde te laten keuren, kan uit het verzoek van 10 mei 2021 niet worden afgeleid en acht het college ook niet waarschijnlijk.

Vanwege het belang van de verkeersveiligheid én om het inzicht van klager in zijn alcoholgebruik te kunnen beoordelen, acht het college het begrijpelijk en zorgvuldig dat beklaagde klager aanvullend persoonlijk wilde onderzoeken om tot een weloverwogen advies te kunnen komen. Dat dit voor klager extra kosten met zich zou brengen, zoals door hem gesteld, maakt dit niet anders. Daarbij merkt het college op dat wanneer klager bij aanvang de juiste informatie had verstrekt, dit aanvullende onderzoek niet nodig zou zijn geweest. Dat beklaagde mogelijk kortaf jegens klager heeft gereageerd en discussie heeft afgehouden, maakt – als het college dit feitelijk al zou kunnen vaststellen – deze conclusie niet anders.

5.3                                                                                 

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, T.S. van der Veer en T.P. Waning, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.