ECLI:NL:TADRSGR:2019:88 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-073/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:88
Datum uitspraak: 20-02-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 19-073/DH/RO
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Verzoek ex artikel 60b lid 7 Aw is toegewezen. De raad is van oordeel dat verzoeker de (financiële) problemen in zijn praktijkvoering (grotendeels) heeft opgelost en dat de relatie met zijn aanstaande ex-echtgenote is verbeterd. Nu de deken geen bezwaar heeft tegen de opheffing van de schorsing, hij de praktijkvoering van verzoeker zal volgen en verzoeker zich heeft gecommitteerd aan de voorwaarden van de deken, ziet de raad geen beletsel om het verzoek tot opheffing van de schorsing toe te wijzen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 februari 2019

in de zaak 19-073/DH/RO

naar aanleiding van het verzoek van

verzoeker

gemachtigde: mr. C.W. Simonistot opheffing van de op verzoek van:

mr. H., in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

door de raad bij beslissing van 10 december 2018 aan verzoeker opgelegde schorsing voor onbepaalde tijd (bij de raad bekend onder referentienummer 18-942/DH/RO).

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail met bijlagen van 5 februari 2019, door de raad tevens per post ontvangen, heeft verzoeker de raad verzocht de bij beslissing van 10 december 2018 opgelegde schorsing op grond van artikel 60b, zevende lid, van de Advocatenwet op te heffen.

1.2    De griffier van de raad heeft bij brieven van 8 februari 2019  de gemachtigde van verzoeker en de deken opgeroepen om te worden gehoord naar aanleiding van voormeld verzoek. Verzoeker is door de griffier van de raad telefonisch opgeroepen voor de behandeling ter zitting van de raad.

1.3    Het verzoek is achter gesloten deuren behandeld ter zitting van de raad van 20 februari 2019 in aanwezigheid van verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en mevrouw B. Eveneens is de deken ter zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de e-mail met bijlagen van verzoeker van 5 februari 2019 en de beslissing van de raad van 10 december 2018. De raad heeft verder kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Bij beslissing van 10 december 2018 (18-942/DH/RO) heeft de raad verzoeker met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk op grond van het bepaalde in artikel 60b lid 1 van de Advocatenwet. Aan deze beslissing heeft de raad het volgende ten grondslag gelegd: 

- verweerder reageert niet, althans onvoldoende op verzoeken van de deken, houdt zich niet aan toezeggingen tot het informeren van de deken en is niet of nauwelijks bereikbaar voor de deken;

- de financiële situatie van het kantoor van verweerder is zorgwekkend, hetgeen een goede praktijkuitoefening in de weg staat;

- er is sprake van privéomstandigheden die ervoor zorgen dat verweerder zijn praktijk op dit moment niet de aandacht kan geven die deze verdient;

- verweerder heeft erkend verslaafd te zijn aan het gebruik van cocaïne.

3    HET VERZOEK

3.1    Verzoeker verzoekt om opheffing van de door de raad bij beslissing van 10 december 2018 aan hem voor onbepaalde tijd opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij zijn advocatenpraktijk weer wenst op te starten. Daartoe heeft verzoeker onder meer naar voren gebracht dat de relatie met zijn (aanstaande) ex-echtgenote (mevrouw B.) is verbeterd, zo zijn zij met  een mediationtraject gestart en wensen zij de samenwerking op kantoor te hervatten. Daarnaast is de financiële administratie (weer) op orde. Verder heeft verzoeker op eigen initiatief hulp gezocht om zich zo nodig in het kader van (ambulante) verslavingszorg onder behandeling te stellen. Tot slot heeft verzoeker naar voren gebracht dat mr. C. Simonis, advocaat te Alphen aan den Rijn, bereid is om (na opheffing van de schorsing) als waarnemer op te treden.

3.2    Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij zijn medewerking zal (blijven) verlenen aan eventuele door de deken te stellen voorwaarden, in geval de schorsing van verzoeker wordt opgeheven.

4    STANDPUNT DEKEN

4.1     De deken heeft de raad bij brief van 19 februari 2019 bericht dat op 4 februari 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden met verzoeker en mevrouw B.. Bij die gelegenheid heeft verzoeker de door de deken verzochte bewijsstukken overgelegd. Uit die bewijsstukken is de deken gebleken dat over de wezenlijke aspecten van de financiën van het kantoor van verzoeker en de praktijkuitvoering heldere afspraken zijn gemaakt met verschillende betrokkenen. Voorts hebben verzoeker en mevrouw B. tijdens het gesprek met de deken aangegeven dat zij de samenwerking op kantoor wensen te hervatten.  De deken heeft de raad verder bericht dat hij zich op grond van het voorgaande niet zal verzetten tegen het verzoek om opheffing van de schorsing. Teneinde de situatie van verzoeker te controleren en een terugval in, onder meer het gebruik van verdovende middelen, te voorkomen, acht de deken het wenselijk om met enige regelmaat door verzoeker te worden geïnformeerd over de gang van zaken. Zo wenst de deken door verzoeker op de hoogte te worden gehouden over de voortgang van zijn strafzaak. Daarnaast dient verzoeker zich strikt te houden aan alle voorschriften van de reclassering, die aan hem in het kader van het in de strafzaak opgelegde reclasseringstoezicht worden opgelegd. Tevens dient verzoeker zich te houden aan de aanwijzingen die hem zonodig door de behandelaars in het kader van de verslavingszorg zullen worden opgelegd. Tot slot heeft de deken verzocht om tijdige toezending van financiële gegevens door verzoeker.

5    BEOORDELING

5.1    Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60b lid 1 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing niet meer aanwezig zijn.

5.2    De raad is van oordeel dat verzoeker de (financiële) problemen in zijn praktijkvoering (grotendeels) heeft opgelost en dat de relatie met zijn aanstaande ex-echtgenote is verbeterd. Nu de deken geen bezwaar heeft tegen de opheffing van de schorsing, hij de praktijkvoering van verzoeker zal volgen en verzoeker zich heeft gecommitteerd aan de voorwaarden van de deken, ziet de raad geen beletsel om het verzoek tot opheffing van de schorsing toe te wijzen.

BESLISSING

De raad van discipline:

heft op met ingang van 20 februari 2019 de op 10 december 2018 aan verzoeker opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, J.G. Colombijn-Broersma, M. Aukema en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019.