ECLI:NL:TGZRAMS:2020:116 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/133

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:116
Datum uitspraak: 29-09-2020
Datum publicatie: 29-09-2020
Zaaknummer(s): 2020/133
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
  • Gegrond, doorhaling inschrijving register
  • Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: De IGJ dient een klacht in tegen een tandarts met het verwijt de tandarts zijn praktijk heeft beëindigd zonder zijn patiënten hierover te infomreren, zonder zijn patiënten over te dragen en zonder zijn patiënten over de spoedgevallen dienst. Het college heeft verweerder in de gelgenheid gesteld schriftelijk te reageren op de klacht, maar de tandarts heeft daarvan geen gebruik gemaakt.  Gegrond, doorhaling, schorsing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 10 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam binnengekomen klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,

kantoorhoudende te Utrecht,

k l a a g s t e r,

gemachtigden: A, inspecteur, en mr. I. de Groot, advocaat verbonden aan de Inspectie,

tegen

B ,                                                                  

tandarts,

destijds werkzaam te C,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

1.1.        Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen.

1.2.        Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.        De klacht is op 22 september 2020 op een openbare zitting behandeld. Klaagster werd vertegenwoordigd door de hierboven genoemde gemachtigden. Verweerder is niet verschenen.

2.         De feiten

2.1.      Verweerder verleende mondzorg binnen D. (hierna: de tandartspraktijk), waarvan B enig aandeelhouder was. De tandartspraktijk was gevestigd aan de E C.  Verweerder was de enige tandarts die werkzaam was in de tandartspraktijk.

2.2.      Op 7 december 2018 ontving klaagster van een patiënt de melding dat verweerder plotseling was vertrokken. De patiënt was hierover niet geïnformeerd en het was voor hem onduidelijk hoe de overdracht van het patiëntendossier was geregeld. Nadien volgden nog tien soortgelijke meldingen bij het Landelijk Meldpunt Zorg en een melding van een ex-medewerker. Naar aanleiding hiervan heeft klaagster een onderzoek ingesteld. In haar klaagschrift heeft klaagster de resultaten van het onderzoek als volgt samengevat:

“3.2          Op 26 februari 2019 heeft de inspectie een bezoek gebracht aan het pand waar de tandartspraktijk gevestigd was. Tijdens dat bezoek was de tandarts niet aanwezig en bleek dat er nog meubels in het pand stonden, de naamstickers van de tandartspraktijk zaten op de buitendeuren en ramen en de ruimte hing vol certificaten en diploma’s van de tandarts. Op de binnenkant van het raam van de praktijkdeur hing een brief waarop stond dat de praktijk was gesloten en dat de tandarts bezig was met de overdracht van de praktijk. Patiënten konden hun gegevens achterlaten in de brievenbus zodat de tandarts de patiëntgegevens kon opsturen. In de brievenbus lagen wat briefjes en post. De inspectie heeft diezelfde week een brief gestuurd aan de tandarts met het verzoek om contact op te nemen, gelet op de door de tandarts geboden mogelijkheid aan zijn patiënten om hun patiëntgegevens op te laten sturen, maar zij ontving geen reactie.

3.3            De inspectie heeft gedurende het onderzoek veelvuldig pogingen ondernomen om met de tandarts in contact te komen. De tandarts is meermaals zowel schriftelijk (zowel per reguliere post als aangetekend) op het praktijkadres en zijn privéadres, als per e-mailbericht en telefonisch benaderd. Dit was op 20 februari 2019, 28 februari 2019, 26 maart 2019, 2 augustus 2019, 24 september 2019, 25 september 2019, 14 januari 2020 en 17 februari 2020. De uitgebreide beschrijving van deze contactpogingen staat in het inspectierapport onder paragraaf 2.4 (…). De inspectie ontving, op 29 december 2019 na, op geen enkele wijze een bericht of reactie van de tandarts.

3.4.           Tijdens het onderzoek van de inspectie zijn alle melders telefonisch gesproken en is er schriftelijk met hen gecorrespondeerd. De melders gaven aan dat zij niet geïnformeerd waren over het vertrek van de tandarts en de sluiting van de praktijk. Ook kregen zij, behoudens één melder geheel, en één melder gedeeltelijk, desgevraagd geen toegang tot hun medische gegevens en konden zij daardoor geen patiëntendossier overleggen aan hun opvolgend tandarts.

3.5            De inspectie heeft 11 melders een vragenlijst gestuurd, die door alle melders ingevuld werd geretourneerd. Uit de ingevulde vragenlijsten bleek dat de respondenten in totaal 41 patiënten vertegenwoordigen, omdat ook gezinsleden van de melders patiënt waren bij de tandarts. De respondenten waren tussen de 5 en 18 jaar patiënt van de tandarts. Uit de vragenlijsten bleek dat geen van de respondenten door de tandarts was geïnformeerd over de praktijkbeëindiging. De respondenten gaven aan op de hoogte te zijn geraakt van de praktijkbeëindiging doordat zij een afspraak wilden maken en de tandarts niet bereikbaar was. Sommige patiënten gingen vervolgens naar de praktijk en troffen een briefje op de deur aan met de mededeling dat de praktijk gesloten was en dat patiënten hun e-mailadres konden achterlaten voor het toezenden van de patiëntgegevens door de tandarts. Eén van de respondenten gaf aan dat de brievenbus op een bepaald moment uitpuilde en enveloppen gemakkelijk verwijderd konden worden. Alle respondenten hebben hun (digitale) dossier opgevraagd. Slechts twee van de respondenten hebben (gedeeltelijk) hun patiëntendossier ontvangen. Negen respondenten hebben geen patiëntendossier ontvangen. Vijf respondenten hebben gerappelleerd, maar ook hierop is geen reactie ontvangen. Voor deze patiënten was het niet mogelijk inzage in en afschrift van hun patiëntendossier te krijgen.

3.6            De behandelingsovereenkomsten eindigden zonder opgave van reden aan de patiënten. Er was geen opvolger om de continuïteit van zorg te waarborgen. Patiënten werden door de tandarts niet overgedragen aan een andere tandarts. Röntgenologisch materiaal ging verloren en moest door de opvolgende tandarts opnieuw worden verkregen bij 5 respondenten, waarvan één kind. Drie respondenten waren nog niet bij een nieuwe tandarts geweest. Het is onduidelijk of en zo ja waar de patiëntendossiers zijn bewaard. Ook heeft de tandarts niet aangegeven waar de patiënten terecht konden voor tandheelkundige (spoed)zorg.

3.7            De tandarts heeft na zijn vertrek geen adres achtergelaten waarop hij kon worden bereikt door zowel de patiënten als de inspectie. Wel bood hij ogenschijnlijk de mogelijkheid voor patiënten om hun patiëntgegevens te verkrijgen, maar hier gaf hij, behoudens in twee gevallen, geen opvolging aan.(…)

3.8            Op 29 december 2019 heeft de tandarts voor het eerst schriftelijk gereageerd richting de inspectie en de achtergrond geschetst van de situatie. (…) In die reactie gaf hij aan dat hij duidelijke afspraken had gemaakt over een adequaat vervolg. Een van de acties zou de overdracht van de patiëntengegevens zijn. Binnen enkele dagen zouden alle betrokken patiënten hierover schriftelijk geïnformeerd worden en eventuele vragen die bij hen leefden zouden zo snel mogelijk worden beantwoord. Ook gaf de tandarts aan dat hij vanaf dat moment probeerde om de gevolgen van zijn nalatigheid zoveel mogelijk te beperken.

3.9            De inspectie heeft de tandarts naar aanleiding van zijn bericht gevraagd aan de inspectie aan te geven welke afspraken hij zou hebben gemaakt en op welke wijze hij deze afspraken heeft uitgevoerd en wanneer. Hierop is geen reactie meer van de tandarts gekomen.”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.      De klacht houdt in dat verweerder:

1.         zijn praktijk heeft beëindigd zonder zijn patiënten hierover te informeren, zonder zijn

patiënten over te dragen en zonder zijn patiënten te informeren over de spoedgevallendienst;

2.         bij de praktijkbeëindiging geen voorziening heeft getroffen voor de patiëntendossiers, waardoor patiënten de mogelijkheid is ontnomen tot inzage in en afschrift van het patiëntendossier.

3.2.      Verder heeft verweerder zich onttrokken aan het toezicht van de Inspectie en is hij niet bereid geweest zich te verantwoorden en zich toetsbaar op te stellen. Door te verdwijnen heeft hij het belang van zijn patiënten niet in acht genomen en zich niet patiëntgericht en zorgvuldig gedragen. Zijn handelen levert een risico op voor de patiëntveiligheid en schaadt het vertrouwen dat patiënten moeten kunnen hebben in de beroepsgroep.

4.         Het standpunt van verweerder

4.1.      Het standpunt van verweerder is enkel bekend uit zijn brief van 29 december 2019 aan de Inspectie. Daarvoor en daarna heeft hij, ondanks diverse brieven en e-mails van inspectie en het tuchtcollege, niet meer van zich laten horen. Kort samengevat schrijft hij in zijn brief van 29 december 2019 naar aanleiding van het (dan nog concept)rapport van de inspectie dat:

-           de door de inspectie gestelde feiten juist zijn en op het rapport niets is af te dingen. Hij biedt zijn excuses aan voor de gang van zaken en voert daarvoor deels privé- en deels zakelijke redenen aan.

-          hij duidelijke afspraken heeft gemaakt voor een ‘adequaat’ vervolg en dat één van de acties is de overdracht van de patiëntgegevens. Binnen enkele dagen zouden alle patiënten daarover schriftelijk worden geïnformeerd. Hij zou ‘vanaf nu’ de gevolgen van zijn nalatigheid zoveel mogelijk proberen te beperken.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college volgt de Inspectie in de bevindingen en de conclusies van haar onderzoek, zoals weergegeven onder de feiten. Verweerder heeft hetgeen de Inspectie heeft vastgesteld in essentie ook niet weersproken. Hij heeft, ter verklaring van de gang van zaken, gewezen op het overlijden van zijn vrouw in 2010 met wie hij zijn praktijk vanaf 2008 had opgebouwd. Hierdoor werd de communicatie met zijn assistentes moeilijker en kwam de samenwerking met hen onder druk te staan. Daarenboven en wellicht daardoor was volgens verweerder sprake van herhaalde ziekmeldingen van de assistentes. Dit zou fnuikend zijn geweest voor de financiële gezondheid van de praktijk en de tevredenheid van patiënten, aldus verweerder. Omdat hij geen zicht had op verbetering, is hij toen een samenwerking aangegaan met een Duitse collega in de omgeving van zijn geboorteplaats, waardoor hij lange reisafstanden had. De lange werkdagen en de vele reisuren eisten volgens verweerder hun tol en leidden tot een tekort aan aandacht voor een overdracht en de administratieve beslommeringen van zijn praktijk in C.

5.2.      Hoewel het college begrip kan opbrengen voor de moeilijke situatie waarin verweerder stelt dat hij vanaf 2010 was terecht gekomen, kan dit alles op geen enkele wijze een rechtvaardiging zijn voor verweerder om zijn patiënten op deze manier in de steek te laten. Uit niets is gebleken dat verweerder zich enige moeite heeft getroost om de continuïteit van de mondzorg voor zijn patiënten te garanderen. Verweerder was onbereikbaar voor zijn patiënten om een overdracht aan een opvolgende tandarts te realiseren. Dat patiënten de zorg hebben gekregen die zij nodig hadden, is, zo dit al het geval is geweest – verweerder heeft ter zake niets aangevoerd –, niet het gevolg van adequate tussenkomst van verweerder. Ernstig is ook dat niet is gebleken dat verweerder zijn toezeggingen in zijn brief van 29 december 2019 is nagekomen.

5.3.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënten had behoren te betrachten.

5.4.      Over de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende.

5.5.      Ter zitting heeft de Inspectie desgevraagd verzocht om een maatregel die een beroepsbeperking bevat, omdat bij een dergelijke uitspraak via het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) de buitenlandse autoriteiten kunnen worden geïnformeerd. De inspectie hecht daar waarde aan, omdat er aanwijzingen zijn dat verweerder thans in G werkzaam is.

5.6.      Bij de op te leggen maatregel houdt het college rekening met de grote mate van onzorgvuldigheid van het handelen van verweerder, die van de ene op de andere dag de praktijk uit zijn handen heeft laten vallen. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij een praktijkbeëindiging daarvan op de hoogte worden gebracht en dat een zorgvuldige overdracht van de patiëntgegevens plaatsvindt. Ook wordt in aanmerking genomen dat verweerder zich niet toetsbaar heeft opgesteld. Voor zover verweerder per post, per e-mail en telefonisch niet bereikbaar was, komt dat geheel voor zijn rekening. Van verweerder mag immers worden verwacht dat hij in het BIG-register zijn contactgegevens te allen tijde actualiseert, zoals dat ook geldt voor zijn communicatie naar de patiënten. Dat hij dat heeft nagelaten vormt evenzeer een aspect van de onzorgvuldigheid van zijn handelen.

5.7.      Ook neemt het college in aanmerking de omstandigheid dat verweerder in zijn brief van 29 december 2019 aangeeft het laakbare van zijn handelen in te zien en concrete toezeggingen doet om de gevolgen van zijn nalatigheid zoveel mogelijk te beperken, maar dat uit niets is gebleken dat hij die toezeggingen is nagekomen. Het college rekent dat  verweerder ernstig aan.

5.8.      Alles afwegend ziet het college aanleiding verweerders inschrijving in het register door te halen met oplegging van na te melden voorlopige voorziening, dan wel voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register hem het recht te ontzeggen om wederom in dit register te worden ingeschreven. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing                                                    

Het college:                                                                                            

-          verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-          beveelt de doorhaling van verweerders inschrijving in het register en schorst bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de inschrijving van verweerder in het register, dan wel ontzegt verweerder, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven en bepaalt dat deze maatregel onmiddellijk van kracht wordt.

-          bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Dentz en NT (Nederlands Tandartsenblad) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

H.C. van Renswoude, E.C.L. Fritschij en F.S. Kroon, leden-beroepsgenoten,

Chr. H. van Dijk, lid-jurist,

bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

   WG                                                                                                      WG

secretaris                                                                                           voorzitter