ECLI:NL:TGZREIN:2019:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1990

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:49
Datum uitspraak: 10-10-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Zaaknummer(s): 1990
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht van echtgenote van overleden patiënt tegen huisarts betreft (avond)visite vanuit huisartsenpost. Het college acht aannemelijk dat in aanwezigheid verweerder de gemeten temperatuur 30.2 graden Celsius is geweest. Alleen al daarom, maar zeker in combinatie met het (afwijkend) klinisch beeld, had verweerder patiënt naar ziekenhuis moeten insturen. Mede gelet op wisseling van dienst op huisartsenpost kort na de visite van verweerder is ook het noteren van een onjuiste temperatuur (36 graden) in het medisch dossier onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft zich niet toetsbaar opgesteld. Klacht gegrond, berisping.

Uitspraak: 10 oktober 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 april 2019 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift met bijlagen;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de brief van 27 augustus 2019 van verweerder;

-          de brief van de secretaris van het college aan verweerder van 4 september 2019.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 11 september 2019 behandeld. Alleen klaagster was aanwezig. Verweerder heeft bij brief van 27 augustus 2019 laten weten dat hij niet naar de zitting zal komen. Nadat hij door de secretaris van het college bij brief van 4 september 2019 is gewezen op het belang van zijn aanwezigheid op de zitting, heeft verweerder telefonisch nogmaals laten weten niet te zullen verschijnen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder had op 1 maart 2017 als huisarts dienst op de huisartsenpost. Hij bezocht die dag rond 21.40 uur - na triage door de assistente op de huisartsenpost (urgentieclassificatie U2 (spoed)) - de echtgenoot van klaagster (hierna ook: de patiënt), die zich die dag in toenemende mate niet goed was gaan voelen.

Het waarneembericht vermeldt over het contact tussen klaagster en de triage-assistente:

(. .) vertelt dan tussen neus en lippen door over het niet goed reageren en moeilijk lopen bij dhr. klachten zijn sinds gisteren overdag. daarnaast moeilijk te verstaan. dhr komt niet goed uit zijn woorden. een oog is rood doorlopen. (. .) dhr zelf aan de lijn gevraagd; dhr geeft geen antwoord op vragen. lijkt niet tot dhr door te dringen. maakt wel geluid. (. .).

Ingangsklacht Triage: Neurologische uitval ”.

Verweerder noteerde in het waarneembericht:

(o) (CMU) pulmVAg

corRSr

abd: soepele buik zonder weerstand

benen: gb

temp 36 sat 96% pols 50 RR 140/70

(p) (CMU) Opwarmen met extra deken/kruik en temp. controle; bij verandering beeld terugbellen

Zorgprobleem ”.

Rond 22.55 uur belde verweerder met klaagster om te vragen of klaagster de lichaamstemperatuur nog had gemeten. Klaagster heeft vervolgens geprobeerd de lichaamstemperatuur te meten en toen dit niet lukte, gebeld met de huisartsenpost. Daar werd haar verteld dat in het waarneembericht genoteerd stond dat de lichaamstemperatuur eerder 36 graden Celsius bedroeg en klaagster werd geadviseerd haar echtgenoot twee paracetamol te geven. Om 01.20 uur heeft klaagster opnieuw met de huisartsenpost gebeld. De toen dienstdoende huisarts is gekomen en heeft de patiënt met de ambulance naar het ziekenhuis ingestuurd, waar hij rond 02.40 uur aankwam. Klaagsters echtgenoot is op 12 maart 2017 op 75-jarige leeftijd overleden. Op 14 juli 2017 hebben klaagster en verweerder elkaar over de gang van zaken gesproken.  

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar echtgenoot op 1 maart 2017 willens en wetens thuis heeft achtergelaten, terwijl hij in levensgevaar verkeerde (lichaamstemperatuur van 30,2 graden Celsius). Hierdoor is ruim 4 uur tijdsverlies opgetreden voordat haar echtgenoot in het ziekenhuis kwam. Zij verwijt verweerder verder dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd door een onjuiste lichaamstemperatuur (36 graden Celsius) van haar echtgenoot in diens medisch dossier te zetten en dat hij meerdere tegenstrijdige uitspraken heeft gedaan.

Ter toelichting heeft klaagster in haar klaagschrift en op de zitting - samengevat - het volgende aangevoerd. Op 1 maart 2017 was haar echtgenoot zich in de loop van de dag steeds minder fit gaan voelen. Hij werd onrustiger, kon steeds moeilijker lopen en werd in toenemende mate vermoeid. Rond 20.00 uur gaf hij aan doodmoe te zijn en naar bed te willen. In de loop van de avond werd haar echtgenoot steeds minder helder. Omdat dit beeld voor klaagster ongewoon was en zij zich ongerust maakte, heeft zij rond 21.15 uur de huisartsenpost gebeld. Op dat moment was haar echtgenoot moeilijk te verstaan en niet meer in staat vragen van de triage-assistente te beantwoorden. Toen rond 21.40 uur verweerder en (volgens klaagster) zijn chauffeur bij haar echtgenoot waren, heeft de chauffeur de lichaamstemperatuur van haar echtgenoot opgemeten. Toen deze de uitslag aan verweerder liet zien, zei verweerder “Dat kan niet, volgens mij doe je iets niet goed. Doe het maar opnieuw”. De chauffeur heeft toen de lichaamstemperatuur opnieuw gemeten, liet deze zien aan verweerder en zei “30.2”. Verweerder beweert ten onrechte dat hij de tweede keer zelf de temperatuur heeft opgemeten. Klaagster moest een warme kruik maken. Verweerder heeft deze op de buik van haar echtgenoot gelegd en een deken in zijn rug en is vervolgens vertrokken, haar echtgenoot onderkoeld en in levensgevaar achterlatend.

Om 22.55 uur belde verweerder klaagster met een 06-nummer. Ten onrechte zei verweerder later dat hij belde vanuit de huisartsenpost. Nadat klaagster had geprobeerd de lichaamstemperatuur van haar echtgenoot op te nemen maar dit niet lukt, belde zij naar de huisartsenpost. Zij kreeg toen te horen dat in het dossier genoteerd stond dat eerder een lichaamstemperatuur was gemeten van 36 graden Celsius. Verweerder verklaarde hierover later dat hij de lichaamstemperatuur naar boven had afgerond (35.7 of 35.8, dat wist verweerder niet meer). Door een onjuiste lichaamstemperatuur in het dossier te noteren, is de opvolgend huisarts van dienst op het verkeerde been gezet. Eerder beweerde verweerder verder dat hij het dossier van haar echtgenoot had overgedragen aan de opvolgend huisarts van dienst; later heeft hij gezegd dat hij het dossier wel heeft overgedragen maar niet meer weet aan wie. Rond 01.20 uur belde klaagster opnieuw naar de huisartsenpost. Er kwam toen een andere huisarts. Deze huisarts heeft de lichaamstemperatuur weer gemeten, die op dat moment zelfs wat onder de 30 graden Celsius bedroeg. Deze huisarts heeft haar echtgenoot meteen met de ambulance naar het ziekenhuis ingestuurd, waar hij om 02.40 uur aankwam.  

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder bezocht de patiënt, een man volgens verweerder al langer bekend met de ziekte van Parkinson, op 1 maart 2017. Het klinisch beeld gaf toen onvoldoende aanleiding de patiënt naar het ziekenhuis in te sturen. Lichamelijk onderzoek liet geen aanknopingspunten zien voor een duidelijke diagnose. De gemeten ondertemperatuur kwam niet overeen met het klinisch beeld. Het beeld was voor verweerder niet compleet. Daarom gaf hij het advies de patiënt te voorzien van een warme kruik, deken en warme thee, en het effect daarvan even aan te zien. Om de vinger aan de pols te houden is met klaagster afgesproken later weer de lichaamstemperatuur te meten en deze vóór 23.30 uur door te geven, vanwege de dienstwisseling op de huisartsenpost. Toen verweerder voor het einde van zijn dienst zelf naar klaagster belde, was het klinisch beeld onveranderd. Verweerder heeft klaagster dringend verzocht de lichaamstemperatuur alsnog op te meten en door te geven. Zijn zorg over de ondertemperatuur van de patiënt heeft verweerder geuit op de spoedpost, maar verweerder herinnert zich niet of dit aan een van de dienstdoende huisartsen of assistenten is geweest en hij heeft zijn zorg niet schriftelijk gerapporteerd. Verweerder erkent dat hij de lichaamstemperatuur van de patiënt niet juist in diens medisch dossier heeft genoteerd. Hij heeft daarvoor zijn spijt betuigd en excuses aangeboden aan klaagster.

5. De overwegingen van het college

Het college merkt vooraf op dat het voor rekening en risico van verweerder komt dat hij niet naar de zitting is gekomen, waardoor hij vragen van het college niet heeft beantwoord en niet heeft gereageerd op wat klaagster op de zitting heeft verklaard. Het college heeft zijn oordeel gebaseerd en ook alleen kunnen baseren op de genoemde processtukken en de toelichting en beantwoording van vragen van het college door klaagster op de zitting. Op basis hiervan komt het college tot het volgende oordeel.

Verweerder heeft erkend dat hij een onjuiste lichaamstemperatuur in het medisch dossier van klaagsters echtgenoot heeft genoteerd. Hij heeft zich in deze procedure niet uitgelaten over de lichaamstemperatuur die is gemeten en die hij dus had moeten noteren. Het college gaat uit van wat klaagster op dit punt heeft verklaard, namelijk dat tijdens het huisbezoek op

1 maart 2017 rond 21.40 uur een lichaamstemperatuur is gemeten van 30,2 graden Celsius. Klaagster heeft verder verklaard dat de opvolgend huisarts van dienst ’s nachts een lichaamstemperatuur heeft gemeten van nog iets onder de 30 graden Celsius. Verweerder heeft dat niet weersproken, zodat het college van de juistheid van deze verklaring uitgaat. Daarvan uitgaande is temeer aannemelijk dat de eerder in aanwezigheid van verweerder gemeten lichaamstemperatuur inderdaad 30,2 graden Celsius heeft bedragen. Dat de lichaamstemperatuur van klaagsters echtgenoot in ongeveer 4 uur tijd ongeveer 6 graden zou zijn gedaald, is namelijk zeer onwaarschijnlijk.

Uitgaande van een gemeten lichaamstemperatuur van 30,2 graden Celsius is het college van oordeel dat verweerder niet adequaat heeft gehandeld. Naar het oordeel van het college gaf alleen al de gemeten extreem lage lichaamstemperatuur aanleiding tot het direct insturen naar het ziekenhuis voor verder onderzoek.

Verweerder voert nog aan dat het klinisch beeld niet overeenkwam met de gemeten lichaamstemperatuur, maar ook daarin volgt het college verweerder niet. Aanleiding om de huisartsenpost te bellen, zo blijkt uit het onder 2. aangehaalde waarneembericht, was niet de lichaamstemperatuur van klaagsters echtgenoot, maar juist het klinisch beeld. Signalen die uit het contact met de triage-assistente en uit de beschrijving van klaagster naar voren kwamen, waren onder andere het niet goed reageren, moeilijker kunnen lopen, niet goed uit zijn woorden kunnen komen. Er werd door klaagster melding gemaakt van een afwijkende situatie ten opzichte van hoe klaagster haar echtgenoot normaal gesproken meemaakte. Dit klinisch beeld zou naar het oordeel van de college mede gezien de extreem lage lichaamstemperatuur wel degelijk aanleiding hebben moeten geven klaagsters echtgenoot in te sturen naar het ziekenhuis voor verder onderzoek. Verweerder stelt weliswaar dat lichamelijk onderzoek geen duidelijke aanknopingspunten liet zien voor een diagnose maar uit het medisch dossier en wat klaagster hierover heeft verklaard lijkt te volgen dat dit onderzoek te beperkt was. Wat bijvoorbeeld opvalt, is dat het medisch dossier niets vermeld over onderzoek naar de gemelde (mogelijk) neurologische uitvalsverschijnselen. De onderzoeksbevindingen zijn verder zeer weinig beschrijvend en een (hetero)anamnese ontbreekt. Het college neemt daarom tot uitgangspunt wat in het waarneembericht is vermeld.

De extreem lage lichaamstemperatuur, zeker in combinatie met het (afwijkende) klinisch beeld en het feit dat verweerder niet goed kon duiden wat er aan de hand kon zijn, rechtvaardigden het direct insturen naar het ziekenhuis. Door af te wachten heeft verweerder niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelende huisarts verwacht mocht worden.

Ook het in het medisch dossier noteren van een onjuiste lichaamstemperatuur acht het college in dit geval tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college heeft er oog voor dat een ieder zich kan verschrijven. In dit geval was echter nu juist de lichaamstemperatuur een cruciaal element. Dan klemt een zorgvuldige en juiste verslaglegging des te meer. Dat geldt dan nog sterker gezien het feit dat kort na verweerders huisbezoek aan klaagsters echtgenoot op de huisartsenpost van dienst zou worden gewisseld en overigens dat nog niet duidelijk was wat er met klaagsters echtgenoot aan de hand was. Gezien verweerders telefonisch contact met klaagster rond 22.55 uur en zijn verzoek de lichaamstemperatuur nogmaals op te meten en door te geven, was hij zich wel van het belang van de lichaamstemperatuur en van de overdracht aan de opvolgend huisarts van dienst bewust. Het lag dan ook op zijn weg te borgen dat de opvolgend huisarts van dienst over de juiste gegevens op dit punt beschikte. Dat was nu niet het geval.

Ook de door klaagster genoemde tegenstrijdige uitspraken zijn door verweerder niet weersproken, zodat het college ook daarvan uitgaat.

Het college komt tot de slotsom dat de klacht gegrond moet worden verklaard.

Naar het oordeel van het college rechtvaardigt de aard van de onzorgvuldigheid in combinatie met het feit dat verweerder er geen blijk van heeft gegeven zich toetsbaar op te stellen (onder meer door niet naar de zitting te komen) de maatregel van berisping.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor overwogen;

-          legt op de maatregel van berisping.

Aldus beslist door T. Zuidema, voorzitter, I. Boekhorst lid-jurist, C.L.S.M. Stuurman,

H.J. Weltevrede en B.C.A.M. van Casteren-van Gils, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris en uitgesproken door C.D.M. Lamers op

10 oktober 2019 in aanwezigheid van de secretaris.