ECLI:NL:TADRARL:2021:349 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-001/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:349
Datum uitspraak: 22-11-2021
Datum publicatie: 24-03-2022
Zaaknummer(s): 21-001/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Een deel van de klacht is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de driejaartermijn. Met betrekking tot de overige klachtonderdelen heeft de raad geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerster is afgeweken van gemaakte afspraken, een deskundige op het verkeerde been heeft gezet of onjuistheden in een brief heeft gezet. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 22 november 2021
in de zaak 21-001/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster
gemachtigde: mr. N.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 september 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/127 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 september 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster met haar gemachtigde mr. N. aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij (ASR) in een letselschadeprocedure van 2011 tot en met 2019.
2.3 Op 24 september 2011 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij het voertuig van klaagster is aangereden door een bij ASR verzekerd voertuig. Na de aanrijding heeft klaagster op 29 september 2011 een bezoek gebracht aan haar huisarts. Van het bezoek is een aantekening gemaakt op het huisartsenjournaal. Op het huisartsenjournaal heeft de huisarts het volgende genoteerd:

“5 dagen geleden weer aangereden, stond stil, andere auto achterop met 5-10 km u, aanvankelijk pijn schouder nek, dat nu wel beter, maar nu vooral heel erg rechts onder rug.”

2.4 Bij brief van 15 november 2011 heeft klaagster ASR aansprakelijk gesteld voor het letsel dat zij bij voornoemde aanrijding heeft opgelopen. Bij e-mail van 23 november 2011 heeft ASR voor de toedracht van onderhavige aanrijding de aansprakelijkheid erkend. Vervolgens is tussen ASR en klaagster een discussie ontstaan over het causaal verband en de (hoogte van de) schade.
2.5 Op 17 september 2012 heeft een medisch adviseur van ASR advies uitgebracht. In het advies heeft hij erop gewezen dat de huisarts van klaagster tijdens het spreekuur van 29 september 2011 heeft genoteerd dat klaagster vijf dagen geleden weer is aangereden.
2.6 Op 20 september 2012 heeft ASR verweerster ingeschakeld als advocaat. Op 24 juli 2013 heeft klaagster een deelgeschilprocedure jegens ASR aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Klaagster heeft de rechtbank onder meer verzocht om ASR te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 35.000,00. Bij beschikking van 13 november 2013 is dit verzoek afgewezen.
2.7 Bij beschikking van 10 juni 2015 heeft de rechtbank een deskundige benoemd.
2.8 Bij fax van 9 januari 2017 aan de rechtbank heeft verweerster het volgende aangegeven:

“De vraag naar de patiëntenkaart was en is niet alleen ingegeven door het feit dat de huisarts na onderhavige aanrijding in de patiëntenkaart noteerde: “5 dagen geleden weer aangereden”. Die vraag is ook ingegeven door het feit dat er twee versies van de patiëntenkaart van na het ongeval in omloop blijken te zijn. (…) Tijdens de mondelinge behandeling is door [klaagster] erkend dat door haar althans op haar verzoek het woordje “weer” uit de patiëntenkaart is verwijderd (…).”

2.9 Bij beschikking van 15 februari 2017 stelt de rechtbank onder meer het volgende:

“4.4. Ter zitting heeft de rechter gevraagd aan [klaagster] waarom er twee versies van het huisartsenjournaal waren, waarop [klaagster] heeft geantwoord dat zij haar huisarts heeft verzocht dit woord te verwijderen omdat “ASR daar steeds weer over begon”.”

2.10 Op 16 september 2018 is klaagster opnieuw betrokken geraakt bij een verkeersongeval.
2.11 Bij e-mail van 12 juli 2019 aan de advocaat van klaagster heeft verweerster een conceptbrief voor neuroloog [K] voorgelegd:

“In bovengenoemde kwestie heb ik een conceptbrief voor neuroloog [K] opgesteld. Deze conceptbrief treft u bijgaand aan (bijlage). Onderstaand een korte toelichting op de inhoud van de brief. Daar waar het al weer enkele jaren geleden is dat neuroloog [K] rapporteerde, vind ik het noodzakelijk dat hij weet dat en waarom het geruime tijd duurde voordat partijen bij hem op zijn rapport terugkwamen en wat daarvan de achtergrond is. (…) Eerder liet ik al weten dat er verschillende versies van de patiëntenkaart zijn. U liet mij weten dat neuroloog [K] daar maar naar moet kijken en, zonodig, een integrale versie bij de huisarts op moet vragen. Dat heb ik op die manier ook maar weergegeven in bijgaande brief. Met de bijgaande brief wordt uitsluitend gevraagd naar de gevolgen van het uw cliënte op 24 september 2011 overkomen ongeval. (…)”

2.12 Bij e-mail van 30 juli 2019 aan verweerster heeft de advocaat van klaagster gereageerd op de e-mail van 12 juli 2019. De advocaat van klaagster heeft in deze e-mail onder meer het volgende geschreven:

“Ik betreur ten zeerste dat u nog allerlei redenen bedenkt om het voor cliënte lastig te proberen maken (als onderstaand). Dat zou u niet meer moeten willen, gelet op de informatie wat u is aangeleverd en de situatie waarin cliënte momenteel verkeert. (…) Uw e-mail / brief wijkt verder af van hetgeen we bij ASR besproken hebben en wat er overeengekomen is op de rechtbank (dit wist u bij de bespreking met ASR wel te herinneren, de volgende vraag dient te worden beantwoord, niet anderszins: “partijen dienen zich vervolgens gezamenlijk tot de neuroloog dr. [K]  te wenden … en vraag 2c beantwoorden”). (…) Het is u bekend dat de neuroloog het destijds niet nodig vond om zich over de journaalregels uit te laten (over het woordje “WEER”), omdat hij wel aangaf zijn collega wel te vertrouwen. Dit mag dan ook geen discussie meer zijn. (…) Cliënte zal dan ook niet akkoord gaan met verzending van de brief aan de heer [K]. Waar zij wel mee akkoord gaat, is dat medische informatie welke door u ontvangen zijn (…) naar de heer dr. [K] mag worden verstuurd.”

2.13 Bij brief van 30 september 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) gelijk in de aanval te gaan en de rechter op het verkeerde been te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling van het tweede deelgeschil op 5 juli 2016 heeft verweerster aangegeven dat klaagster het woord “weer” uit het huisartsenjournaal zou hebben verwijderd;
b) klaagsters huisarts voor leugenaar uit te maken;
c) met haar verhaal in de conceptbrief aan de deskundige van 12 juli 2019 de deskundige op het verkeerde been te zetten;
d) af te wijken van de eerder gemaakte afspraken. Nadat klaagster had aangegeven dat de deskundige zelf de informatie mocht opvragen bij de huisarts of gerichte vragen mocht stellen, heeft verweerster de zaak gesloten. De afspraak was dat de deskundige na ontvangst van het huisartsenjournaal nog bevraagd moest worden;
e) klaagster onnodig schade toe te brengen. De zaak is gestagneerd omdat verweerster de aandacht niet vestigde op de inhoud. Dit heeft ertoe geleid dat klaagster geen voorschot op de schade heeft ontvangen;
f) tijdens de zitting van 5 juli 2016 een formulier te tonen dat bij zowel klaagster als haar advocaat niet bekend was.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdelen a), b) en f)
4.2 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op handelen van vóór 30 september 2016. Dat betekent dat deze klachtonderdelen zijn verjaard en niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ad klachtonderdelen c), d) en e)
4.3 Voor deze klachtonderdelen geldt - kort gezegd - dat wat door klaagster is gesteld, feitelijke grondslag mist.

5 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a), b) en f)
5.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de raad niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2 De raad stelt vast deze klachtonderdelen a), b) en f) betrekking hebben op handelen van verweerster op 5 juli 2016 of eerder. Klaagster had daar op dat moment ook kennis van genomen. Klaagster heeft haar klacht op 30 september 2019 ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zijn deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen komt de raad dan ook niet meer toe.
Ad klachtonderdelen c), d) en e)
5.3 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
5.4 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.
5.5 De raad is van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat er in de conceptbrief aan de deskundige van 12 juli 2019 onjuistheden staan (die verweerster kende of redelijkerwijs had kunnen kennen). Ook overigens is niet gebleken dat verweerster met deze brief de deskundige op het verkeerde been heeft willen zetten. Bovendien is deze brief - nadat klaagster desgevraagd had laten weten met de verzending ervan niet te kunnen instemmen - niet verzonden.  Ook met betrekking tot de verwijten dat verweerster (op klachtwaardige wijze) is afgeweken van eerder gemaakte afspraken of klaagster onnodig schade heeft toegebracht, is - mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerster - niet gebleken.
5.6 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken. Deze klachtonderdelen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
-  verklaart de klachtonderdelen a), b) en f) niet-ontvankelijk;
-  verklaart de klachtonderdelen c), d) en e) ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, H.J. Voors, H.Q.N. Renon en P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.

Griffier                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 22 november 2021