ECLI:NL:TGZCTG:2021:31 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.024

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:31
Datum uitspraak: 29-01-2021
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer(s): c2020.024
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen anesthesioloog. Klaagster is vanwege klachten aan haar rechterknie in 2008 verwezen naar het ziekenhuis waar verweerder als anesthesioloog werkzaam was. Er werd een indicatie voor een electieve operatie gesteld. Tijdens het preoperatief spreekuur is klaagster gezien door verweerder. Deze heeft tijdens het spreekuur telefonisch contact opgenomen met de cardioloog en nog geen akkoord gegeven voor de operatie. De operatie is uiteindelijk, op advies van de cardioloog, uitgesteld. Klager verwijt verweerder – kort gezegd – onvoldoende zorg en slechte dossiervoering. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.024 van:

A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

J., anesthesioloog, destijds werkzaam in D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat in Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 9 april 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege in

Den Haag tegen J. – hierna de anesthesioloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 november 2019, onder nummer 2019-098, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.

Klaagster heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De anesthesioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de beroepen in de zaken van klaagster tegen C. (C2020.017), E. (C2020.018), F. (C2020.018), G. (C2020.021),

H. (C2020.022) en I. (C2020.023) behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 november 2020, waar zijn verschenen klaagster, en de anesthesioloog, bijgestaan door mr. Nunes voornoemd.

Partijen hebben hun standpunten bij de mondelinge behandeling over en weer verder toegelicht. Klaagster en mr. Nunes hebben dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1       Klaagster, geboren op 14 februari 1956, is in 2008 wegens - onder meer - klachten aan de rechterknie verwezen naar het K. te D. (hierna: het ziekenhuis). Na onderzoek en een kijkoperatie is de operatiedatum voor een - de stand van het rechteronderbeen veranderende - osteotomie van de tibiakop vastgesteld op

20 juli 2009.

2.2       Op 26 mei 2009 heeft beklaagde - die van 2008 tot 2010 als anesthesioloog in het ziekenhuis werkzaam was - klaagster gezien op het preoperatieve spreekuur. Daarbij bleek dat klaagster in 2008 na een hartinfarct was geopereerd en dat bij haar een stent was geplaatst. Beklaagde heeft tijdens dit consult gebeld met een cardioloog in het Q.-ziekenhuis om te informeren naar het type stent dat daar waarschijnlijk bij was gebruikt. Beklaagde gaf nog geen akkoord voor de operatie. Een uitdraai uit de loggegevens van het ziekenhuis van vermeldt als aantekening bij de naam van beklaagde op 26 mei 2009: ‘ Reden (nog) niet akkoord: info cardio polikliniek Q. . Na afloop van dit consult is bloed afgenomen bij klaagster. De uitslag hiervan luidde: Hb-gehalte 9.6, hematocriet 0.44, erytrocyten 5.00, leukocyten 9.3 en trombocyten 529. De van het Q.-ziekenhuis verkregen informatie is op 28 mei 2009 door een collega van beklaagde aan het dossier van klaagster toegevoegd.

2.3       Na het consult van 26 mei 2009 is beklaagde niet meer bij de behandeling van klaagster betrokken geweest.

2.4       Op 15 juni 2009 is de operatie - op advies van de cardioloog uit het Q.-ziekenhuis - uitgesteld tot 18 januari 2010, vanwege de noodzaak tot het voortgezette gebruik van medicatie (bloedverdunners).

3.         De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt:

1)         Beklaagde heeft klaagster, de huisarts en hoofdbehandelaar/operateur niet in kennis gesteld van de verhoogde uitslag van het preoperatieve bloedonderzoek van

26 mei 2009.

2)         Beklaagde heeft geen navraag gedaan bij klaagster of er eerder hoge bloedwaarden geconstateerd waren.

3)         Er is sprake van slechte dossiervoering door in het dossier niet de preoperatieve bloeduitslag te vermelden, waardoor de hoofdbehandelaar deze blijkbaar niet heeft gezien.

4.         Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat duidelijk is dat klaagster veel te verduren heeft gehad. Zij heeft jarenlang vele medische klachten en beperkingen ondervonden, en heeft meerdere behandelingen (moeten) ondergaan.

5.2       Als uitgangspunt bij beoordeling van de klacht geldt dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. De vraag is of de zorgverlener bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.3       Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat hij gelet op het tijdsverloop geen actieve herinnering heeft aan het onder 2.2 bedoelde preoperatieve spreekuur en dat hij dus moet afgaan op wat er in het dossier van klaagster is vermeld. Volgens het destijds geldende protocol was er geen indicatie om bloedonderzoek aan te vragen. Beklaagde wist niet dat er bloedonderzoek was aangevraagd. Als hij dat wel had geweten, of zelf bloedonderzoek had aangevraagd, had hij die uitslag niet zelf kunnen beoordelen, omdat hij de dag erna geen dienst had. Die uitslag werd altijd door de dienstdoende anesthesioloog beoordeeld. Overigens was de uitslag niet van dien aard dat daardoor de operatie niet door had kunnen gaan. Beklaagde vindt het invoelbaar dat klaagster er een punt van maakt dat de uitslagen van bloedonderzoek meerdere keren niet aan haar zijn meegedeeld, maar stelt dat gelet op het tijdsverloop de exacte gang van zaken niet meer valt vast te stellen. Als dit niet goed zou zijn gegaan, is sprake van een systeemfout, die hem persoonlijk niet te verwijten valt.

Het College is van oordeel dat beklaagde niet kan worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld. Uit de door klaagster overgelegde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) van 14 februari 2019 tegen de orthopedisch chirurg die de operatie op 18 januari 2010 heeft uitgevoerd, kan worden afgeleid dat er door deze orthopeed wel bloedonderzoek was aangevraagd. De ter zitting door beklaagde toegelichte taakverdeling en werkwijze, die inhoudt dat de uitslag van bloedonderzoek, zodra die uitslag bekend is, door de dan dienstdoende anesthesioloog werd beoordeeld - in dit geval niet beklaagde -, acht het College aannemelijk. Nu beklaagde niet te verwijten valt dat hij de bloeduitslag van

26 mei 2009 niet zelf heeft beoordeeld, kan hem evenmin verweten worden dat hij de betreffende gegevens niet met anderen - waaronder klaagster - heeft gedeeld.

Klachtonderdeel 2

5.4       Nu er volgens het protocol voor beklaagde geen indicatie was om op

26 mei 2009 bloedonderzoek voor klaagster aan te vragen en hij de uitslagen van het door de operateur aangevraagde bloedonderzoek niet onder ogen heeft gekregen, was het evenmin nodig bij klaagster navraag te doen naar eerdere uitslagen van bloedonderzoek. Beklaagde kan daarom niet worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld.

Klachtonderdeel 3

5.5       Gelet op wat onder 5.2 is overwogen, valt beklaagde ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geen verwijt te maken. Nu beklaagde immers de preoperatieve bloeduitslag niet heeft beoordeeld en niet heeft hoeven beoordelen, valt hem ook niet te verwijten dat hij van die uitslag geen melding in het dossier heeft gemaakt.

5.6       De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG.

             5.7       De klacht zal ongegrond worden verklaard.”

3.         Beoordeling van het beroep

3.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Daarnaast stelt zij dat het Regionaal Tuchtcollege de feiten niet geheel juist heeft weergegeven. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – het beroep gegrond te verklaren.

3.2              De anesthesioloog voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege

primair klaagster in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair het beroep te verwerpen.

3.3       Voor wat betreft het bezwaar dat klaagster maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

3.4       Uit het verweerschrift van de anesthesioloog blijkt niet, althans onvoldoende, op grond waarvan hij klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep acht. Wel stelt de anesthesioloog, meer algemeen, dat de oorspronkelijke klacht in beroep niet mag worden uitgebreid of aangevuld. Hij stelt dat zijn betrokkenheid zich heeft beperkt tot een pre-operatieve screening op 26 mei 2009, terwijl klaagster in haar beroepschrift ook gebeurtenissen noemt die zich voor en na die datum hebben afgespeeld. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover als volgt.

3.5       In beroep geldt dat een klager alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift nieuwe klachtonderdelen bevat kan klaagster daarin dus niet worden ontvangen.

3.6       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de anesthesioloog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat.

3.7       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2020 is dat debat voortgezet.

3.8       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; Y.A.J.M. van Kuijck en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en T.J.M. Tobé en C.J. van Oort, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2021.

                                    Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.