ECLI:NL:TADRSHE:2019:159 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-309 DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:159
Datum uitspraak: 21-10-2019
Datum publicatie: 23-10-2019
Zaaknummer(s): 19-309 DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  21 oktober  2019

in de zaak 19-309/DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 29 mei 2019 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft klaagster bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij email van 31 januari 2019 is namens de voorzitter van het Hof van Discipline aan klaagster bericht dat artikel 46 e lid 3 Advocatenweten bepaalt dat als het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline brengt zodat de deken daarom overeenkomstig de wet heeft gehandeld. Aan klaagster is twee de tijd gegeven om aan te geven of zij haar klacht handhaaft hetgeen klaagster bij brief van 7 februari 2019 bevestigd heeft. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft vervolgens bij beslissing van 28 februari 2019 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”.

1.2      Bij brief van 17 mei 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad van discipline.

1.3      Bij beslissing van 29 mei 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 29 mei 2019 verzonden aan klaagster.

1.4      Bij brieven d.d. 5 juni 2019, door de raad ontvangen op 5 en 7 juni 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2019. Klaagster is niet verschenen. De heer B heeft namens klaagster ter zitting het woord gevoerd, daartoe door klaagster gemachtigd blijkens een door hem overgelegde machtiging. Verweerder is niet verschenen. Mevrouw mr. L heeft namens verweerder ter zitting het woord gevoerd, daartoe door verweerder gemachtigd blijkens een door haar overgelegde machtiging.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klaagster en de nagekomen brief met bijlagen van klaagster d.d. 18 augustus 2019.

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in zijn hoedanigheid van deken heeft geweigerd de klacht van klaagster door te zenden aan de raad van discipline omdat het griffierecht niet tijdig is ontvangen en klaagster niet heeft bericht over het al of niet doorzenden van het klachtdossier. 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

­          De klacht is in de voorzittersbeslissing onjuist weergegeven;

­           De voorzitter heeft beslist zonder kennis te hebben kunnen nemen van alle rechts-relevante stukken en op grond van een onjuist en onvolledig door verweerder voorgesteld feitencomplex. Hierdoor zijn onjuiste premissen ten grondslag gelegd aan de beslissing van de voorzitter.

­           Het niet op tijd betalen van het griffierecht heeft niet tot gevolg dat de klacht niet behoort te worden doorgezonden aan de raad van discipline. De consequentie van het niet (tijdig) betalen van het griffierecht is dat de deken de klacht (nog) niet doorstuurt naar de raad van discipline.

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De raad is op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat de voorzitter de klacht op de juiste wijze heeft geformuleerd.

4.2      De voorzitter heeft voorts bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dat de voorzitter niet alle relevante stukken heeft beoordeeld is niet gebleken.

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2019.

Griffier                                                                                               Voorzitter