ECLI:NL:TGZREIN:2019:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 18155

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:31
Datum uitspraak: 27-05-2019
Datum publicatie: 27-05-2019
Zaaknummer(s): 18155
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt een verzekeringsarts dat zij op onzorgvuldige wijze een medische expertise heeft opgesteld. Het college oordeelt dat het door verweerster opgestelde rapport niet voldoet aan de eisen. Verweerster heeft klager niet zelf gezien maar alleen telefonisch gesproken en haar conclusie volgt niet logisch uit de bevindingen. Tevens heeft verweerster een aantal e-mails van klager niet beantwoord en houdt het college verweerster verantwoordelijk voor het feit dat de instelling waar verweerster werkzaam is ten onrechte en zonder toestemming van klager een rapport ter beschikking stelde aan een arbeidsdeskundige. Klacht deels gegrond, het college legt een berisping op. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

Uitspraak: 27 mei 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 september 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde: [C]

tegen:

[D]

verzekeringsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde: mr. P. Willems te Loenen

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift met bijlagen;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de brief d.d. 3 december 2018 met bijlagen, ontvangen van klager;

-          het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 24 januari 2019;

-          de brief d.d. 30 januari 2019 van de gemachtigde van klager met bijlagen;

-          de brief d.d. 25 maart 2019 van de gemachtigde van klager met één bijlage;

-          de brief d.d.29 maart 2019 van de gemachtigde verweerster met één bijlage;

-          de pleitnotities, overgelegd door de gemachtigde van klager.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft er op 24 januari 2019 een mondeling vooronderzoek plaatsgevonden. Daarna heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. De klacht is ter openbare zitting van 15 april 2019 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster is werkzaam bij een instelling die medische expertises verricht bij ziekte en arbeidsongeschiktheid (hierna: de instelling).

Op 10 december 2014 meldde klager zich ziek bij zijn werkgever, alwaar hij sinds 1990 werkte. Nadat hij zich op 12 december 2014 beter had gemeld, viel klager op 20 januari 2015 weer door ziekte uit. Volgens klager was hij ziek geworden ten gevolge van pesten en treiteren op de werkvloer.

In juli 2015 heeft de werkgever van klager op advies van de bedrijfsarts de instelling gevraagd om ten aanzien van klager een medisch expertise onderzoek te verrichten. Door de bedrijfsarts is bij de aanmelding van klager bij de instelling een digitaal formulier, getiteld ‘VOORBEREIDING’, ingevuld. Daarin heeft de bedrijfsarts onder vraagstelling bij aanmelding onder meer het volgende vermeld (inclusief taal- en typefouten):

“          Bijzonderheden: Onenigheid over re-integratie

De heer (college: naam klager) heeft zich ziek geemld als gevolg vanpsychische klachten. Waarbij de orozaak werkgerelateerd was.Via de werkgever heeft hij coaching van de heer (college: naam coach) gekregen. Tijdens het traject bleek dat er sprake was van een arbeidsconflict. Door de hele situatie ontstonden forse psychische klachten.

Er is mediation opgestart. (…) De heer (college: naam klager) gaf aan o.a. niet eens te zijn met de voorwaarden van de mediation. (...) De mediator heeft de opdracht vervolgesn terug gegeven.

De klachten nemen steeds verder toe. Zowel psychische klachten als fysieke klachten. Ondanks coaching en rust.

De heer (college: naam klager) heeft aan nog steeds terug te willen naar (…)(college: naam werkgever). Doch niet meer op de produktievloer. De heer (college: naam klager) geeft aan dat de cultuur daar slecht en ziekmakend is met veel pestgedrag, etc. (…)”

Bij de instelling is het medisch expertise onderzoek uitgevoerd door een behandelteam, onder verantwoordelijkheid van verweerster. Zij heeft daarbij gebruik gemaakt van de bevindingen van de door haar ingeschakelde psychiater en arbeidsdeskundige. Ook had verweerster vooraf van de bedrijfsarts informatie ontvangen over de gesprekken van klager met zijn coach.

Op 21 juli 2015 heeft verweerster een telefonisch intakegesprek gehad met klager, op 23 juli 2015 heeft de arbeidsdeskundige gesproken met een medewerker van personeelszaken van de werkgever en op 31 juli 2015 heeft de psychiater klager onderzocht.

In haar rapport van 20 augustus 2015 heeft verweerster onder ‘4 CONCLUSIE EN ADVIES’ op pagina 8 het volgende genoteerd:

“          Uit de ontvangen informatie van de coach blijkt dat gesprekken plaats hebben gevonden in de periode januari t/m juli en dat deze zich voornamelijk hebben gericht op herstel van energiebalans en het verloren vertrouwen. Daarnaast kwam de werkgerelateerde problematiek aan bod welke een zeer bepalende impact op de klachten en beperkingen had. Als verwachting werd gesteld dat als het arbeidsconflict en de werkgerelateerde problematiek kunnen worden opgelost, de medische klachten en beperkingen met een goede begeleiding binnen een redelijke termijn zullen verdwijnen.

Uit het medisch specialistisch onderzoek komt naar voren dat er sprake is van angst- en spanningsklachten, reactief ontstaan op werk gerelateerde stress. De psychische klachten kwalificeren echter niet voor een psychiatrische stoornis volgens de DSM criteria. Er kon dan ook geen behandeling worden geadviseerd, echter lijkt cliënt wel baat te hebben bij de ondersteuning van de coach.

Op basis van alle gezamenlijke onderzoeksbevindingen kan geconcludeerd worden dat er bij betrokkene geen sprake is van onderliggende objectiveerbare stoornissen welke aanleiding geven tot beperkingen in het functioneren.

(…)

4.2 DIAGNOSE(S)

Overbelastingstoestand, gepaard gaande met angst- en spanningsklachten, reactief op werkgerelateerde stress. Door psychiater kon geen diagnose gesteld worden binnen de DSM criteria.

4.3 PROGNOSE CLAIMKLACHT(EN)

Indien de oorzaak voor de klachten (stressor) kan worden weggenomen is de prognose voor herstel van klachten gunstig.

4.4 CONSEQUENTIES VOOR BELASTBAARHEID

De huidige klachten die cliënt ervaart zijn geen rechtstreeks gevolg van onderliggende ziekte of gebrek, echter vloeien voort vanuit de werkgerelateerde problematiek. Conform verzekeringsgeneeskundige richtlijn kunnen hierom dan ook geen beperkingen t.a.v. de belastbaarheid op grond van ziekte of gebrek worden vastgesteld.

4.5 CONCLUSIE T.A.V. ARBEIDS(ON)GESCHIKTHEID

Er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid op medische gronden.”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerster wordt verweten dat zij op zeer onzorgvuldige wijze een medische expertise heeft opgesteld doordat zij:

1.      zich heeft laten leiden door de opmerkingen van de HR-medewerker, zoals vermeld in het arbeidsdeskundig rapport, geen hoor en wederhoor heeft toegepast en alle psychische en lichamelijke klachten van klager als niet relevant heeft beoordeeld, waardoor geen sprake was van een onpartijdig onderzoek;

2.      onzorgvuldig te werk is gegaan door ten onrechte geen onderscheid te maken tussen een conflict zonder ziekte en een conflict met ziekte en te redeneren dat klager niet ziek was omdat aan zijn burn-out een conflict en werkgerelateerde stress ten grondslag zou liggen. Verweerster heeft zowel de diagnose depressie als de diagnose burn-out bij klager gemist – terwijl de psychiater de burn-out had geconstateerd – en haar conclusie dat klager niet ziek was, is nergens op gebaseerd;

3.      verwijst naar verzekeringsgeneeskundige richtlijnen maar deze zelf niet kent;

4.      onvoldoende tijd en moeite heeft genomen om klagers gezondheidstoestand correct te beoordelen, waardoor zij klagers depressie niet heeft opgemerkt, bovendien heeft zij genegeerd dat de psychiater had aangegeven dat klager ziek was;

5.      geen oog heeft gehad voor de mogelijke consequenties van haar beoordeling; ze had moeten weten wat angst en paniek met iemand kunnen doen;

6.      elke verantwoordelijkheid van zich afschuift, ze beantwoordt geen e-mails en ze is telefonisch onbereikbaar;

7.      haar beroepsgeheim ten opzichte van klager en klagers privacy heeft geschonden door het psychiatrisch rapport over klager aan de arbeidsdeskundige te verstrekken. Verweerster ziet de ernst daarvan niet in.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt, kort samengevat, dat zij als redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringsarts het arbeidsgeneeskundig onderzoek bij de klager heeft uitgevoerd. Haar conclusie en rapportage is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en adequaat onderbouwd. Van vooringenomenheid is geen sprake geweest. Tevens heeft zij de verantwoordelijkheid voor haar handelen genomen en klager adequaat te woord gestaan en gereageerd op zijn vragen en opmerkingen. Het feit dat klager het niet eens is met haar conclusie en heeft geprobeerd haar rapport van tafel te krijgen, betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5. De overwegingen van het college

De klachtonderdelen 1 t/m 4 van klager komen er in de kern op neer dat verweerster op onzorgvuldige wijze een expertiserapport over de gezondheidstoestand van klager heeft opgesteld.

Bij de beoordeling of een rapport van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege (zie o.a. uitspraak CTG van 30 januari 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:17) de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door verweerster uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. In dat verband wordt ten aanzien van de conclusie van de rapportage beoordeeld of zij in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

In het licht van deze criteria zal het college deze klachtonderdelen beoordelen.

Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerster, kort gezegd, dat zij zich in haar rapport (te veel) heeft laten leiden door de uitlatingen van de HR-medewerker van de werkgever, waardoor geen sprake was van een onpartijdig onderzoek.

Klager stelt dat de HR-medewerker voor het eerst het woord ‘conflict’ in de mond heeft genomen, maar dat is niet juist. De bedrijfsarts had in de aanmelding al aangegeven dat het om een arbeidsconflict ging (zie onder 2. De feiten). Overigens kon klager niet weten dat het als bijlage 1 bij het verweerschrift overgelegde formulier was ingevuld door de bedrijfsarts. Dat is namelijk op een vraag van het college eerst ter zitting door verweerster verklaard.

Voorts is, anders dan klager veronderstelt, het gesprek van de arbeidsdeskundige met de    HR-medewerker voor het rapport van verweerster niet van cruciale betekenis geweest.

Uit het rapport blijkt dat verweerster na ontvangst van de gegevens van de bedrijfsarts

(telefonisch) met klager heeft gesproken om diens klachten en opvattingen te inventariseren. Daarnaast heeft zij door de arbeidsdeskundige een onderzoek laten doen naar de omstandigheden bij de werkgever en heeft zij de medische klachten van klager laten onderzoeken door een psychiater. Verweerster noemt in haar rapport op pagina 7 onder       4.1 Bespreking, het AD-rapport niet, wel vermeldt zij de visie/informatie van klager, diens coach en de door haar geconsulteerde psychiater. Verweerster had in haar rapport duidelijk moeten aangeven welke informatie van de arbeidsdeskundige zij bij haar beoordeling heeft mee gewogen. Nu is onduidelijk gebleven wat zij met die informatie heeft gedaan. In zoverre maakt klager verweerster terecht een verwijt. Dit is echter van onvoldoende gewicht om tot een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen concluderen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen 2, 3 en 4

Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

Uit de wijze waarop in het rapport de arbeidsgeneeskundige anamnese en de arbeidsanamnese zijn weergegeven, zou men de indruk kunnen krijgen dat verweerster klager zelf heeft gezien en onderzocht. Dat is echter niet het geval, want verweerster heeft klager alleen tijdens een telefonisch intakegesprek gesproken (zie hiervoor onder 2. De feiten). Ter voorkoming van een verkeerde indruk, had zij dat duidelijker in het rapport tot uitdrukking moeten laten komen. Het is naar het oordeel van het college kwalijk dat verweerster in de gegeven omstandigheden heeft volstaan met een telefonisch consult.

Weliswaar heeft zij op basis van dit consult en op grond van de door de bedrijfsarts verstrekte informatie op juiste gronden geconcludeerd dat een psychiatrisch consult aangewezen was, maar nu de medische expertise onder haar (eind)verantwoordelijkheid werd verricht, had zij als redelijk handelend en redelijk zorgvuldig verzekeringsarts klager ook zelf moeten zien om zijn klachten en/of beperkingen goed te kunnen beoordelen als ook om vervolgens te kunnen concluderen dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Klager verwijt haar dan ook terecht dat zij onvoldoende tijd en moeite heeft genomen om zijn gezondheidstoestand correct te beoordelen.

Het college is van oordeel dat de conclusie van verweerster dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet consistent en logisch volgt uit de door haar in het rapport vermelde bevindingen. Zo vermeldt verweerster dat uit het medisch specialistisch onderzoek (college: het psychiatrisch consult) naar voren komt dat sprake is van angst- en spanningsklachten, reactief ontstaan op werkgerelateerde stress. Ook is als diagnose vermeld dat sprake is van een overbelastingstoestand, gepaard gaande met angst- en spanningsklachten, reactief op werkgerelateerde stress. Weliswaar heeft de psychiater geconcludeerd dat deze klachten niet kwalificeren voor een psychiatrische stoornis, maar dat betekent nog niet dat geen sprake is van reële en serieuze klachten noch dat deze klachten klager niet beperken in zijn functioneren. Het rapport van verweerster maakt niet inzichtelijk waarom klager ondanks deze ernstige en serieuze klachten arbeidsgeschikt zou zijn. Het enkele feit dat de klachten (mede) werk gerelateerd zijn, is daarvoor onvoldoende. Verweerster stelt wel op pagina 8 van haar rapport onder 4.4 (zie onder 2. De feiten) dat conform verzekeringsgeneeskundige richtlijn geen beperkingen kunnen worden gesteld ten aanzien van de belastbaarheid op grond van ziekte of gebrek, maar verzuimt te vermelden op welke richtlijn zij zich heeft gebaseerd. Uit de voor bedrijfsartsen en verzekeringsartsen toepasselijke ‘STECR WERKWIJZER ARBEIDSCONFLICTEN’ (versie 6) volgt dat de medische beoordeling ‘ziek/niet ziek’ niet kan en niet mag afhangen van de vraag of de ziekmelding voortkomt uit een arbeidsconflict, maar dat zulks wel van belang kan zijn voor de daaropvolgende adviesfase. Naar het oordeel van het college had van verweerster verwacht mogen worden deze richtlijn in haar beoordeling te betrekken aangezien zij via de bedrijfsarts van de werkgever om een advies is gevraagd over klachten van een werknemer die mogelijk veroorzaakt zijn door een arbeidsconflict. Uit het rapport van verweerster blijkt daarentegen dat haar conclusie dat geen sprake is van ziekte juist enkel is gebaseerd op het bestaan van een arbeidsconflict.

Uit het voorgaande blijkt dat het rapport van verweerster niet voldoet aan de hiervoor vermelde criteria, meer in het bijzonder is niet voldaan aan de criteria 2, 3 en 4.

De klachtenonderdelen 2, 3 en 4 zijn gegrond.

Met de klachtonderdelen 5, 6 en 7 verwijt klager verweerster dat zij ook overigens in het kader van haar onderzoek niet zorgvuldig jegens hem heeft gehandeld.

Het college overweegt ten aanzien van deze klachtonderdelen als volgt.

Klachtonderdeel 5

Klager verwijt verweerster dat zij de gevolgen van haar handelen - de verergering van zijn psychische klachten - niet heeft overzien en dat dit haar te verwijten valt.

Hoe invoelbaar ook, het valt verweerster tuchtrechtelijk niet te verwijten dat het vernemen van de conclusie niet ziek te zijn bij klager heeft geleid tot een verergering van zijn psychische klachten. De tuchtrechter toetst enkel of een arts bij het handelen waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het uiteindelijke gevolg van het verweten handelen is daarbij niet van belang. Dit betekent dat de vraag of sprake is van causaal verband tussen het handelen van de arts en de verergering van de klachten van klager onbeantwoord kan blijven.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 6

Verweerster heeft een aantal e-mails van klager beantwoord, maar ook op een aantal e-mails niet gereageerd. Het onbeantwoord laten van e-mails getuigt van onvoldoende zorgvuldigheid en valt verweerster te verwijten. Van verweerster mag worden verwacht op e-mails te reageren dan wel ingeval zij onnodig veel e-mails ontvangt bij beantwoording aan te geven op volgende e-mails niet meer te zullen reageren.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

 Klachtonderdeel 7

Het beheer van het medisch dossier van klager behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerster.

Dit betekent dat haar valt te verwijten dat in strijd met het medisch beroepsgeheim het psychiatrisch rapport aan de arbeidsdeskundige ter beschikking is gesteld, ook al is dat buiten haar medeweten gebeurd.

Van haar als professional mag immers worden verwacht dat zij erop toeziet dat door de instelling de wettelijke regels op dit punt goed worden nageleefd. Weliswaar heeft verweerster ter zitting verklaard dat naar aanleiding van deze klacht binnen de instelling de procedureregels zo zijn aangepast dat alleen de desbetreffende arts nog toegang heeft tot het medisch dossier, maar dat doet er niet aan af dat destijds de procedure binnen de instelling niet op orde was. Dat valt verweerster te verwijten. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

De maatregel

Uit het voorgaande volgt dat verweerster bij het verrichten van de expertise in diverse opzichten jegens klager onzorgvuldig heeft gehandeld. Zo heeft zij ten onrechte gemeend te kunnen volstaan met een telefonisch intake consult, terwijl van haar als eindverantwoordelijk arts had mogen worden verwacht haar – vergaande – conclusie mede te baseren op eigen onderzoek van klager. Verder volgt deze conclusie van verweerster niet logisch uit de in haar rapport vermelde bevindingen en heeft zij evenmin voldoende inzichtelijk gemaakt hoe zij tot die conclusie is gekomen. Daarnaast heeft verweerster niet op alle e-mails van klager gereageerd, hetgeen uit een oogpunt van fatsoen wel van haar verwacht mocht worden.  Daarenboven is in strijd met het medisch beroepsgeheim een psychiatrisch rapport over klager aan de arbeidsdeskundige verstrekt. Weliswaar is dat buiten verweerster om gebeurd, maar zij had er als professional op moeten toezien dat dit niet had kunnen gebeuren.

Dit alles valt verweerster in ernstige mate te verwijten. Het college legt haar daarom de maatregel van berisping op.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven;

-          legt verweerster de maatregel van berisping op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Bedrijfs- en

Verzekeringsgeneeskunde’ alsmede ‘Medisch Contact’.

Aldus beslist door H.A.W. Vermeulen als voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, J.C.F. Schellekens en M.A.L. Tolsma-Piegza als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van R.A.E. Thijssen als secretaris en in het openbaar uitgesproken door N.B. Verkleij op 27 mei 2019 in aanwezigheid van de secretaris.