ECLI:NL:TADRSGR:2019:92 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-637/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:92
Datum uitspraak: 29-04-2019
Datum publicatie: 03-06-2019
Zaaknummer(s): 18-637/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Zaak hangt samen met 18-642/DH/DH. Verweerders hebben een ondubbelzinnig en duidelijk kenbaar gemaakte mededeling van de rechtsbijstandsverzekeraar over werkzaamheden waarvoor geen dekking wordt verleend genegeerd. Zij hebben werkzaamheden waarvoor geen dekking bestond in rekening gebracht en hebben vervolgens pas na herhaald aandringen inzage gegeven in het dossier. Bij die gelegenheid heeft de rechtsbijstandsverzekeraar vastgesteld dat niet gedekte werkzaamheden zijn gedeclareerd. Verweerders hebben daarnaast, in strijd met de duidelijke en voor hen kenbare voorwaarden van de rechtsbijstandsverzekeraar proceskosten geïncasseerd, zonder de rechtsbijstandsverzekeraar daarvan in kennis te stellen. Met dit alles hebben verweerders gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Berisping, gelet op de ernst van het verwijt in combinatie met de tuchtrechtelijke antecedenten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 april 2019

in de zaken

18-637/DH/DH

18-642/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

(…) Rechtsbijstand

(…)

klaagster

gemachtigden: mr. (…) en mr. (…)

over:

1.    mr. (…) (18-637/DH/DH)

2.    mr. (…) (18-642/DH/DH)

(…)

verweerders

gemachtigde: mr. (…) treedt op als gemachtigde in klachtzaak 18-637/DH/DH

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

18-637/DH/DH

1.1    Bij brief van 9 maart 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder 1.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 augustus 2018 met kenmerk K055 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 9 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

18-642/DH/DH

1.3    Bij brief van 26 januari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder 2.

1.4    Bij brief aan de raad van 7 augustus 2018 met kenmerk K025 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 8 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

18-637 en 18-642

1.5    De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2019 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigden en  verweerder 2 voor zichzelf en als gemachtigde van verweerder 1.

1.6    De raad heeft kennis genomen van de klachtdossiers zoals ontvangen van de deken en van de brief van 8 februari 2019 met bijlagen van de zijde van verweerders.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

18-637/DH/DH en 18-642/DH/DH

2.1    Klaagster is een rechtsbijstandsverzekeraar (hierna: de rechtsbijstandsverzekeraar).

2.2    Een medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar heeft in een huurgeschil twee verzekerden (hierna: de huurders) bijgestaan. Op 24 oktober 2016 heeft de kantonrechter een vonnis gewezen in dat geschil met de verhuurder. Het vonnis strekt ertoe dat de huurders de woning moeten ontruimen.

2.3    Tegen het vonnis hebben de huurders hoger beroep ingesteld. Zij zijn daarbij bijgestaan door mr. H. Het gerechtshof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd bij arrest van 15 november 2016.

2.4    Verweerder 1 heeft op verzoek van mr. H een cassatieadvies gegeven. Het cassatieadvies van 22 november 2016 was negatief. Verweerder 1 heeft in verband met dit cassatieadvies een toevoeging aangevraagd ten behoeve van de huurders.

2.5    Uit een brief van 25 november 2016 van verweerder 1 aan de medewerkster blijkt dat verweerder 1 na overleg met de huurders inzage heeft gevraagd in het “vergunningendossier van de Gemeente”. Dit heeft, aldus verweerder 1:

“(…) aan het licht gebracht dat verhuurder in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij gedurende een tijdvak van tenminste 12 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de woning laatstelijk geheel is komen leeg te staan onafgebroken geheel of grotendeels door de eigenaar als eigenaar bewoond is geweest […]. Uit de vergunning-aanvraag d.d. 26 september, waarvan ik een kopie aanhecht, blijkt uit bladzij 1 onder 3B dat verhuurder dat heeft verklaard, waarmee het door hem gepleegde bedrog is bewezen. (…)”

Verweerder 1 heeft geschreven dat hij een dagvaarding zal opstellen om een herroepingsprocedure in te stellen en dat hij mogelijk ook een executieprocedure zal moeten voeren. Verweerder 1 heeft verder uiteengezet welke werkzaamheden hij heeft verricht teneinde de ontruiming uit te stellen. 

2.6    Op 28 november 2016 heeft de medewerkster de opdracht aan verweerder 1 bevestigd. Zij heeft onder meer het volgende geschreven:

“(…) De uitbestedingsopdracht behelst het voeren van een herzieningsprocedure bij het Gerechtshof en, indien noodzakelijk, het voeren van een executiegeschil.

Ik verzoek u mij te informeren over wijzigingen in de omvang of aard van de zaak. Als u naar aanleiding van deze wijzigingen werkzaamheden verricht, dan vergoeden wij de redelijke kosten alleen als u de wijzigingen heeft gemeld en wij hier expliciet opdracht voor hebben gegeven.

De uitbestedingsopdracht beperkt zich tot de opdracht zoals ik die hiervoor heb omschreven. De opdracht eindigt bij de einduitspraak of een schikking. Wij verzorgen zelf de eventuele betekening en tenuitvoerlegging van de einduitspraak. (…)”

2.7    Op 9 januari 2017 heeft verweerder 1 een declaratie ingediend bij de rechtsbijstandsverzekeraar. Op 16 januari 2017, 9.08 uur, heeft de medewerkster naar aanleiding daarvan meegedeeld dat zij heeft vastgesteld dat tijd voor het corrigeren van werkzaamheden van verweerder 2 door verweerder 1 is gedeclareerd. De medewerkster heeft erop gewezen dat corrigeerwerk en “dubbelwerk” niet wordt vergoed en heeft verzocht om een aangepaste declaratie.

2.8    Op 16 januari 2017, 14.22 uur, heeft verweerder 1 gereageerd. Hij heeft uiteengezet dat op zijn kantoor het ‘vier ogen principe’ wordt gehanteerd en dat dit niet leidt tot meer werk of een hogere declaratie.

2.9    Vervolgens heeft tussen 9 en 24 januari 2017 een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en verweerder 1 met de door verweerder 1 ingediende declaraties en de vragen en opmerkingen van de rechtsbijstandsverzekeraar daarover als onderwerp.

2.10    In een e-mail van 10 februari 2017 aan de medewerkster heeft verweerder 1 het concept petitum van de aan de verhuurder uit te brengen dagvaarding weergegeven. Hij heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Ik merk daarbij op dat ook een vordering tot herstel van allerlei gebreken zal worden ingesteld, maar dat doe ik bij akte eiswijziging. Cliënten hebben mij namelijk nog niet een uitputtende lijst van de gebreken doen toekomen. In ieder geval betreft het de vervanging van de cv ketel (…)”

2.11    De medewerkster heeft op 13 februari 2017 gereageerd. Ten aanzien van de vordering waaraan gebreken in de woning ten grondslag liggen heeft zij geschreven dat daarvoor geen dekking wordt verleend. Verweerder 1 heeft dezelfde dag laten weten dat hij het standpunt dat geen dekking wordt verleend voor de kwestie van de gebreken in de woning “wel een beetje flauw vind” en gevraagd om herziening van het standpunt. Op 16 februari 2017 heeft de medewerkster laten weten dat het standpunt niet wordt herzien. 

2.12    Op 20 februari 2017 heeft verweerder 1 de rechtsbijstandsverzekeraar laten weten dat de herzieningsdagvaarding is betekend en zal worden aangebracht. Hij heeft verder gewezen op een aantal openstaande declaraties.

2.13    Vervolgens is tussen 20 februari 2017 en 28 maart 2017 de discussie tussen partijen over ingediende declaraties (per e-mail) voortgezet.

2.14    Op 11 april 2017 heeft het gerechtshof arrest gewezen in het executiegeschil. Het gerechtshof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en heeft, zakelijk weergegeven, de verhuurder opgedragen de executie van het vonnis van 24 oktober 2016 te staken.

2.15    Op 21 april 2017 heeft verweerder 1 per e-mail een declaratie ingediend bij de rechtsbijstandsverzekeraar. Na deze e-mail heeft het debat tussen partijen over de declaraties zich voortgezet.

2.16    Op 16 juni 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar in verband met het debat over de declaraties onder meer het volgende aan verweerder 2 geschreven:

“(…) Voor wat betreft de nieuw toegezonden declaraties valt ons op dat deze steeds minder specifiek worden. De omschrijving van de werkzaamheden wordt steeds meer summier. Het geeft ons geen goed gevoel, gelet op de declaratiegeschillen tot dusver. Wij verzoeken u dan ook om toezending van het dossier, zodat wij de declaraties met de gestelde werkzaamheden kunnen staven. (…)”

2.17    Op 19 juni 2017 heeft verweerder 2 afwijzend gereageerd op het verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar.

2.18    Op 21 juni 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar gevraagd om het dossier “over de periode waarop de facturen van mei en juni 2017 zien”.

2.19    Op 10 juli 2017 hebben verweerders de rechtsbijstandsverzekeraar gedagvaard en, zakelijk weergegeven, betaling van declaraties gevorderd. In de dagvaarding hebben verweerders geen melding gemaakt van het declaratiegeschil met de rechtsbijstandsverzekeraar. De vordering is bij verstekvonnis van 19 juli 2017 toegewezen.

2.20    Op 18 augustus 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar verzet ingesteld.

2.21    Bij e-mail van 16 oktober 2017 heeft verweerder 2 de medewerkster gevraagd of het standpunt dat geen dekking bestaat voor het geschil met de verhuurder betreffende de CV wordt gehandhaafd. Diezelfde dag heeft de medewerkster laten weten dat het standpunt wordt gehandhaafd.

2.22    Bij e-mail van 16 november 2017 aan verweerder 2 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar een voorstel gedaan in verband met het declaratiegeschil. Onderdeel daarvan is dat verweerders inzage geven in de dossiers. In de reactie van dezelfde dag heeft verweerder 2 zich op het standpunt gesteld dat de rechtsbijstandsverzekeraar geen recht heeft op inzage van het dossiers, behoudens toestemming daartoe van huurders.

2.23    Op 30 november 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar inzage genomen in het dossier. Bij e-mail van 6 december 2017 aan verweerders is daarvan verslag gedaan. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft vastgesteld dat verweerders vanaf 21 maart 2017 werkzaamheden in rekening hebben gebracht die “voor het overgrote deel buiten de opdracht vallen” en waarvoor geen toestemming is gevraagd en ook niet zou zijn gegeven omdat voor “deze problematiek (vooralsnog) geen recht op vrije advocaatkeuze bestaat”. Het betreft werkzaamheden in verband met gebreken in de woning. Verder is vastgesteld dat verweerder 2 “al lange tijd de bijstand aan de verzekerden verleent en niet [verweerder 1]” en dat ook daarvoor geen toestemming is gevraagd. Verweerders hebben daarnaast uren in rekening gebracht die naar hun aard niet voor vergoeding in aanmerking komen, “stelselmatig te veel tijd in rekening” gebracht en “tenminste eenmaal een proceskostenveroordeling (…) geïncasseerd”.

2.24    Bij e-mail van 19 december 2017 hebben verweerders hun standpunt kenbaar gemaakt. Volgens verweerders is het standpunt van de rechtsbijstandsverzekeraar over de dekkingsweigering onjuist; de gebreken in de woning vormden aanleiding tot en onderdeel van de ontruimingsprocedure. Ten aanzien van de geïncasseerde proceskostenveroordelingen hebben verweerders geschreven dat deze “natuurlijk [moeten] worden verrekend met de declaraties”.

2.25    Op 29 december 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar gereageerd.

2.26    Op 29 maart 2018 heeft de kantonrechter (tussen)vonnis gewezen in de verzetzaak en de zaak verwezen naar de civiele rechter.

2.27    Bij vonnis van 16 augustus 2018 van de civiele rechter is het verstekvonnis vernietigd en zijn de vorderingen van verweerders in conventie afgewezen. In reconventie zijn verweerders veroordeeld tot betaling van € 18.979,30, vermeerderde met rente en kosten, aan de rechtsbijstandsverzekeraar.

2.28    Op 29 augustus 2018 hebben huurders, bijgestaan door verweerder 2, de rechtsbijstandsverzekeraar gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat dekking bestaat voor het gehele huurgeschil en betaling van de declaraties en vernietiging van de opzegging van de verzekeringsovereenkomst.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerders wordt het volgende verweten.

18-637/DH/DH en 18-642/DH/DH

a)    Verweerders hebben, al dan niet heimelijk, werkzaamheden verricht en gedeclareerd die niet onder de verzekeringsdekking van huurders vallen.

b)    Verweerders hebben in strijd met de opdrachtbevestiging proceskosten geïncasseerd die vervolgens zonder uitdrukkelijke toestemming van de rechtsbijstandsverzekeraar zijn verrekend met openstaande declaraties.

3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER 

18-637/DH/DH en 18-642/DH/DH

4.1    Verweerders erkennen dat “enkele advieswerkzaamheden zijn gedeclareerd”. Het ging om korte adviesvragen. De werkzaamheden zijn gespecificeerd en er is niets heimelijks aan.

4.2    Verweerders stellen dat de rechtsbijstandsverzekeraar hen had moeten laten weten dat zij de proceskosten zouden innen. Dit is niet gebeurd, terwijl de rechtsbijstandsverzekeraar op de hoogte werd gehouden van het verloop van de procedures. Volgens verweerders was de rechtsbijstandsverzekeraar op de hoogte van de inning van proceskosten. Volgens verweerders gaat het niet aan dat een rechtsbijstandsverzekeraar “probeert die handeling naar zich toe te trekken”. Verweerders doen, in het kader van de klachtprocedure, een beroep op opschorting en verrekening. Er is volgens hen nog niet verrekend. Volgens verweerders zijn de gedragsregels niet van toepassing omdat de rechtsbijstandsverzekeraar niet de cliënt is van verweerders.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat verweerder 1 de opdracht tot bijstand aan de huurders heeft aanvaard. Hij heeft daarbij aanvaard dat hij zijn declaraties rechtstreeks bij de rechtsbijstandsverzekeraar zou indienen. Dit brengt met zich dat hij zich heeft moeten conformeren aan de voorwaarden waaronder de rechtsbijstandsverzekeraar dekking verleent. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft in de brief van 28 november 2016 deze dekkingsvoorwaarden aan verweerder 1 kenbaar gemaakt. Verweerder 1 heeft deze voorwaarden (stilzwijgend) aanvaard, zodat hij daaraan gebonden is.

5.2    De raad wijst er verder op dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan opdrachtnemer van zijn cliënt. Dit betekent dat een advocaat die op grond van de vrije advocaatkeuze zijn werkzaamheden declareert bij een rechtsbijstandsverzekeraar zich ook in die relatie moet gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt.

5.3    In het licht van het voorgaande kan in het midden blijven of de rechtsbijstandsverzekeraar als opdrachtgever of cliënt van verweerders kan worden gezien. 

5.4    De raad stelt vast dat verweerder 2 intensieve betrokkenheid heeft gehad bij de behandeling van de zaak van de huurders. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij bij dergelijke intensieve betrokkenheid kennis neemt van de voorwaarden die gelden bij de betreffende opdracht. Gelet daarop wordt verweerder 2 geacht kennis te hebben genomen van en gebonden te zijn aan de voorwaarden zoals weergegeven in de brief van de rechtsbijstandsverzekeraar van 28 november 2016.

Klachtonderdeel a)

5.5    Tussen partijen staat vast dat verweerders gebreken aan de woning van huurders, waaronder in ieder geval gebreken aan de CV-installatie, betrokken hebben in de herzieningsprocedure tegen de verhuurder.

5.6    De raad stelt vast dat de rechtsbijstandsverzekeraar in de brief van 28 november 2016 aan verweerder 1 duidelijk is geweest over de omvang van de werkzaamheden waarvoor zij dekking zou verlenen. Daarin staat immers dat de werkzaamheden waarvoor zij dekking verleent zien op een herzieningsprocedure bij het gerechtshof en, indien noodzakelijk, het voeren van een executiegeschil.

5.7    Verweerder 1 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar op 10 februari 2017 gemeld dat de dagvaarding in de herzieningsprocedure ook een vordering tot herstel van gebreken in de woning behelst. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft op 13 februari 2017 laten weten dat geen dekking wordt verleend voor de kwestie van de gebreken in de woning en heeft dit standpunt op 16 februari 2017 herhaald.

5.8    Op 16 oktober 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar op de vraag van verweerder 2 of het standpunt dat geen dekking bestaat voor het geschil met de verhuurder over de CV-installatie nog altijd geldt, laten weten dat het eerder ingenomen standpunt wordt gehandhaafd.

5.9    De rechtsbijstandsverzekeraar heeft bij de inzage in het dossier, waarvoor verweerders na veelvuldig herhaald verzoek daartoe schoorvoetend toestemming hebben gegeven, vastgesteld dat verweerders hun werkzaamheden in de gebrekenkwestie in rekening hebben gebracht bij de rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerders hebben aldus de duidelijke stellingname van de rechtsbijstandsverzekeraar over de gebrekenkwestie genegeerd. Verweerders hebben daarmee, ongeacht of sprake was van de door de rechtsbijstandsverzekeraar gestelde heimelijkheid, gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

5.10    Dat verweerders met hun werkzaamheden hebben beoogd de belangen van de huurders te dienen, maakt het voorgaande niet anders. Hun keuze om ook andere geschilpunten met de verhuurder binnen de kaders van de herzieningsprocedure voor te leggen aan de rechter is op zichzelf niet onbegrijpelijk. Verweerders hadden hierover echter van aanvang af duidelijk moeten zijn jegens de rechtsbijstandsverzekeraar (en de huurders), zodat over de financiering (aanvullende) afspraken gemaakt hadden kunnen worden tussen verweerders, de huurders en de rechtsbijstandsverzekeraar. Dat verweerders dit niet hebben gedaan is jegens de rechtsbijstandsverzekeraar onzorgvuldig en schaadt het vertrouwen in de advocatuur.

5.11    Verweerder 2 heeft aangevoerd dat de correspondentie over de gebrekenkwestie is gevoerd een half jaar nadat de rechtsbijstandsverzekeraar kenbaar heeft gemaakt daarvoor geen  dekking te verlenen. Verweerder 2 stelt dat hij de daaraan bestede tijd “volautomatisch” heeft gedeclareerd en dat hij toen niet heeft stilgestaan bij de eerdere kenbaar gemaakte dekkingsweigering. Deze stellingname van verweerder 2 staat naar het oordeel van de raad op gespannen voet met zijn e-mail aan de rechtsbijstandsverzekeraar van 16 oktober 2017, waarin hij vraagt of het standpunt aangaande de dekking voor de gebrekenkwestie wordt gehandhaafd. Daar komt bij dat de omstandigheid dat een eerdere afspraak aan de aandacht van de advocaat is ontsnapt, niet afdoet aan zijn gebondenheid aan die afspraak en zijn verantwoordelijkheden die uit de afspraak voortvloeien.

5.12    Het voorgaande leidt tot gegrondverklaring van klachtonderdeel a in relatie tot beide verweerders.

Klachtonderdeel b)

5.13    Verweerders hebben erkend dat zij proceskosten hebben geïncasseerd.

5.14    In de brief aan verweerder 1 van 28 november 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar meegedeeld dat zij zorgt voor de eventuele betekening en tenuitvoerlegging van uitspraken. Omdat, zoals hiervoor overwogen in 5.1 en 5.2, verweerders beiden gebonden zijn aan de voorwaarden van de rechtsbijstandsverzekeraar, geldt dat zij op dit punt in strijd daarmee hebben gehandeld. Dit is niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Klachtonderdeel b is daarom in relatie tot beide verweerders gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerders hebben een ondubbelzinnig en duidelijk kenbaar gemaakte mededeling van de rechtsbijstandsverzekeraar over werkzaamheden waarvoor geen dekking wordt verleend genegeerd. Zij hebben werkzaamheden waarvoor geen dekking bestond in rekening gebracht en hebben vervolgens pas na herhaald aandringen inzage gegeven in het dossier. Bij die gelegenheid heeft de rechtsbijstandsverzekeraar vastgesteld dat niet gedekte werkzaamheden zijn gedeclareerd. Verweerders hebben daarnaast, in strijd met de duidelijke en voor hen kenbare voorwaarden van de rechtsbijstandsverzekeraar proceskosten geïncasseerd, zonder de rechtsbijstandsverzekeraar daarvan in kennis te stellen. Met dit alles hebben verweerders gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

6.2    De raad acht de maatregel van waarschuwing voor verweerder 2 passend, omdat hij niet bekend is met tuchtrechtelijke antecedenten.

6.3    Jegens verweerder 1 acht de raad, gelet op de ernst van het verwijt in combinatie met diens tuchtrechtelijke antecedenten, de maatregel van berisping passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Op verzoek van de griffier van de raad heeft een medewerker van de deken meegedeeld dat in deze klachtzaken geen griffierecht is betaald, zodat vergoeding daarvan door verweerders op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet niet aan de orde is.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerders op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen tot vergoeding van de reiskosten begroot op een bedrag van € 25.

7.3    Omdat de raad aan beide verweerders een maatregel oplegt, zal de raad verweerders daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet gezamenlijk veroordelen in de volgende proceskosten in de twee klachtzaken:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerders moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerders door.

7.4    Verweerders moeten het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerders moeten het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht jegens verweerder 1 en verweerder 2 gegrond;

-    legt aan verweerder 1 de maatregel van berisping op;

-    legt aan verweerder 2 de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5;.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogaard, P.J.E.M. Nuiten, P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2019.