ECLI:NL:TADRARL:2021:376 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-063/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:376
Datum uitspraak: 01-04-2021
Datum publicatie: 06-07-2022
Zaaknummer(s): 19-063/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 april 2021
in de zaak 19-063/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 april 2019 op de klacht van:

klager
over
verweerster
gemachtigde: mr. N, advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 1 februari 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 18-0225/MV/sd van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 29 april 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet.
1.4 Op 1 mei 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 1 mei 2019 ontvangen.
1.5 Bij e-mail van 7 mei 2019 heeft de raad aan klager zijn verhinderdata gevraagd voor de planning van een zitting voor de behandeling van het verzet. Bij e-mail van 17 mei 2019 heeft klager geschreven dat hij vakantie heeft in september 2019 en verder geen verhinderdata kan doorgeven omdat er vele rechtszaken lopen. Bij e-mail van 27 juni 2019 heeft de raad klager laten weten dat het verzet wordt behandeld op de zitting van 25 november 2019. Bij e-mail van 25 oktober 2019 heeft de raad de definitieve oproep gestuurd voor die zitting. Bij e-mail van 5 november 2019 heeft klager om verschillende redenen om aanhouding verzocht van de behandeling van de klacht op 25 november 2019. De voorzitter heeft dat aanhoudingsverzoek toegewezen. 
1.6 Op 12 november 2019 heeft klager desgevraagd zijn verhinderingen doorgegeven voor de planning van de aangehouden zitting. Hij heeft als verhinderdata doorgegeven: 6, 13 en 20 januari 2020. Op 6 december 2019 heeft de raad de voorlopige oproep gestuurd voor de zitting van 30 maart 2020. Bij e-mails van 23 januari 2020 en 30 januari 2020 heeft klager verzocht om de zitting van 30 maart 2020 aan te houden omdat hij eerst de bevindingen van de Autoriteit Persoonsgegevens wenst af te wachten. Bij brief van 13 februari 2020 is dit verzoek door de voorzitter afgewezen. Bij e-mail van 14 februari 2020 heeft klager een wrakingsverzoek gedaan. Dat wrakingsverzoek is niet in behandeling genomen. Bij e-mail van 3 maart 2020 heeft de raad een definitieve oproeping voor de zitting van 30 maart 2020 aan klager gestuurd. Bij e-mails van 3 en 4 maart 2020 heeft klager verzocht om de zitting naar de rechtbank Den Haag te verplaatsen. Bij e-mail van 6 maart 2020 heeft de raad dit verzoek afgewezen. Klager heeft vervolgens verschillende e-mails gestuurd, onder meer inhoudende dat hij niet aanwezig kan zijn op 30 maart 2020.
De zitting van 30 maart 2020 heeft niet plaatsgevonden vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus.

1.7 Bij e-mail van 11 september 2020 heeft de raad verhinderingen gevraagd voor de maanden december tot en met februari 2021. Bij e-mail van 14 september 2020 heeft klager geschreven dat hij geen verhinderingen kan doorgeven.
1.8 Bij e-mail van 29 september jl. heeft de griffier aan klager en verweerster het volgende geschreven:

“Als gevolg van het coronavirus heeft de op 30 maart jl. geplande mondelinge behandeling van de verzetzaak geen doorgang kunnen vinden. Namens verweerster is op 17 maart jl. ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak maar klager heeft om een behandeling ter zitting gevraagd. In de e-mail van 14 september jl. heeft klager laten weten geen verhinderdata te kunnen opgeven door coronaklachten, terwijl op eerdere verzoeken om verhinderdata via een datumprikker door te geven door klager afwijzend is gereageerd. De gemachtigde van verweerster heeft per e-mail van 29 september jl. de opnieuw verzochte verhinderdata doorgegeven. In diezelfde e-mail heeft de gemachtigde aangegeven dat verweerster, mede gelet op de looptijd van het dossier, belang heeft bij spoedige behandeling van de zaak door de raad. In dat kader heeft de gemachtigde de raad verzocht om de verzetzaak alsnog buiten zitting schriftelijk af te doen dan wel op korte termijn een zitting te plannen.

Gelet op dit verzoek namens verweerster bericht ik u als volgt. De raad is om de volgende redenen voornemens om de verzetzaak schriftelijk af te doen, waarmee het recht op een zitting voor partijen komt te vervallen. Klager heeft voorafgaand aan de - later aangehouden - zitting van 30 maart jl. aan de raad laten weten wegens financiële reden niet in staat te zijn om die zitting bij te wonen, een en ander zoals bevestigd in mijn e-mail van 17 maart jl. aan partijen. Uit de verschillende correspondentie daarna van klager is gebleken dat hij thans vanwege het coronavirus niet in staat is en op korte termijn ook niet zal zijn, om verhinderdagen door te geven en een zitting bij te wonen. Gezien deze omstandigheden aan de kant van klager en de inmiddels lange duur van deze klachtzaak is het een alleszins redelijk verzoek namens verweerster om tot spoedige afhandeling van de zaak te komen.

Omdat klager eerder al heeft laten weten financieel geen mogelijkheid te hebben om naar een zitting van de raad te komen en door ziekte voor onbepaalde tijd is uitgevallen, is het alsnog opvragen van verhinderdata van klager niet zinvol. De raad zal dan ook vanwege de hiervoor geschetste omstandigheden overgaan tot schriftelijke afdoening van de verzetzaak, waarmee een recht op een zitting van partijen komt te vervallen.

Klager wordt hierbij nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om, indien gewenst, uiterlijk 21 oktober 2020 een toelichting op zijn verzetgronden te geven. Na tijdige ontvangst daarvan zal de griffie van de raad die reactie aan mr. N. sturen, die vervolgens de gelegenheid zal krijgen om daarop schriftelijk namens verweerster te reageren. Daarna ontvangt klager een kopie van de reactie van verweerster en zal de raad partijen informeren over de geplande uitspraakdatum.”

1.9 Bij e-mails van 29 september jl. en van 8 oktober jl. heeft klager zijn verzet nader toegelicht en aanvullende stukken meegestuurd. Bij laatstgenoemde e-mail heeft klager de raad gewraakt.
1.10 Bij e-mail van 16 oktober 2020 heeft de griffier aan klager laten weten dat dit wrakingsverzoek niet  in behandeling wordt genomen.
1.11 Vervolgens heeft de raad e-mails van 16 oktober jl., 18 oktober jl. 19 oktober jl. 21 oktober 2020, met bijlagen, van klager ontvangen. In die e-mails heeft klager de voorzitter van de raad gewraakt.
1.12 Bij e-mail van 4 november 2020 heeft de griffier geschreven dat dit wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen en verweerster in de gelegenheid gesteld om te reageren op de e-mails van klager.
1.13 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift en van alle bovengenoemde correspondentie.
1.14 De raad zal deze verzetzaak vanwege de hierboven in de e-mail van de griffier van 29 september 2020 genoemde redenen schriftelijk afdoen.
1.15 Bij e-mail van 7 januari 2021 is aan verzoeker bericht dat de raad, bestaande uit mrs. J.R. Veerman, C.W.J. Okkerse en E.M.G. Pouls, op 18 januari 2021 uitspraak zal doen in de verzetzaak. Bij e-mail van 7 januari 2021 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. J.R. Veerman. Bij brief van 15 januari 2021 (als bijlage bij een e-mail van 17 januari 2021) heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. J.R. Veerman, C.W.J. Okkerse en E.M.G. Pouls. Bij beslissing van 1 april 2021 heeft de wrakingskamer dit wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet zijn genoemd in het verzetschrift van 1 mei 2019. De raad heeft daar kennis van genomen.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft geoordeeld dat klager de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn heeft overschreden. De voorzitter heeft bij die beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.3 De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten over de termijnoverschrijding oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021.

Griffier                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 1 april 2021