ECLI:NL:TGZREIN:2021:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20122
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-04-2021 |
Datum publicatie: | 20-04-2021 |
Zaaknummer(s): | 20122 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Bedrijfsarts wordt onder meer verweten dat hij wederrechtelijk kennis heeft genomen van medisch geheime informatie die afkomstig is uit klagers medisch dossier, zijn beroepsgeheim heeft geschonden en een collega-arts daartoe heeft aangezet, langs elektronische weg geheime medische informatie heeft verzonden met gebruikmaking van een systeem dat daarvoor niet geschikt is, zonder daarbij voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat niet-bevoegden kennis konden nemen van die informatie en valse beweringen heeft gedaan met betrekking tot het recht op en de mogelijkheid van opschoning van het medisch dossier. College: door verweerder gegeven informatie over mogelijkheden en het recht tot correctie en verwijdering van medische gegevens was onjuist. Geen aanwijzing voor opzet of kwade intenties. Dit klachtonderdeel is gegrond, de overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Geen oplegging maatregel. |
Uitspraak: 20 april 2021
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 oktober 2020 ingekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
bedrijfsarts
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. M.L. Batting en mr. M.A. de Vries te Den Haag
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- het aanvullend klaagschrift
- de brief van 18 januari 2021 met bijlage van mr. De Vries
- het aanvullend verweerschrift met bijlage
- de brief van 17 februari 2021 met bijlagen van klager
- de e-mail van 8 maart 2021 met bijlagen van mr. Batting
- de pleitnota van klager.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is ter openbare zitting van 9 maart 2021 behandeld, tezamen met de klachtzaak onder zaaknummer 2057. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door mr. Batting. Klager heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
Klager is in 1997 in dienst getreden bij de Koninklijke Luchtmacht en was vanaf juli
2006 werkzaam bij het onderdeel luchttransport op een Nederlandse vliegbasis.
2.2 Op of omstreeks 16 november 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de commandant van klager en de onderdeelsarts. Dit gesprek is door de onderdeelsarts in het medisch dossier van klager in het Geneeskundig Informatiesysteem Defensie (hierna: GIDS) geregistreerd onder een onjuiste code, waarbij ten onrechte ook een diagnose was vermeld (hierna: de aantekeningen).
2.3 In september 2011 heeft klager tijdens een hoorzitting van Defensie verzocht zijn medisch dossier op te schonen.
2.4 In februari 2012 heeft klager een klacht over het handelen van de onderdeelsarts ingediend bij de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG). De IMG heeft onder andere de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier van klager onderzocht. Het IMG-rapport van 22 maart 2012 vermeldt dat de verslaglegging op enkele punten tekort is geschoten.
2.5 Op 7 februari 2013 heeft de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) verzocht om onderzoek te doen naar een door klager op 24 oktober 2011 ingediende melding van vermoede misstanden. Het OIO-rapport van 15 februari 2015 vermeldt (alle hiernavolgende citaten voor zover van belang en met inbegrip van eventuele taal- en typefouten):
‘Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, is in het onderhavige
geval sprake geweest van een onzorgvuldig wegschrijven onder een onjuiste code in
het medisch dossier van klager door de eerste onderdeelsarts. Ondanks herhaalde verzoeken
van klager tot correctie zijn de onjuistheden tot op heden niet gecorrigeerd.’
2.6 Verweerder, ook destijds al BIG-geregistreerd als bedrijfsarts, was in juli 2013 werkzaam als militair Hoofd Afdeling Gezondheidszorg Operaties van de staf van het Commando Luchtstrijdkrachten. In die hoedanigheid ontving hij op 4 juli 2013 een e-mail van een medewerkster van de Directie Personeelsbeleid van de Hoofddirectie Personeel van het ministerie van Defensie. Deze e-mail luidt als volgt:
‘Zoals telefonisch besproken, het volgende:
De onderzoeksraad integriteit overheid (OIO) doet onderzoek naar de vermoedens van misstanden ingediend door [naam klager].
De onderzoeksraad wil graag antwoord op de volgende vraag:
Duidelijkheid over de vraag of het (onjuiste) consult van 16 november 2009 uit het medisch dossier van de heer [naam klager] is verwijderd. Zo nee, waarom niet.
Hierbij wil ik opmerken dat het IMG rapport niet spreekt over een onjuist consult.
Maar in de beleving van de heer [naam klager] daarvan sprake is. (…)’
2.7
Verweerder heeft daarop per e-mail aan de betreffende medewerkster gevraagd waar klager
was geplaatst en om welk IMG-rapport het ging. Zij heeft dit bericht op 5 juli 2013
beantwoord. Verweerder heeft vervolgens het betreffende rapport opgevraagd bij de
IMG en dit ontvangen.
2.8
Verweerder was als stafarts niet geautoriseerd voor GIDS en kon dus zelf geen kennis
nemen van het medisch dossier van klager. Verweerder heeft daarom op 8 juli 2013 het
hoofd van het gezondheidscentrum (tegen wie onder nummer 2057 ook een klacht bij het
college is ingediend; hierna voor de leesbaarheid aangeduid als ‘de arts’), die wel
geautoriseerd was voor GIDS, na een telefonische vooraankondiging per e-mail gevraagd
het medisch dossier te raadplegen om te verifiëren of de aantekeningen daar nog steeds
in waren opgenomen. Verweerder heeft in deze e-mail de letterlijke tekst van de aantekeningen
uit het IMG-rapport overgenomen. De arts heeft verweerder op dezelfde datum per e-mail
geantwoord: ‘De passages staan er inderdaad nog in zoals verwacht.’
2.9 Verweerder heeft op 8 juli 2013 een e-mail gestuurd naar de medewerkster van de Directie Personeelsbeleid. Daarin schreef hij onder meer het volgende:
‘(…) of deze passage nog steeds in GIDS staat; dat is inderdaad het geval.
Het zou overigens niet juist zijn deze passage te verwijderen want deze passage is er doelbewust ingezet door betreffende arts (…).
Het kan natuurlijk altijd dat betrokkene het er niet mee eens is, dan kan hij deze arts, of in dit geval zijn opvolger, dit laten aantekenen in hetzelfde GIDS dossier. (…)
Tot slot nog even een technische kwestie. Het vrijwel onmogelijk om informatie na 24 uur uit GIDS te verwijderen, dat is met opzet zo gedaan juist om manipulaties te voorkomen. De gebruikers van GIDS kunnen dit in ieder geval nooit.
Wellicht dat de systeembeheerder in extremis zou kunnen inbreken in GIDS maar daar
zou deze ter legitimatie iets van een rechtelijke opdracht voor moeten hebben.’
2.10
Genoemde e-mailberichten zijn alle verstuurd via het interne e-mailsysteem van Defensie
MULAN.
3. Het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder dat hij:
1. wederrechtelijk kennis heeft genomen van medisch geheime informatie die afkomstig is uit klagers medisch dossier in GIDS;
2. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medisch geheime informatie, afkomstig uit klagers medisch dossier in GIDS, te delen met een arts die daartoe niet bevoegd was en met een derde of derden;
3. een collega-arts heeft aangezet tot schending van het beroepsgeheim en wederrechtelijke inzage van klagers medisch dossier in GIDS, waarbij er door de arts kennis is genomen van de inhoud van klagers medisch dossier en er informatie is overgenomen en gedeeld;
4. langs elektronische weg medisch geheime informatie heeft verzonden met gebruik van een systeem dat daarvoor niet geschikt is, zonder daarbij de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om de mogelijkheid van kennisname van medisch geheime informatie door derden (niet-bevoegden) te voorkomen.
5. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medisch geheime informatie afkomstig uit een rapport van de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg te delen met, in ieder geval, de arts;
6. valse beweringen heeft gedaan met betrekking tot een opschoningsverzoek van klager;
7. valse beweringen heeft gedaan met betrekking tot het recht op en de mogelijkheid van opschoning van het medisch dossier.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder
ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 De vraag die het college in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden.
Klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6
5.2
Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.3
Uit de feiten blijkt dat aan het verzoek van verweerder, gericht aan de arts, een
verzoek van de OIO ten grondslag lag. Hoewel in de e-mail van de medewerkster van
de Directie Personeelsbeleid niet met zoveel woorden staat dat klager een verwijderingsverzoek
had gedaan met betrekking tot de aantekeningen, is het – gelet op de gekozen bewoordingen
– begrijpelijk dat verweerder dit wel uit die e-mail heeft afgeleid. Ter zitting heeft
verweerder toegelicht dat hij met het oog op de zorgvuldigheid vervolgens het IMG-rapport,
waarnaar de genoemde medewerkster had verwezen, heeft opgevraagd om erachter te komen
over welke aantekeningen het precies ging, zodat hij de gestelde vraag goed zou kunnen
uitzetten en beantwoorden. Naar het oordeel van het college was het inderdaad zorgvuldig
dat verweerder nadere duidelijkheid probeerde te krijgen over het aan hem gedane verzoek.
Ook op grond van het IMG-rapport mocht verweerder ervan uitgaan dat klager verwijdering
van de aantekeningen wilde, nu uit het rapport duidelijk blijkt dat klager het niet
eens was met de aantekeningen in zijn dossier. Daarom mocht verweerder ook aannemen
dat klager geen bezwaar had tegen inzage in zijn dossier in het kader van zijn wens
tot verwijdering van de aantekeningen. In zoverre mocht verweerder de arts vragen
het dossier van klager in te zien. Ter zitting is ook gebleken dat klager de bewuste
aantekeningen daadwerkelijk graag uit zijn dossier verwijderd wilde hebben en daartoe
reeds in september 2011 een mondeling verzoek had gedaan. Het zou geen kwaad hebben
gekund dat verweerder klager zou hebben benaderd om expliciet toestemming te vragen
voor de inzage in zijn dossier, maar dit was gelet op het voorgaande niet noodzakelijk
en verweerder was bovendien niet de eerst aangewezene om dit te doen, omdat hij zelf
het dossier niet zou inzien.
5.4 De IMG heeft haar rapport kennelijk op verzoek van verweerder aan hem toegezonden. Toen verweerder de beschikking kreeg over het IMG-rapport, kreeg hij daarmee ook kennis van de inhoud van de aantekeningen. De arts raakte met die aantekeningen bekend door de e-mail van verweerder met het verzoek aan de arts om na te gaan of die specifiek aangeduide aantekeningen nog steeds in het dossier stonden. De arts heeft daarop het dossier geraadpleegd en verweerder vervolgens bevestigd dat de aantekeningen inderdaad nog in het dossier te vinden waren. Omdat verweerder de inhoud van de aantekeningen uit het IMG-rapport kende, heeft hij niet wederrechtelijk kennis genomen van medisch geheime informatie uit klagers dossier in GIDS, en ook niet zijn beroepsgeheim geschonden door deze informatie te delen met een arts die daartoe niet bevoegd was. Het college is geen norm bekend op grond waarvan verweerder de informatie uit het IMG-rapport niet met het oog op het verwijderingsverzoek met de arts had mogen delen. Het enkele feit dat het in het IMG-rapport gaat om informatie die oorspronkelijk afkomstig is uit het medische dossier van klager, maakt niet dat verweerder deze informatie niet in het kader van het aan verweerder gedane verzoek met de arts mocht delen. De arts mocht vervolgens, op grond van het verzoek van verweerder, net als verweerder uitgaan van een verwijderingsverzoek van klager met betrekking tot de aantekeningen en klagers impliciete toestemming om het dossier met dat doel in te zien. Nu de arts met het oog op het verwijderingsverzoek het medisch dossier van klager in GIDS heeft geraadpleegd en aan verweerder heeft bevestigd dat de aantekeningen daarin nog aanwezig waren, heeft ook de arts niet in strijd met zijn beroepsgeheim gehandeld. Dat betekent dat verweerder niet kan worden verweten dat hij de arts heeft aangezet tot schending van het beroepsgeheim en wederrechtelijke inzage in klagers medisch dossier in GIDS. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 4
5.5 Volgens klager heeft verweerder de medische informatie onvoldoende veilig via e-mail verzonden.
Het college overweegt dat zich bij de stukken de Beleidsaanwijzing Militaire Gezondheidszorg ‘Merking en verzending van medisch geheime gegevens’ van juni 2010 (hierna: DMG/042) bevindt. Hierin wordt vermeld dat reguliere verzending van tot op de persoon herleidbare medische gegevens langs elektronische weg als onvoldoende veilig wordt beschouwd. Als daar geen alternatief voor bestaat moet er alles aan gedaan worden om de informatie alleen bij de geadresseerde te laten aankomen. Als mogelijkheden daarvoor worden onder andere genoemd:
· bij voorkeur voorkomen dat koppeling tussen naam en medische gegevens plaatsvindt door deze in aparte berichten op te nemen of naam en code telefonisch door te geven;
· zo min mogelijk gebruik maken van naamgegevens.
Verweerder heeft hierover aangevoerd dat DMG/042 in 2013 niet meer werd gehanteerd. MULAN werd in die periode al geaccepteerd als een veilig intern systeem voor verzending van medische gegevens; het werd op dat moment beschouwd als het veiligste systeem. Door vertraging als gevolg van een ingrijpende reorganisatie van de gezondheidszorg binnen Defensie is DMG/042 pas in 2015-2016 aangepast.
Het college heeft geen aanleiding om aan deze toelichting van verweerder te twijfelen. Klager heeft die ook niet betwist. De ook bij de stukken gevoegde Richtlijn Militaire Gezondheidszorg RMG/042, ‘Merking en verzending van medisch geheime gegevens’ van november 2016 vermeldt dat elektronische verzending via MULAN voldoende veilig wordt geacht. Nu verweerder uitsluitend intern (binnen Defensie) over de aantekeningen betreffende klager heeft ge-e-maild, via het MULAN-systeem, kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van onvoldoende veilige verzending.
Klachtonderdeel 7
5.6
Verweerder heeft erkend dat hij in juli 2013 in de e-mailwisseling met de onder 2.6
bedoelde medewerkster van de Directie Personeelsbeleid onjuiste informatie heeft opgenomen
over de mogelijkheden en het recht tot correctie en verwijdering van medische gegevens.
Verweerder betwist nadrukkelijk dat hij ‘valse beweringen’ heeft gedaan in de zin
dat hij opzet of kwade intenties had. Hij heeft de wijze waarop hij zijn patiënten
over hun rechten en mogelijkheden informeert al geruime tijd geleden aangepast en
in overeenstemming gebracht met de toepasselijke richtlijn.
5.7
De informatie die verweerder aan de betreffende medewerkster heeft gegeven, is inderdaad
onjuist. Het had op zijn weg gelegen om, als hij hier iets over wilde zeggen – wat
niet noodzakelijk was, omdat hij het verwijderingsverzoek niet behoefde te beoordelen
of uit te voeren –, ervoor te zorgen dat de betreffende informatie correct was. Het
kan hem dan ook tuchtrechtelijk worden verweten dat dit niet het geval was. Dit klachtonderdeel
is gegrond. Klager heeft ter zitting nog nader toegelicht dat hij niet de bedoeling
had om verweerder van opzet of kwade intenties te beschuldigen. Het college ziet voor
opzet of kwade intenties ook geen enkele aanwijzing.
Maatregel
5.8 De conclusie van het voorgaande is dat alleen klachtonderdeel 7 gegrond is, met dien verstande dat het college de woorden ‘valse beweringen’ interpreteert als ‘onjuiste beweringen’. Omdat verweerder niet degene was aan wie was opgedragen om het verwijderingsverzoek uit te voeren, is hierbij naar het oordeel van het College sprake van een lichte mate van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Mede gelet op de beperkte omvang van dit gegrond verklaarde gedeelte in het licht van de gehele klacht, het tijdsverloop en het feit dat verweerder er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij zijn werkwijze heeft aangepast, zal het college verweerder voor het verschaffen van onjuiste informatie aan de medewerkster van de Directie Personeelsbeleid geen tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Het doel van het tuchtrecht, te weten de verbetering van de individuele gezondheidszorg, is al voldoende bereikt.
Verzoek kostenveroordeling
5.9 Sinds 1 april 2019 is in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg een regeling met betrekking tot de door een klager gemaakte kosten opgenomen. Het college kan in geval van een geheel of gedeeltelijk gegronde klacht met oplegging van een maatregel beslissen dat de aangeklaagde partij de kosten dient te vergoeden die de klagende partij in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Van oplegging van een maatregel is in dit geval, zoals uit het vorenstaande blijkt, geen sprake, zodat om die reden het verzoek van klager op dit punt dient te worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel 7 gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- wijst af het verzoek tot een kostenveroordeling.
Aldus beslist door N.B. Verkleij, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,
R.P.J. Ansem, C.M.F. van Roessel en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn, secretaris, en uitgesproken door N.B. Verkleij op
20 april 2021 in aanwezigheid van de secretaris.