ECLI:NL:TGZRSGR:2021:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-080

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:48
Datum uitspraak: 20-04-2021
Datum publicatie: 20-04-2021
Zaaknummer(s): 2020-080
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Uit het rapport blijkt dat beklaagde bij de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid klagers trombose heeft meegewogen. Hierbij heeft beklaagde geen onderscheid gemaakt tussen trombose en een posttrombotisch syndroom, zoals hij heeft toegelicht in de dupliek. Het College is van oordeel dat dit onderscheid in het geheel van de beoordeling door beklaagde niet relevant is. Voor wat betreft de wijze waarop het lichamelijk onderzoek van beklaagde tijdens het spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, spreken partijen elkaar tegen. De feiten kunnen daarom niet worden vastgesteld en daarom evenmin worden beoordeeld. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, verzekeringsarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 juni 2020;

- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 28 augustus 2020;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek met bijlagen;

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 Het College heeft de klacht op 10 maart 2021 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager is in 2014 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Beklaagde is verzekeringsarts bij het UWV en is in september 2016 betrokken geraakt bij de geplande herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid van klager (herbeoordeling WIA). Aanvankelijk was de keuring hiervoor in B opgestart, het land waar klager woont. Nadien is de keuring verplaatst naar Nederland op verzoek van klager.

2.2 Op 15 en 16 november 2016 heeft klager klachten ingediend bij de Directie afdeling buitenland van het UWV. In de e-mail van 6 januari 2017 van E, manager van het UWV, aan klager is onder andere opgenomen:

(…) U heeft medewerkers van het UWV schriftelijk benaderd op een manier die voor mij onacceptabel is. Ik heb u tot tweemaal aan toe uitgenodigd voor een telefonisch gesprek (…) U bent hier niet op ingegaan. Ik wou u onder andere duidelijk maken dat de veiligheid en welzijn van onze medewerkers voor ons erg belangrijk is. Tevens wou ik u melden en uitleggen dat wij agressie tegen onze medewerkers, in welke vorm dan ook, nooit accepteren. (…) Ik heb voor nu besloten geen maatregel te nemen. Wij verwachten wel dat u zich bij volgende contacten met UWV correct en respectvol gedraagt. (…)”.

2.3 Beklaagde heeft bij brieven van 10 januari 2017 een expertiseaanvraag gedaan bij de psychiater en de longarts. In de brief aan de psychiater staat onder andere:

(…) Client heeft een klacht ingediend tegen het UWV maar is niet tevreden met de reactie. Hij heeft nu een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur van UWV. Tegelijkertijd heeft cliënt medewerkers van UWV op een agressieve wijze benaderd. Hij heeft niet gereageerd op het verzoek van de manager hierover te praten. (…)”

Een dergelijke passage is in de brief aan de longarts niet opgenomen. De longarts heeft wel een afschrift van de brief aan de psychiater ontvangen.

2.4 Ten behoeve van de herbeoordeling heeft er op 8 februari 2017 een spreekuurcontact tussen beklaagde en klager plaatsgevonden, waarbij er door klager geluidsopnames zijn gemaakt. Na onderzoek is door beklaagde in een rapport van 9 maart 2017 de beoordeling vastgelegd. Op pagina 3 van het verslag staat onder andere de zin:

(…) Hij is redelijk Charlotte verzorgd. (…)

2.5 De uitkomst van de herbeoordeling was dat er sprake was van verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 77,58%. Zowel het hiertegen ingestelde bezwaar als het ingediende beroep zijn ongegrond verklaard. Op dit moment loopt het hoger beroep nog.

3. De klacht

Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

1) de getuige-deskundigen F en G valse informatie heeft gegeven over agressie en daarmee zijn goede naam heeft geschaad;

2) het medisch beroepsgeheim heeft geschaad door de brief van de psychiater ook naar de longarts te sturen en hierin te vermelden dat klager een klacht had ingediend tegen het UWV;

3) ten onrechte de indicatie voor een herkeuring heeft gesteld;

4) een onjuistheid in het verslag heeft genoemd, namelijk ‘Charlotte’;

5) geen kennis van zaken heeft met betrekking tot trombose en hem tijdens het lichamelijk onderzoek pijn heeft gedaan;

6) onjuistheden heeft genoemd tijdens het gesprek op 8 februari 2017, zoals staan weergegeven in de uitgeschreven tekstfragmenten.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

eerste klachtonderdeel

5.1 Beklaagde heeft in de brief aan de psychiater klagers voorgeschiedenis beschreven. Beklaagde heeft daarbij ook de ingediende klacht bij het UWV en de agressie ten aanzien van medewerkers van het UWV genoemd. Hoewel het College uit de e-mail van 6 januari 2017, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2, niet kan afleiden waarop de vermeende agressie van klager is gebaseerd, is het College van oordeel dat die informatie wel van belang is voor de beoordeling door de psychiater. Een psychiater dient namelijk op de hoogte te zijn van het gedrag van klager, omdat het gedrag relevant kan zijn voor de beoordeling van de psychische gesteldheid. Ook de ingediende klacht is een relevante context bij die beoordeling. Dit neemt niet weg dat beklaagde de bewoordingen wellicht wat bevalliger had kunnen formuleren. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is echter geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

tweede klachtonderdeel

5.2 Beklaagde heeft in het verweerschrift toegelicht dat de brief aan de psychiater per abuis bij de longarts terecht is gekomen. Dit betreft een administratieve fout van anderen die niet aan beklaagde is toe te rekenen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

derde klachtonderdeel

5.3 De indicatie voor de herbeoordeling wordt gesteld door het UWV en niet door beklaagde. Beklaagde is daarom ook niet verantwoordelijk voor die beslissing, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

vierde klachtonderdeel

5.4 Zoals blijkt uit het verslag is het woord ‘Charlotte’ in de zin ‘Hij is redelijk Charlotte verzorgd’ een kennelijke verschrijving, die tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is. Het College acht die verschrijving niet van invloed op de uitkomst van de beoordeling. Reeds daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

vijfde klachtonderdeel

5.5 Uit het rapport van 9 maart 2017 blijkt dat beklaagde bij de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid klagers trombose heeft meegewogen. Hierbij heeft beklaagde geen onderscheid gemaakt tussen trombose en een posttrombotisch syndroom, zoals hij heeft toegelicht in de dupliek. Het College is van oordeel dat dit onderscheid in het geheel van de beoordeling door beklaagde niet relevant is. Voor wat betreft de wijze waarop het lichamelijk onderzoek van beklaagde tijdens het spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, spreken partijen elkaar tegen. De feiten kunnen daarom niet worden vastgesteld en daarom evenmin worden beoordeeld. Het vijfde klachtonderdeel slaagt daarom niet.

zesde klachtonderdeel

5.6 Klager heeft in de repliek losse tekstfragmenten uit het opgenomen spreekuurcontact van 8 februari 2017 genoteerd. Het College is met beklaagde van oordeel dat de losse tekstfragmenten, zonder context, niet zijn te duiden. Bovendien is onduidelijk wat klager met die tekstfragmenten heeft willen aantonen. Dit klachtonderdeel acht het College ongegrond.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Beklaagde kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 20 april 2021 door R.A. Dozy, voorzitter, N.K.M. van der Plas en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.