ECLI:NL:TADRSGR:2019:33 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-200/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:33
Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-200/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder is tekort geschoten in geheimhoudingsverplichting door zich er niet van te vergewissen dat de stukken aan een ander dan klager mochten worden overhandigd. Gelet op de overwegingen van het hof alsmede het feit dat nog niet een derde van de oorspronkelijke factuur door het hof werd toegewezen, is de raad van oordeel dat sprake is van excessief declaratiegedrag. Daarnaast heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan excessief declaratiegedrag. Overige  klachtonderdelen zijn ongegrond. Mede gelet op tuchtrechtelijke verleden verweerder, berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-200/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht heeft klager bij brief van 15 november 2017 uitgebreid.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 maart 2018 met kenmerk K157 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 8 maart 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager in 2012 bijgestaan in een kort geding inzake vervangende toestemming voor het verlenen en verkrijgen van een paspoort voor de dochter van klager en zijn ex-vrouw. Nadat de toestemming door klager was verleend, is de procedure ingetrokken.

2.2    Verweerder heeft klager in 2012 voorts bijgestaan in een procedure strekkende tot wijziging van de door klager te betalen kinderalimentatie. De procedure is ondanks het ontbreken van draagkracht in 2013 op verzoek van klager ingetrokken.

2.3    Verweerder heeft de heer R. opgedragen om het dossier van klager op 1 mei 2014 af te geven aan de heer B., zodat deze het zou doorgeven aan de heer J.

2.4    Bij factuur van 13 november 2014 heeft verweerder een bedrag van € 3.630,00 in rekening gebracht onder het opschrift “Honorarium voor voor u verrichte werkzaamheden (…) gefixeerd bedrag conform opdrachtbevestiging d.d. 6 december 2012.” Klager heeft deze factuur onbetaald gelaten.

2.5    Verweerder heeft klager vervolgens gedagvaard teneinde betaling van zijn factuur te verkrijgen. Aan zijn vordering heeft hij aanvankelijk ten grondslag gelegd dat partijen een vaste prijsafspraak hadden gemaakt. Nadien heeft hij dat standpunt verlaten en vergoeding gevorderd van de daadwerkelijk door hem gemaakte uren tegen een uurtarief van € 200,- ex btw. Bij vonnis van 23 november 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van verweerder afgewezen omdat hij niet had voldaan aan zijn stelplicht ter zake zowel het aantal uren dat hij aan de zaak had besteed als het door hem in rekening gebrachte uurtarief.

2.6    Verweerder heeft tegen het vonnis van 23 november 2015 hoger beroep ingesteld en heeft na vermindering van eis betaling gevorderd van € 3.185,33 inclusief btw. Het hof heeft geoordeeld dat de door verweerder voor de paspoortzaak in rekening gebrachte tijd (130 minuten) bovenmatig was en heeft een tijdsbesteding van 0,6 uur redelijk geacht. Ten aanzien van de alimentatieprocedure heeft het hof geoordeeld dat die zeer eenvoudig van aard was en heeft daarvoor een tijdsbesteding van in totaal 2,5 uur voor advocaatwerkzaamheden (tegen een uurtarief van € 200,-) en 40 minuten aan meer secretariële werkzaamheden (tegen een uurtarief van € 75,-) redelijk geacht. Als met al heeft het hof voor de door verweerder in de paspoort- en de alimentatiezaak verrichte werkzaamheden een redelijk loon van totaal € 798,25 ex btw toegewezen.

2.7    Verweerder heeft voor zichzelf in privé in 2015 een procedure aanhangig gemaakt tegen de heer J. Verweerder heeft in die procedure gevorderd om J. te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.014,03 voor werkzaamheden die hij in zijn opdracht had verricht. Teneinde aan te tonen dat hij in opdracht van de heer J. werkzaamheden had verricht, heeft  verweerder onder meer een vaststellingsovereenkomst tussen klager en diens vader enerzijds en de heer L. anderzijds en het testament van de vader van klager in het geding gebracht. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder daarmee wel aangetoond werkzaamheden voor de heer J. te hebben verricht, maar niet dat de heer J. hem daartoe opdracht had verstrekt. De vorderingen van verweerder zijn bij vonnis van 21 juli 2017 afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    vertrouwelijke (financiële) informatie over klager en zijn familie die hij verkreeg in de periode waarin zij zijn cliënt waren, in de procedure tussen hem en de heer J. heeft gebruikt en openbaar heeft gemaakt;

b)    een kopie van het dossier van klager heeft achtergehouden;

c)    de privé-documenten van klager op onzorgvuldige wijze heeft geretourneerd;

d)    excessief heeft gedeclareerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De oorspronkelijke klacht van klager zag op het feit dat verweerder vertrouwelijke stukken die klager hem had verstrekt, had gebruikt in een procedure tegen een derde (de heer J.). Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij dat heeft gedaan om aan te tonen dat hij in opdracht van de heer J. werkzaamheden had verricht. De stukken die hij daarbij heeft overgelegd waren niet alleen bij klager maar ook bij de heer J. reeds bekend. Dat de rechtbank of de advocaat van verweerder aldus van deze stukken hebben kunnen kennisnemen heeft naar het oordeel van de raad echter niet tot gevolg dat deze daarmee openbaar zijn geworden. In zijn algemeenheid zijn immers slechts de vonnissen openbaar en niet ook de onderliggende procesdossiers. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Ook de klacht over het achterhouden door verweerder van een kopie van het dossier van klager is naar het oordeel van de raad ongegrond. Een advocaat is immers verplicht het volledige dossier ten minste vijf jaar na het beëindigen van de zaak te bewaren. Door het achterhouden van een kopie heeft verweerder aan deze op hem rustende verplichting voldaan.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    De klacht ten aanzien van de wijze waarop de vertrouwelijk stukken van klager zijn geretourneerd, is naar het oordeel van de raad wel gegrond. Uit hoofde van de op hem rustende geheimhoudingsverplichting dient een advocaat uiterst zorgvuldig om te gaan met de door zijn cliënt aan hem verstrekte bescheiden. Gelet daarop had verweerder zich er van tevoren – voordat hij de stukken aan de heer J. overhandigde – van moeten vergewissen dat de stukken aan een ander dan klager mochten worden overhandigd. Dat heeft hij niet gedaan en daarmee heeft hij naar het oordeel van de raad klachtwaardig gehandeld.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Ten aanzien van het excessief declareren heeft verweerder in de daarover aanhangig gemaakte procedure in eerste aanleg aangevoerd dat er sprake was van een vaste prijsafspraak. Hij was echter niet in staat aan te tonen waar die afspraak precies uit bestond. Vervolgens heeft verweerder in die procedure gesteld dat hij klager op urenbasis heeft bijgestaan tegen een uurtarief van € 200,00 ex btw en betaling gevorderd van de werkelijke kosten. Daarmee zou volgens verweerder een bedrag gemoeid zijn geweest van € 2.632,50 ex btw. De kwestie is door de kantonrechter beoordeeld en daarbij is klager veroordeeld tot betaling aan verweerder van een bedrag van € 798,25 ex btw. Volgens het hof was sprake van een juridisch eenvoudige kwestie rondom de aanvraag van een paspoort en de hoogte van de kinderalimentatie. Het hof heeft daarvoor een honorarium van € 500,- ex btw vastgesteld en toegewezen.

5.5    Gelet op de overwegingen van het hof alsmede het feit dat nog niet een derde van de oorspronkelijke factuur door het hof werd toegewezen, is de raad van oordeel dat sprake is van excessief declaratiegedrag. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gezien de ernst van de verwijtbare gedragingen en mede gelet op het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen c) en d) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, M.P. de Klerk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.