ECLI:NL:TADRAMS:2021:170 Raad van Discipline Amsterdam 20-980/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:170
Datum uitspraak: 19-07-2021
Datum publicatie: 26-07-2021
Zaaknummer(s): 20-980/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat ongegrond. Niet gebleken dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 juli 2021

in de zaak 20-980/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:     

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 11 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 9 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1082977/EJH/AvO van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 juni 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak.

2.3    Op 20 februari 2019 heeft verweerder een aantal zaken van klager die in beslag waren genomen meegenomen naar zijn kantoor.

2.4    Bij vonnis van 16 mei 2019 is klager door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.

2.5    Op 20 mei 2019 heeft verweerder klager in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) bezocht.

2.6    Op 22 mei 2019 heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

2.7    Op 14 augustus 2019 heeft verweerder klager in de PI bezocht.

2.8    Op 16 augustus 2019 is het verzoek om de broer van klager als getuige te horen door het gerechtshof toegewezen. Het verzoek om een forensisch deskundige te benoemen is afgewezen.

2.9    Op 26 september 2019 heeft klager verweerder verzocht een verbalisant als getuige op te roepen voor een pro formazitting bij het gerechtshof op 7 november 2019. Verweerder heeft dit niet gedaan.

2.10    Op 7 november 2019 heeft de pro formazitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. Verweerder heeft klager op 4 november 2019 in de PI bezocht om die zitting voor te bereiden. Op de zitting heeft verweerder het gerechtshof verzocht de voorlopige hechtenis van klager te schorsen.

2.11    Verweerder zou klager op 4 december 2019 in de PI bezoeken. Dat bezoek is niet doorgegaan.

2.12    Op 28 december 2019 heeft verweerder het gerechtshof verzocht de in 2.9 genoemde getuige te horen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is met klager gemaakte afspraken niet nagekomen.

b)    Verweerder is/was onbereikbaar voor klager.

c)    Verweerder heeft blijk gegeven van desinteresse.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel het volgende. Verweerder heeft het vonnis van de rechtbank niet met klager besproken, en ook niet de vraag of hoger beroep moest worden ingesteld. Verweerder heeft toegezegd langs te zullen komen in verband met de toewijzing van een forensisch arts maar heeft dit niet gedaan. Klager had verweerder gevraagd een getuige op te roepen voor de pro formazitting van 7 november 2019. Verweerder heeft niet gereageerd, waarop klager dit verzoek zelf heeft gedaan. Verweerder heeft  geen gehoor gegeven aan het verzoek van klager om een aangifte op te stellen tegen de broer van klager. Klager heeft de aangifte daarom zelf opgesteld en aan verweerder gestuurd met de vraag waar de aangifte moest worden ingediend. Verweerder heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft, tot slot, tijdens de pro formazitting een verzoek om voorlopige invrijheidstelling gedaan dat niet was onderbouwd en toegezegd dat hij na de pro formazitting bij klager langs zou komen wat hij niet heeft gedaan, aldus klager.

5.3    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij klager op 20 mei 2019 in de PI heeft bezocht. Op 22 mei 2019 heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 16 mei 2019. Hieruit leidt de raad af dat verweerder het vonnis van de rechtbank op 20 mei 2019 met klager heeft besproken. Dat verweerder heeft toegezegd langs te zullen komen in verband met de toewijzing van een forensisch arts en dat hij namens klager een aangifte zou opstellen tegen de broer van klager, heeft klager tegenover verweerders betwisting niet onderbouwd.

5.4    Verweerder heeft erkend dat hij het verzoek om de verbalisant als getuige te horen niet voor de pro formazitting van 7 november 2019 bij het hof heeft ingediend, maar pas eind december 2019. Dit valt verweerder echter niet tuchtrechtelijk te verwijten in de gegeven omstandigheden waarin -zoals verweerder terecht heeft aangevoerd- op een pro formazitting in beginsel geen getuigen worden gehoord. Klager heeft van deze vertraging dus geen nadeel ondervonden. Dat verweerder op de pro formazitting een niet onderbouwd verzoek om voorlopige invrijheidsstelling van klager heeft gedaan en dat hem dat tuchtrechtelijk te verwijten valt, heeft klager ook niet onderbouwd. Zo heeft klager niet geconcretiseerd wat verweerder niét heeft aangevoerd wat hij wél had moeten aanvoeren.

5.5    Verweerder heeft ten slotte erkend dat hij klager op 4 december 2019 niet heeft bezocht terwijl hij dat wel had toegezegd. Dit valt verweerder echter niet tuchtrechtelijk te verwijten; vanwege het boerenprotest kon verweerder de PI niet bereiken, en hij heeft onbetwist gesteld dat hij dit telefonisch aan klager heeft meegedeeld.

5.6    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

5.7    De raad overweegt ten overvloede dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie schriftelijk vastlegt en dat hij verzonden correspondentie (digitaal) bewaart.

Klachtonderdeel b)

5.8    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij onbereikbaar is/was. Verweerder betwist dit; volgens verweerder heeft hij onder andere klager meerdere keren in de PI bezocht en met enige regelmaat telefonisch contact met klager gehad. Tegenover dit verweer heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Zo heeft klager bijvoorbeeld geen brieven overgelegd waarop verweerder niet zou hebben gereageerd. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij blijk heeft gegeven van desinteresse. Volgens klager heeft de politie verweerder meerdere keren tevergeefs geprobeerd te bereiken in verband met de inbeslaggenomen spullen van klager maar heeft verweerder daarop niet gereageerd.

5.10    De raad overweegt als volgt. Verweerder voert aan dat hij op 20 februari 2019 een aantal inbeslaggenomen zaken van klager heeft meegenomen naar zijn kantoor en kort daarna heeft overhandigd aan een goede vriend van klager, op uitdrukkelijk verzoek van klager. Eind maart 2019 heeft verweerder contact gehad met het openbaar ministerie over de overige inbeslaggenomen goederen van klager en heeft hij het beslag conform de wensen van klager afgewikkeld. Tegenover dit verweer heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 19 juli 2021