ECLI:NL:TGZRAMS:2021:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2216-A2021/013

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:112
Datum uitspraak: 23-11-2021
Datum publicatie: 26-11-2021
Zaaknummer(s): A2021/2216-A2021/013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts. Klager verwijt verweerster dat zij klager onjuist heeft geïnformeerd, zodat hij te snel zijn rechterbeen heeft belast. Het college is van oordeel dat de instructie omtrent het mobiliseren correct is gegeven. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 januari 2021 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat te Sint Michielsgestel,

tegen

C,

chirurg, destijds aios heelkunde,

destijds werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. H.J.C. Smink, verbonden aan het D te B.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-           het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 januari 2021;

-           het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 26 april 2021;

-           de repliek, ontvangen op 9 juni 2021;

-           de dupliek, ontvangen op 28 juni 2021;

-           de brief met cd-rom van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 29 juli 2021.

1.2       Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       Het college heeft de klacht op 12 oktober 2021 in raadkamer behandeld. 

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager heeft op 19 september 2015 in E een auto-ongeluk gehad, waarbij hij een fractuur in het rechterbovenbeen (femurfractuur) heeft opgelopen. Hij is hieraan in E geopereerd. Bij die operatie is een intramedullaire femurpen geplaatst.

2.2       Op 18 november 2015 is klager in het D (D) opnieuw geopereerd vanwege pijnklachten, exorotatie en verkorting. Bij deze operatie is de intramedullaire femurpen verwijderd en vervangen door een femurplaat. Deze operatie is uitgevoerd door verweerster, op dat moment 4e jaars AIOS heelkunde, en F, chirurg. Op 23 november 2015 is klager met ontslag naar huis gegaan.

2.3       Op 30 november 2015 is klager opgenomen op de Spoedeisende Hulp (SEH) van het D in verband met een myocardinfarct als gevolg van een trombus in de linker coronair arterie.

2.4       Op 1 maart 2016 heeft klager zich bij de SEH van het D gemeld met progressieve pijnklachten aan zijn rechterbeen. Op de röntgenfoto die op die dag is genomen, was een uitgebroken plaat te zien. Op 4 maart 2016 is klager opnieuw geopereerd door F, waarbij een dynamische heupschroef met een lange plaat is geplaatst.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1)         bij de operatie op 18 november 2015 een te kleine plaat heeft gebruikt en deze         onjuist heeft bevestigd;

2)         na de operatie geen tromboseprofylaxe (fraxiparine) heeft voorgeschreven, waardoor            een myocardinfarct kon ontstaan;

3)         klager onjuist heeft geïnformeerd, zodat hij te snel zijn rechterbeen heeft belast.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Uitgangspunten

5.1       Het college moet beoordelen of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame en redelijk zorgvuldige beroepsuitoefening. Het gaat hierbij om het persoonlijk handelen of nalaten van verweerster; zij is niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van anderen.

Beoordeling van de klacht

Eerste en tweede klachtonderdeel:

5.2       Uit het operatieverslag van 18 november 2015 blijkt dat verweerster onder supervisie de femurpen heeft verwijderd en dat de operatie hierna is overgenomen door de chirurg/supervisor, die de femurplaat heeft geplaatst. Verweerster stelt dat zij niet betrokken is geweest bij de voorbereidingen van het ontslag en dat zij dus ook geen bemoeienis heeft gehad bij het voorschrijven van medicatie na ontslag. In de brief van 9 juni 2021 erkent de gemachtigde van klager dat verweerster het deel van de operatie waar de klacht op ziet (het plaatsen van de femurplaat) niet zelf heeft verricht en dat verweerster geen betrokkenheid heeft gehad bij het voorschrijven van medicatie na ontslag (fraxiparine). Het college beschouwt deze klachtonderdelen daarmee als ingetrokken.

Derde klachtonderdeel:

5.3       Het beleid omtrent de belasting van het been is opgesteld door de hoofdbehandelaar F. Op het formulier ‘postoperatieve instructies’ is aangekruist dat fysiotherapie dient te worden ingeschakeld en dat klager aantippend mag mobiliseren. Dit beleid, dat naar het oordeel van het college inhoudelijk juist is, is door verweerster namens de hoofdbehandelaar verwoord in de ontslagbrief van 14 december 2015. In deze brief is vermeld:

“Nabehandeling: mobiliseren met voetcontact gedurende 6-8 weken, oefenstabiele situatie”. 

Het college is van oordeel dat deze instructie correct is gegeven. Verweerster is tijdens de opname van klager niet aanwezig geweest tijdens visites en heeft verder ook geen instructies gegeven ten aanzien van het mobiliseren. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

5.4       Om bovenstaande redenen zal het college beslissen dat de klacht – voor zover gehandhaafd – kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 23 november 2021 door  J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, J.F. Hamming, I. Dawson en D. Boerma, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.