ECLI:NL:TGZRGRO:2021:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/08

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:34
Datum uitspraak: 01-11-2021
Datum publicatie: 02-11-2021
Zaaknummer(s): G2021/08
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts i.v.m. advies WMO. Klager heeft last van beperkingen en wenst een nieuwe handaangedreven fiets, met elektrische ondersteuning. Over de noodzaak voor elektrische ondersteuning heeft beklaagde negatief geadviseerd. Krachtverlies als gevolg van algemene veroudering is volgens beklaagde geen geldige reden voor deze extra ondersteuning. Gewone veroudering is in het algemeen geen beperking in de zin van de WMO. Het college acht de klacht kennelijk ongegrond. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 1 november 2021 naar aanleiding van de op 8 januari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, arts maatschappij en gezondheid, werkzaam in het rechtsgebied van het college,

b e k l a a g d e

  1. SAMENVATTING VAN DE ZAAK EN HET OORDEEL

Klager, geboren in 1946, heeft onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) bij de gemeente een verzoek ingediend om een nieuwe handaangedreven fiets, met elektrische ondersteuning. De gemeente heeft het verzoek afgewezen. Klager heeft daartegen bezwaar aangetekend. Beklaagde heeft in de bezwaarprocedure advies uitgebracht. Over de noodzaak voor elektrische ondersteuning heeft beklaagde negatief geadviseerd. Krachtverlies als gevolg van algemene veroudering is volgens beklaagde geen geldige reden voor deze extra ondersteuning. De klacht van klager gaat over de advisering door beklaagde. Het college is van oordeel dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt treft en acht de klacht kennelijk ongegrond.

  1. DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:

- klaagschrift met bijlagen;

- de aanvulling daarop d.d. 22 januari 2021;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het mondelinge vooronderzoek d.d. 1 juli 2020, waar partijen zijn verschenen, beklaagde vergezeld van een gemachtigde mr. H. van der Meij.

De zaak is op 21 september 2021 in raadkamer behandeld.

  1. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager was in het bezit van een handaangedreven fiets, die hij rond 2005 van de gemeente had verkregen. In 2019 heeft hij bij de gemeente een nieuwe fiets aangevraagd, deze keer met elektrische trapondersteuning. Als gevolg van veroudering en het daarmee gepaard gaande krachtverlies meende klager daarbij baat te hebben.

De gemeente heeft op 12 maart 2020 negatief op de aanvraag beschikt.

Klager is op 21 april 2020 tegen die beschikking in bezwaar gegaan.

Beklaagde heeft klager in het kader van de bezwaarprocedure op 15 september 2020 bezocht. Op 23 september 2020 heeft hij advies uitgebracht. Op 30 november 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beklaagde schrijft in zijn advies onder meer (geciteerd inclusief eventuele typefouten):

“Volgens de Wmo kan een betrokkene aanspraak maken op een vervoersvoorziening indien hij ten gevolge van een lichamelijke of psychische beperking niet in staat is deel te nemen aan het dagelijkse leven. Betrokkene heeft een handbike die volledig met de armen en handen moet worden bediend. Uit de medische informatie blijkt dat betrokkene armen en handen normaal kan gebruiken, geen conditionele beperken of andere beperkingen ondervindt bij het inzetten van de armen en handen. Elektrische ondersteuning op de handbike is daarom niet noodzakelijk om zich in redelijkheid te kunnen verplaatsen. Betrokkene geeft aan dat door fysiologische veroudering de spierkracht is verminderd. Fysiologische veroudering is echter geen aandoening maar een normaal biologisch proces waarbij de mogelijkheden geleidelijk achteruit gaan met het ouder worden. […] Op oudere leeftijd blijft het mogelijk je conditie te onderhouden en verbeteren door te oefenen. Er is bij betrokkene wsch. Sprake van relatieve deconditionering en fysiologische veroudering. Op oudere leeftijd blijft het mogelijk je conditie te onderhouden en verbeteren door te oefenen. Het zal alleen meer moeite en inspanning kosten dan op jongere leeftijd. Er is bij betrokkene wat dat betreft geen eindsituatie. Er kan niet gesteld worden dat trapondersteuning anti-revaliderend werkt.”

  1. DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - samengevat - dat hij met een gesprek volstaat en geen beschouwing wijdt aan de fysiologie en profylaxe. Beklaagde heeft niet onderzocht of klager op eigen kracht een brug of helling aan kon. Een lichamelijk onderzoek is niet verricht. Het onderzoek bestond uit een gesprek. Beklaagde heeft niet vastgesteld hoeveel spierkracht klager nog had, noch wat daarvoor de norm was. Evenmin heeft beklaagde vastgesteld welke gevolgen een handfiets voor zijn spieren, schouders en polsen kon hebben of dat er overbelasting dreigde.  

  1. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – samengevat – het volgende aan. Beklaagde heeft vastgesteld dat klager een stijve rechterknie heeft en een stijf rechterbeen. De armen en handen kan hij normaal gebruiken. Er zijn in dat opzicht geen beperkingen. Elektrische ondersteuning is daarom niet noodzakelijk. Dat klager met elektrische ondersteuning langere afstanden zou kunnen afleggen, maakt dit niet anders. Fysiologische veroudering is geen aandoening, maar een normaal biologisch proces. Een andere onderzoeksmethodiek zou niet meer informatie hebben opgeleverd dan beklaagdes eigen waarneming.

  1. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

6.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

6.2

De kern van het verwijt dat klager aan beklaagde maakt is dat deze geen rekening heeft gehouden met het krachtverlies in zijn armen en handen als gevolg van veroudering en dreigende problemen van overbelasting als hij zonder ondersteuning moet fietsen. Het college merkt daarover op dat klager niet betwist beklaagdes constatering dat klager geen aandoening heeft aan armen en handen. In deze casus kan daarom niet op goede grond worden gezegd dat beklaagde klager lichamelijk had moeten onderzoeken. Dat het niet uit te sluiten is dat klager in de toekomst ooit klachten zal krijgen, maakt dat niet anders.

6.3

Klager verwijt beklaagde voorts dat hij niets heeft vastgesteld over klagers spierkracht en daarvoor ook geen normen hanteert. Het college merkt daarover op dat dit klachtonderdeel is gebaseerd op het feit dat klager een andere opvatting heeft over wat beperkingen zijn dan beklaagde. Beklaagde hanteert als uitgangspunt het begrip beperking in de zin van “aandoening”. Het college merkt daar over op dat de juiste interpretatie van de Wmo uiteindelijk aan de bestuursrechter is en niet aan het tuchtcollege. Het tuchtcollege toetst in het kader van deze procedure of beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt omdat een redelijk handelend beroepsgenoot deze interpretatie niet zou mogen volgen. Er zijn het tuchtcollege geen redenen gebleken die tot dat oordeel zouden kunnen leiden. Beklaagde heeft bovendien nog gemotiveerd dat klager – kort gezegd – door oefening nog verbetering kon aanbrengen in zijn conditie. Van een nu al voorzienbare overbelasting waarmee beklaagde desondanks rekening had moeten houden, is niet concreet gebleken. Het college komt tot het oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

6.4

Het college komt tot de slotsom dat de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond is.

7.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, R. Muhlig, G. Koster en H. Donkers, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.