ECLI:NL:TGZCTG:2021:209 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.280

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:209
Datum uitspraak: 26-11-2021
Datum publicatie: 26-11-2021
Zaaknummer(s): C2020.280
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gynaecoloog. Klaagster heeft de gynaecoloog ‘s nachts gebeld, omdat de man waarmee zij tot voor kort samenwoonde een epileptische aanval had. De partner van de gynaecoloog was met hem bevriend. Een dag later is deze man aan de gevolgen van de aanval overleden. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat zij heeft nagelaten om de man hulp te verlenen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet ontvankelijk verklaard in de klacht omdat er bij de gynaecoloog geen sprake was van handelen of nalaten in de hoedanigheid van arts. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Klaagster is niet-ontvankelijk in de klacht omdat het handelen of nalaten waar klaagster over klaagt niet onder de tuchtnormen valt. Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de gynaecoloog om zich aangesproken te hoeven voelen in haar ‘arts-zijn’ en hulpverleningsplicht.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.280 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gynaecoloog, werkzaam te D.,

beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 januari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de gynaecoloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 november 2020, onder nummer 2020-001b, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in de klacht.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2021. Klaagster is verschenen. Ook de gynaecoloog was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Brouwer.

Klaagster heeft spreekaantekeningen overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

21.       Beklaagde is gynaecoloog. In de nacht van 17 oktober 2016 heeft klaagster naar de vaste lijn van beklaagde gebeld en om hulp gevraagd, omdat haar ex-partner de heer E. een heftige epileptische aanval had. De echtgenoot van beklaagde was met de heer E. bevriend.

2.2 De heer E. is op 18 oktober 2016 overleden.

      3.         De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij heeft nagelaten hulp te verlenen aan de heer E. in de nacht van 17 oktober 2016.

4.1       Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

5.         De beoordeling

5.1       Klaagster is in haar klacht niet-ontvankelijk, omdat de klacht geen handelen of nalaten betreft in strijd met de zorg die beklaagde behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster dan wel haar ex-partner, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), of enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder b van de Wet BIG.

            5.2       Beklaagde had geen behandelrelatie met de heer E.. Beklaagde is nadat zij is gebeld door klaagster niet naar de woning van E. gegaan. Beklaagde heeft hierover verklaard dat zij niet wist dat het klaagster was die belde, omdat zij haar naam aan de telefoon niet zei. Beklaagde ging er van uit dat het telefoontje betrekking had op haar ouders en is vervolgens naar de woning van haar ouders gegaan, waar niets aan de hand bleek te zijn. Klaagster betwist dat beklaagde niet heeft begrepen dat zij het was die belde. Wat hier ook van zij, het handelen/nalaten waar klaagster over klaagt betreft geen handelen/nalaten van beklaagde in haar hoedanigheid van gynaecoloog of anderszins als arts. Dat is een vereiste om een oordeel over dat handelen/nalaten te kunnen geven ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden, behoudens het navolgende.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar ontvankelijk verklaart en dat het College haar klacht dat de gynaecoloog heeft nagelaten hulp te verlenen aan de heer E. inhoudelijk beoordeelt en alsnog gegrond verklaart. Klaagster vindt dat de gynaecoloog niet aan haar hulpverleningsplicht heeft voldaan. Volgens klaagster had de gynaecoloog E. in de nacht van 17 op 18 oktober 2016 moeten bezoeken nadat klaagster haar had gebeld met de mededeling dat E. in doodsnood verkeerde en hij dringend hulp nodig had. 

4.2       De gynaecoloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege (primair) om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij klaagster in de klacht niet-ontvankelijk is verklaard, in beroep te bevestigen. De gynaecoloog heeft in beroep (opnieuw) aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is omdat zij geen nabestaande is, omdat het verweten handelen niet is onderworpen aan de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG en omdat de gynaecoloog niet in haar hoedanigheid van arts heeft gehandeld, maar als ‘goede buur’. Subsidiair verzoekt de gynaecoloog het Centraal Tuchtcollege om de klacht ongegrond te verklaren.

Oordeel over ontvankelijkheid

4.3       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht en legt hierna uit waarom.

4.4       Klaagster wil als naaste betrekking van de overleden E. het optreden van de gynaecoloog als arts in de nacht van 17 op 18 oktober 2016 met betrekking tot de zorgverlening aan E. laten toetsen door het Centraal Tuchtcollege. De normen waaraan wordt getoetst staan in artikel 47 Wet BIG.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege laat in het midden of klaagster - zoals zij zelf heeft gesteld en de gynaecoloog heeft betwist - in de laatste fase van het leven van E. nog steeds als zijn levensgezel en dus als rechtstreeks belanghebbende was aan te merken (art 65 lid 1 sub a Wet BIG). Het college overweegt in dit verband dat - ook als klaagster toen wel nog steeds de levensgezel van E. was - het handelen of nalaten waar klaagster over klaagt niet onder tuchtnormen valt.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat er sprake is geweest van een arts-patiënt relatie tussen de gynaecoloog en E.. Vaststaat dat de gynaecoloog E. kende in de privésfeer. De partner van de gynaecoloog was met E. bevriend en E. en zij waren in het verleden buren geweest en woonden nog steeds in de buurt. De gynaecoloog heeft ter terechtzitting overtuigend verklaard dat E. zich nooit met een medische hulpvraag tot haar heeft gewend.

4.7       Dit neemt niet weg dat de gynaecoloog als arts in noodgevallen een hulpverleningsplicht heeft (artikel 47 lid 1 onder a sub 2 Wet BIG). Maar aan een inhoudelijke toets daarvan komt het Centraal Tuchtcollege niet toe.

4.8       Klaagster heeft weliswaar gesteld dat zij die nacht de gynaecoloog heeft gebeld, dat het duidelijk was wie zij was, dat zij ook duidelijk heeft gemaakt dat E. in doodsnood verkeerde en dat ze daarvoor de hulp van de gynaecoloog inriep en dat de gynaecoloog ook aan de nummerherkenning op de telefoon kon zien dat zij het was die belde, maar de gynaecoloog heeft dit gemotiveerd weersproken. Volgens de gynaecoloog kreeg zij ’s nachts een vrouw aan de lijn die zich verder niet identificeerde en die in paniek riep dat zij met een sleutel moest komen omdat ze de flat niet in kwam. Zij wist niet dat het klaagster was die belde. Klaagster belde haar op de vaste lijn en die heeft geen nummerherkenning. Ook waren de gynaecoloog en haar partner niet in het bezit van een sleutel van de woning van E.. De gynaecoloog heeft verklaard dat zij ervan uitging dat het nachtelijke telefoontje van de thuiszorg kwam en haar ouders betrof en dat zij vervolgens naar haar ouders is gereden. Pas na terugkeer is tot haar en haar partner doorgedrongen dat het telefoontje mogelijk over de heer E. zou kunnen gaan, waarna haar partner naar E. toe is gegaan. Toen haar partner daar aankwam waren er hulpdiensten ter plaatse.

4.9       Op grond van deze informatie heeft de gynaecoloog niet hoeven begrijpen dat er sprake was van een medische noodtoestand ten aanzien van E.. Er waren onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de gynaecoloog om zich aangesproken te hoeven voelen in haar ‘arts-zijn’ en hulpverleningsplicht (artikel 47 lid 1, sub a onder 2 Wet BIG).

4.10     Ook overigens valt het handelen of nalaten waarover klaagster een klacht heeft ingediend niet onder het handelen of nalaten waarover op grond van artikel 47 Wet BIG een tuchtrechtelijk toets kan worden gevraagd.

Conclusie:

4.11     Het voorgaande betekent dat het Centraal Tuchtcollege - net als het Regionaal Tuchtcollege - klaagster niet-ontvankelijk verklaart in haar klacht.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;

M.P. den Hollander en H.M. Wattendorff, leden-juristen en M.K. Dees en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2021.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.