ECLI:NL:TADRSGR:2019:49 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-295/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:49
Datum uitspraak: 07-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Zaaknummer(s): 18-295/DH/RO
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 7 januari 2019

in de zaak 18-295/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 6 juli 2018 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 3 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 april 2018 met kenmerk K107 2017/dk/ak, door de raad ontvangen op 18 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 6 juli 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 6 juli 2018 verzonden aan klager.

1.4    Bij e-mail van 23 juli 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken waarop die beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van het verzetschrift van klager van 23 juli 2018 en van de door klager op 22 oktober 2018 toegevoegde stukken.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerder heeft klager in 2016 bijstand verleend in drie strafzaken. De zaak waarover wordt geklaagd is ‘strafzaak 2’. In die strafzaak werd klager ervan verdacht dat hij een aantal medewerkers van een gemeente had gestalkt en bedreigd en dat hij de burgemeester had beledigd. 

2.2    Verweerder heeft ‘strafzaak 2’ in februari 2016 overgenomen van een andere advocaat. Hij heeft klager bijgestaan tot 11 augustus 2016. Op die datum liet mr. V. verweerder op verzoek van klager weten dat hij de zaak overnam.

2.3    Bij e-mail van 21 september 2016 om 15.17 uur heeft klager verweerder bericht dat hij verweerder niet vertrouwt omdat verweerder in al zijn brieven de burgemeester en diens medewerkers verdedigt, omdat zij (volgens klager) allen dezelfde religie aanhangen.

2.4    Op 24 september 2016, nadat alle zaken die verweerder voor klager behandeld had waren afgerond of aan een andere advocaat waren overgedragen, heeft verweerder klager per e-mail laten weten dat hij niet meer zou reageren op e-mails van klager vanwege steeds terugkerende scheldpartijen.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zijn brieven aan de officier van justitie gemanipuleerd heeft en dat deze

brieven gebruikt zijn om de tegenpartij (bedoeld zal zijn: de Staat der Nederlanden) in te dekken;

b) hij klager geen kopie heeft gezonden van zijn correspondentie met het openbaar ministerie inzake videobeelden die een rol speelden in de strafzaak van klager;

c) hij klager geen kopie van het strafdossier heeft verstrekt;

d) hij niet op e-mails van klager heeft gereageerd.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld brengt met zich dat er ter zitting primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden voor het verzet niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. R.A.M. Oranje-Jorna en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2019.