ECLI:NL:TGZRAMS:2019:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/072

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:101
Datum uitspraak: 14-06-2019
Datum publicatie: 14-06-2019
Zaaknummer(s): 2019/072
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
  • Gegrond, doorhaling inschrijving register
  • Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd verwijt verweerder 1) dat hij zijn praktijk heeft beëindigd zonder zijn patiënten hierover te informeren, zonder zijn patiënten over te dragen en zonder zijn patiënten te informeren over de spoedgevallendienst; 2) dat hij bij praktijkbeëindiging geen voorziening heeft getroffen voor de patiëntendossiers, waardoor patiënten de mogelijkheid is ontnomen tot inzage in en afschrift van het patiëntendossier.  Gegrond, doorhaling en schorsing inschrijving in BIG-register

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 5 februari 2019 binnengekomen klacht van:

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ,

kantoorhoudend te Utrecht,

in de persoon van: H.G.J. Steenbergen, inspecteur,

bijgestaan door A.W. de Haan, senior juridisch adviseur,

k l a a g s t e r, dan wel de Inspectie,

tegen

A ,

tandarts,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift met de bijlagen.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Verweerder was afwezig zonder bericht van verhindering. Het college heeft voorafgaand aan de zitting verweerder schriftelijk over de procedure ingelicht op de door de Inspectie getraceerde adressen in C en D. Op de verstuurde brieven heeft verweerder niet gereageerd.

De Inspectie werd vertegenwoordigd door H.G.J. Steenbergen, F. ten Cate en mr. De Haan.

Mr. De Haan heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitaantekeningen die aan het college zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Vanaf 1 januari 2013 was verweerder, van E afkomst, als tandarts werkzaam binnen een tandartsenpraktijk te B waarvan hij eigenaar was. Vanaf januari 2017 is de praktijk verhuisd naar een ander adres in B.

2.2.      Op 7 juli 2017 ontving de Inspectie een melding van een patiënt van verweerder. De melding hield in dat de patiënt uit de media had begrepen dat verweerder met de noorderzon was vertrokken. De patiënt was hierover niet geïnformeerd en het was onduidelijk hoe de overdracht van het patiëntendossier was geregeld. Na deze melding volgden nog 68 gelijkluidende meldingen van patiënten van verweerder.

2.3.      De Inspectie is een onderzoek gestart. Op 12 oktober 2017 heeft de Inspectie een bezoek gebracht aan het laatst bekende praktijkadres van verweerder. Op dat adres was inmiddels een ander bedrijf gevestigd.

2.4.      Het is de Inspectie tijdens het onderzoek niet gelukt om verweerder per post, per e-mail of telefonisch te bereiken. In Nederland is geen adres van verweerder bekend. Via het KvK-uittreksel en de BRP-gegevens is een mogelijk verblijfadres in C gevonden en in het BIG-uittreksel een mogelijk ander verblijfadres in C. Via internet is een mogelijk woon- en werkadres in D gevonden. De Inspectie heeft op 20 oktober 2017 naar al deze adressen brieven en haar conceptrapport met haar onderzoeksbevindingen gestuurd.

Verweerder heeft niet gereageerd.

2.5.      Het definitieve rapport van de Inspectie met als titel “Sluiting praktijk door Tandarts (…) van (college: naam praktijk)” (verder: het rapport) is in januari 2019 uitgebracht. Uit dit rapport volgt dat de Inspectie aan alle melders een vragenlijst heeft gestuurd waarvan er 43 zijn ingevuld. De respondenten vertegenwoordigden in totaal 96 patiënten omdat er ook gezinnen bij zijn. Geen van de respondenten is door verweerder geïnformeerd over de praktijkbeëindiging. Uit het rapport volgt eveneens dat 33 respondenten hebben verklaard dat er een (digitaal) dossier was. Vijf respondenten hebben na sluiting van de praktijk het dossier opgevraagd. Zij hebben geen reactie ontvangen.

3.         De klacht en het standpunt van de Inspectie

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van zijn patiënten had behoren te betrachten door:

1.         zijn praktijk te beëindigen zonder zijn patiënten hierover te informeren en zonder hen over te dragen aan een andere tandarts en te informeren over de spoedgevallendienst;

2.         bij de beëindiging van zijn praktijk geen voorziening te treffen voor de patiëntendossiers waardoor patiënten de mogelijkheid is ontnomen tot inzage in en afschrift daarvan.

De Inspectie stelt met betrekking tot klachtonderdeel 1 dat zij heeft geconstateerd dat verweerder zijn patiënten niet heeft geïnformeerd over de beëindiging van zijn praktijk. De behandelingsovereenkomsten zijn beëindigd zonder opgave van reden. De

patiënten zijn niet overgedragen aan een andere tandarts en voor het zoeken naar een nieuwe tandarts is geen termijn gegeven. Ook was er geen vervanging geregeld voor spoedgevallen, althans waren de patiënten niet op de hoogte gesteld van een spoedgevallendienst. Door dit alles is de continuïteit van de zorg niet gewaarborgd hetgeen een risico voor de patiëntveiligheid meebrengt. Verweerder heeft daardoor gehandeld in strijd met paragraaf 3.3 en 4.1 van de richtlijn Gedragsregels voor tandartsen (KNMT, 2000) en paragraaf 3.7 van de NMT-praktijkrichtlijn Opvang tandheelkundige spoedgevallen buiten praktijkuren (NMT, 2012).

De Inspectie stelt met betrekking tot klachtonderdeel 2 dat verweerder bij de praktijk beëindiging geen voorziening heeft getroffen voor de patiëntendossiers. Het is onduidelijk waar de dossiers zijn gebleven. Zijn ze overgedragen aan een andere tandarts? Zijn de dossiers nog elektronisch beschikbaar? Patiënten zijn hierover niet geïnformeerd. Ook niet over de wijze waarop zij inzage en afschrift van het dossier konden krijgen. Vijf patiënten hebben verweerder verzocht om afschrift van hun dossier. Zij hebben geen antwoord gekregen. Patiënten is dan ook het recht ontnomen tot inzage en afschrift van hun dossier. Daarbij komt dat röntgenologisch materiaal naar moet worden aangenomen verloren is gegaan en patiënten voor nieuw materiaal onnodig moeten worden blootgesteld aan röntgenstraling. De continuïteit van de zorg is hiermee in het geding gekomen hetgeen een risico oplevert voor de patiëntveiligheid.  

Verweerder heeft in strijd gehandeld met de artikelen 7:454 en 7:456 van het Burgerlijk Wetboek zoals eveneens opgenomen in de paragrafen 3.2, 3.3.2, 3.5 en 4.1 van de KNMT-richtlijn Patiëntendossier (KNMT, 2014) en hoofdstuk 3 van de Praktijkwijzer “WGBO in de praktijk”.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft geen verweer gevoerd.

5.         De beoordeling

5.1.      De klacht van de Inspectie leidt tot de kernvraag of verweerder bij de beëindiging van zijn praktijk zorgvuldig heeft gehandeld. Het college zal beoordelen of verweerder de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden, rekening houdend met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Deze norm is onder meer vervat in Boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de richtlijnen van de eigen beroepsgroep.

5.2.      Het college volgt de bevindingen van de Inspectie en de daaruit getrokken conclusies, nu deze onweersproken zijn gebleven. Verweerder heeft zijn praktijk beëindigd en is – naar moet worden aangenomen - naar het buitenland vertrokken. Dit zonder zijn patiënten te informeren en de continuïteit van hun zorg te waarborgen. De dossiers zijn spoorloos verdwenen en patiënten is het recht ontnomen tot inzage in en afschrift daarvan. De patiënten zijn gedwongen een nieuwe tandarts te zoeken zonder dat de behandelhistorie van meer dan vier jaar kan worden overgelegd. Dit kan gevolgen hebben voor de patiëntveiligheid. Bijvoorbeeld door onnodige blootstelling aan straling, omdat er nieuwe röntgenfoto’s van het gebit moeten worden gemaakt. Dit alles getuigt niet van een zorgvuldige beroepsuitoefening conform de wet en richtlijnen.

Bovendien zijn er ernstige zorgen over de patiëntendossiers. Gezien de wijze waarop verweerder zijn praktijk heeft beëindigd, moet worden gevreesd dat de dossiers onbeheerd zijn achtergelaten. Een hoogst ongelukkige situatie omdat deze dossiers bijzondere persoonsgegevens bevatten die moeten worden beschermd. Ook dit getuigt van het onvoldoende betrachten van zorg.    

5.3.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënten had behoren te betrachten.

5.4. Omtrent de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende.

5.4.1.   Ter zitting heeft de Inspectie betoogd dat het belang van de zaak (mede) is gelegen in het feit dat verweerder op ieder gewenst moment in Nederland en in het buitenland weer werkzaam kan zijn als tandarts. Er zijn aanwijzingen dat verweerder vermoedelijk in D aan de slag is gegaan. Dit brengt een risico voor de patiëntveiligheid met zich mee.

De Inspectie verzoekt om een uitspraak die (bij voorkeur) een doorhaling of een beroepsbeperking of verbod bevat omdat bij een dergelijke uitspraak via het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) de buitenlandse autoriteiten kunnen worden geïnformeerd.

5.4.2.   De Inspectie heeft er voorts op gewezen dat een trend aan het ontstaan is dat tandartsen uit het buitenland kortere of langere tijd hier in Nederland werken en vervolgens zonder zorgvuldige overdracht weer vertrekken en elders in F aan de slag gaan. Het vertrek zonder zorgvuldige overdracht is een onwenselijke situatie.

5.4.3.   Wat de op te leggen maatregel betreft, houdt het college rekening met de grote mate van onzorgvuldigheid van de handelwijze van verweerder, zoals hiervoor is uiteengezet.

Patiënten moeten er in ieder geval op kunnen vertrouwen dat bij een praktijkbeëindiging zij daarvan op de hoogte worden gebracht en dat een zorgvuldige overdracht van de patiëntgegevens plaatsvindt. Ook wordt in aanmerking genomen dat verweerder zich niet toetsbaar heeft opgesteld. Dat verweerder terwijl hij daartoe in de gelegenheid is gesteld niet op de klacht van Inspectie is ingegaan en brieven onbeantwoord heeft gelaten, getuigt van een lichtvaardige houding aan zijn zijde. Voor zover de brieven verweerder niet hebben bereikt en hij geen reactie kon geven, komt dat voor zijn rekening. Van verweerder kon immers worden verwacht dat hij na zijn vertrek uit Nederland een adres had achtergelaten waarop hij kon worden bereikt. Dat hij dat heeft nagelaten vormt ook een aspect van zijn algehele onzorgvuldig handelen.

Alles afwegend, ziet het college aanleiding verweerders inschrijving in register door te halen met oplegging van na te melden voorlopige voorziening, dan wel voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register hem het recht te ontzeggen om wederom in dit register te worden ingeschreven.

Hierbij heeft zowel de ernst van de gedragingen als de omstandigheid dat het opleggen van deze maatregel ertoe leidt dat de door de Inspectie voorgestane en in 5.4.1 vermelde melding aan de buitenlandse autoriteiten kan plaatsvinden. Dit is belangrijk voor de patiëntveiligheid en de preventieve werking die hier vanuit gaat.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing                                                    

Het college:                                                                                            

-          verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

-          beveelt de doorhaling van verweerders inschrijving in het register en schorst bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de inschrijving van verweerder in het register, dan wel ontzegt verweerder, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven en bepaalt dat deze maatregel onmiddellijk van kracht wordt.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Dentz en NT (Nederlands Tandartsenblad) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

J. Brand, voorzitter,

H.C. van Renswoude, E.C.L. Fritschij en F.S. Kroon, leden-beroepsgenoten,

M.P. Sombroek-van Doorm, lid-jurist,

bijgestaan door G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                          voorzitter

WG                                                                                                     WG