ECLI:NL:TGZCTG:2019:201 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.408

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:201
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.408
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde gz-psycholoog, is bevriend met de ex-vriendin van klager. Klager is via verweerster in contact gekomen met een basispsycholoog die klager behandelt wegens (vermeende) klachten van ADHD. Op enig moment heeft zich een incident voorgedaan tussen klager en zijn ex-vriendin. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de gz-psycholoog aan haar collega basispsycholoog (telefonisch) en aan Veilig Thuis (telefonisch of persoonlijk) heeft gemeld dat klager psychotisch zou zijn en de kinderen ontvoerd zou hebben, zonder klager te hebben gezien of gesproken, zonder dat dit het geval was en zonder dat er een diagnose was gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht in al haar onderdelen af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.408 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 16 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 augustus 2018, onder nummer 18/141 heeft dat College de klacht van klager in al haar onderdelen als ongegrond afgewezen.    

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juni 2019, waar zijn verschenen klager en de gz-psycholoog.

Klager en de gz-psycholoog hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2.       De feiten

2.1.      Verweerster is werkzaam als GZ-psycholoog; van 2011 tot 2014 was zij werkzaam voor E. (onderdeel van F. te D.).

2.2.      Verweerster en klager kennen elkaar sinds september 2011 via de school waar hun kinderen op zitten. Verweerster is bevriend geraakt met de (inmiddels) ex-vriendin van klager. Klager en zijn ex-vriendin hebben twee kinderen.

2.3.      In oktober 2016 is klager via verweerster in contact gekomen met G., basispsycholoog en destijds collega van verweerster bij E.. Klager is bij G. (aanvankelijk in zijn privé praktijk, later bij E.) in behandeling gegaan wegens (vermeende) klachten van ADHD. In deze periode komt de relatie tussen klager en zijn vriendin ten einde. Klager en zijn ex-vriendin hebben de zorg voor de kinderen verdeeld; de afspraak hield op dat moment in dat degene die de zorg voor de kinderen had met de kinderen in de (voorheen) gemeenschappelijke woning verbleef.

2.4.      Op 20 december 2016 heeft zich een incident voorgedaan tussen klager en zijn ex-vriendin. Op 21 december 2016 zouden de kinderen door klager (die toen de zorg voor de kinderen had) naar school worden gebracht en aan het einde van de schooldag zouden zij door zijn ex-vriendin (die de zorg overnam) van school worden opgehaald. Klager heeft de kinderen op 21 december 2016 afgemeld voor school en naar hun oma in B. gebracht. De ex-vriendin van klager trof de kinderen aan het einde van de schooldag niet op school aan, de school wist niet waarom zij waren afgemeld en waar zij waren en zij heeft daarop telefonisch contact gezocht met (onder meer) verweerster. Verweerster heeft gebeld met de G.. De ex-vriendin van klager is naar de politie gegaan. De kinderen zijn later die dag door of via Veilig Thuis bij hun oma opgehaald en naar een ander adres gebracht.  Klager heeft hierna geruime tijd geen contact met de kinderen mogen hebben. In het dossier van Veilig Thuis komt/kwam de naam van verweerster voor.

2.5.      In het EPD van klager bij G. staat bij 21 december 2016 onder meer vermeld:

“bericht van naastbetrokkenen C. gekregen die belt namens vrouw van cliënt. Het gaat niet goed cliënt zou psychotisch zijn en de kinderen meegenomen hebben. De politie is ingeschakeld. Deze informatie ter kennisgeving aangenomen. (…).”

2.6.      Klager heeft een klacht ingediend tegen G. en H. (behandelend psychiater bij E.) bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg. Bij bindend advies van 7 februari 2018 is deze klacht deels gegrond verklaard (namelijk voor wat betreft het doorgeven van informatie aan Veilig Thuis).”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3.       De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster aan G. (telefonisch) en aan Veilig Thuis (telefonisch of persoonlijk) heeft gemeld dat klager psychotisch zou zijn en de kinderen ontvoerd zou hebben, zonder klager te hebben gezien of gesproken, zonder dat dit het geval was en zonder dat er een diagnose was gesteld.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De beoordeling

5.1.      Het college dient eerst te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Het college stelt vast dat er tussen klager en verweerster geen behandelrelatie bestond of heeft bestaan. Verweerster stelt dat zij als vriendin (van de ex van klager) heeft gehandeld. Verweerster had als (destijds) collega van G. evenwel makkelijk toegang tot G.. Voorts heeft verweerster naar de stellingen van klager mededelingen gedaan die belastend voor klager zouden kunnen zijn en een medische/psychische lading hadden (door het gebruik van het woord psychotisch). Juist omdat verweerster GZ-psycholoog is, kunnen dergelijke mededelingen (ook als zij in de privésfeer worden gedaan) een extra sterk effect hebben. Dit alles brengt met zich dat het gestelde gedrag van verweerster niet los kan worden gezien van haar hoedanigheid van GZ-psycholoog en voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Het gestelde gedrag is om die reden toetsbaar aan de in artikel 47 eerste lid onder b van de Wet BIG neergelegde tuchtnorm. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

5.2.      Het college is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verweerster met G. heeft gebeld omdat haar vriendin (de ex-vriendin van klager) dat vroeg. De verklaring van verweerster wordt op dit punt ondersteund door hetgeen G. in de decursus heeft genoteerd (“ belt namens vrouw van cliënt ”). Hoewel van verweerster als GZ-psycholoog en collega van G. enige terughoudendheid mag worden verwacht met betrekking tot het plegen van een dergelijk telefoontje in de privésfeer omdat van mededelingen van haar zijde, zeker als de term psychotisch wordt gebruikt, een extra sterke lading kan uitgaan, heeft het college niet kunnen vaststellen dat verweerster hier gelet op de omstandigheden van het geval een grens heeft overschreden. Verweerster heeft gesteld dat zij tegen G. heeft verteld dat zij belde om hem namens haar vriendin te informeren en dat zij heeft gezegd dat de vriendin dacht dat klager psychotisch zou kunnen zijn omdat zij in de bijsluiter van de ADHD-medicatie van klager had gelezen dat dit een mogelijke bijwerking van die medicatie was. In de decursus van G. staat genoteerd dat verweerster heeft gezegd dat klager psychotisch zou zijn. Het college heeft gezien het vorenstaande niet kunnen vaststellen dat verweerster tegen G. heeft gezegd of de indruk heeft gewekt dat G. naar haar mening of diagnose psychotisch was.

Het college heeft voorts niet kunnen vaststellen dat verweerster tegen G. heeft gezegd dat klager de kinderen had ontvoerd. Verweerster heeft dit ontkend en in de decursus van G. staat dit ook niet vermeld; daar is genoteerd dat verweerster heeft gezegd dat klager de kinderen meegenomen zou hebben.

Niet in geschil is dat klager de kinderen had afgemeld voor school en dat de school noch zijn ex-vriendin wisten waar de kinderen waren terwijl de zorg voor de kinderen aan het einde van de schooldag door de ex-vriendin van klager zou worden overgenomen. Het college acht niet onbegrijpelijk dat toen een noodsituatie, althans een situatie van zorg om het welzijn van de kinderen, is ontstaan en is van oordeel dat verweerster binnen de grenzen van wat van haar als beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, is gebleven door namens haar vriendin G. op de hoogte te stellen.

Verweerster heeft betwist dat zij telefonisch of persoonlijk contact heeft gehad met Veilig Thuis. Zij weet niet hoe haar naam in het dossier van Veilig Thuis terecht is gekomen. Het college heeft verder geen aanknopingspunten in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting aangetroffen voor de stelling van klager dat verweerster contact heeft gehad met Veilig Thuis. De stelling van klager dat G. tijdens de zitting van de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg zou hebben gezegd dat verweerster Veilig Thuis had gebeld en/of daar langs was geweest, is niet voldoende.

5.3.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert impliciet tot nietigverklaring van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De gz-psycholoog heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt - zakelijk weergegeven - het beroep van klager te verwerpen en de bestreden beslissing te bevestigen.  

Beoordeling van het beroep.

4.3 In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2019 is dat debat voortgezet.

4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen en beslissingen als het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder 5.1 t/m 5.3 heeft overwogen hier over en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het navolgende toe te voegen.

De gz-psycholoog heeft op verzoek van een vriendin van haar met een collega basispsycholoog gebeld over een incident op 21 december 2016. Het optreden van de gz-psycholoog als vriendin kan in dit geval echter niet geheel los worden gezien van haar hoedanigheid van gz-psycholoog. Als er in een telefonisch onderhoud met een collega (ook in de privésfeer) medische termen als “psychotisch” worden gebruikt, moet de gz-psycholoog zich realiseren dat hiervan een extra sterke lading kan uitgaan. Van de gz-psycholoog mag in zo’n situatie dan ook extra behoedzaamheid en terughoudendheid worden verwacht. Het Centraal Tuchtcollege heeft echter, evenals het Regionaal Tuchtcollege, niet kunnen vaststellen dat de gz-psycholoog in deze (nood)situatie, waar er zorg was voor het welzijn van kinderen, een grens heeft overschreden. Ook het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat de gz-psycholoog - gelet op de omstandigheden van het geval - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4. 5 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, A.R.O. Mooy en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en E.D.  Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.