ECLI:NL:TADRSGR:2019:23 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-782/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:23
Datum uitspraak: 11-02-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-782/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijk geschil. Verweerster heeft niet met de voortvarendheid die een behoorlijk handelend advocaat betaamt meegewerkt aan het verstrekken van (delen van) de administratie aan klager en heeft daarmee de belangen van klager onevenredig geschaad. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 februari 2019

in de zaak 18-782/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 mei 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 september 2018 met kenmerk K122 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 28 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het klachtdossier zoals ontvangen van de deken;

-    de faxbrief met bijlage van 3 december 2018 van de zijde van verweerster;

-    de e-mail met bijlage van 4 december 2018 van de zijde van klager;

-    de faxbrief met bijlagen van 5 december 2018 van de zijde van verweerster;

-    de e-mail met bijlage van 17 december 2018 van de zijde van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Verweerster is de advocaat van de vrouw. De communicatie tussen klager en de vrouw is moeizaam en verloopt veelal via de advocaten van klager en de vrouw.

2.2    Op 10 november 2016 heeft verweerster de advocaat van klager laten weten dat zij de originele huwelijksakte van de vrouw heeft ontvangen en dat klager deze op haar kantoor “kan komen ophalen”. Verweerster heeft verder geschreven dat klager “dan ook direct het door hem ondertekende formulier voor de SVB mee [kan] nemen”.

2.3    Op 17 november 2016 heeft de advocaat van klager aan verweerster het verweerschrift van klager toegezonden. In de begeleidende brief heeft de advocaat van klager geschreven:

“(…) U heeft mij eerder bericht dat cliënt de originele huwelijksakte bij u op kantoor dient op te halen. Cliënt heeft daar evenwel geen tijd voor. Nu wij aanstaande maandag 21 november 2016 elkaar bij de rechtbank zullen treffen, ga ik er vanuit dat u de originele huwelijksakte mee zal nemen en mij deze voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter hand zal stellen. (…)”

2.4    In zijn brief van 15 december 2016 aan verweerster heeft de advocaat van klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Cliënt heeft mij bericht dat hij aan uw cliënte heeft verzocht om hem een aantal financiële bescheiden te doen toekomen zodat er op tijd voor aangifte inkomstenbelasting over 2015 kan worden zorggedragen. Uw cliënte zou aan cliënt hebben meegedeeld “dat als hij spullen wil hebben, dat hij dan maar naar de rechter moet gaan om deze op te vragen”. (…) Uiteraard is cliënt bereid eerst een concept aan uw cliënte voor te leggen alvorens er daadwerkelijk aangifte gedaan worden. (…) Voor de aangifte zijn nodig:

- De banksaldi van eind 2015 van de rekeningen van uw cliënte;

- De jaaropgave 2015 van uw cliënte;

-    De aanslag WOZ over 2015, met vermelding van de WOZ-waarde van de woning.

Ik ga er vanuit dat er niet nog een procedure voorlopige voorziening nodig is om deze informatie te verkrijgen. Graag ontvang ik de bescheiden binnen één week na heden van u. (…)”

2.5    In een e-mail van 9 mei 2017 heeft de advocaat van klager aan verweerster geschreven dat zij van klager heeft begrepen dat verweerster de volledige administratie van klager en de vrouw onder zich heeft en dat dat ook blijkt uit de bij een verzoekschrift gevoegde producties. De advocaat van klager heeft in de e-mail gevraagd om “de volledige administratie van partijen” toe te sturen “(met name de administratie van langer dan drie jaar geleden)”.

2.6    In haar reactie van 11 mei 2017 heeft verweerster gevraagd welke stukken klager nodig heeft, zodat de vrouw kan kijken of die stukken aanwezig zijn. De advocaat van klager heeft op dezelfde dag geantwoord en te kennen gegeven “de volledige administratie” te willen ontvangen. Verweerster heeft daarop op 11 mei 2017 als volgt gereageerd:

“(…) De administratie die cliënte onder zich heeft, heeft zowel betrekking op haar als uw cliënt. Het betreft overigens voornamelijk administratie over de jaren t/m 2011 en enkele stukken van daarna. De administratie over de jaren 2012 en verder heeft uw cliënt meegenomen, althans zo begreep ik van cliënte.

De administratie die cliënte onder zich heeft, heeft zij nodig voor de procedure die loopt bij de rechtbank.

Uiteraard is cliënte bereid om uw cliënt een kopie te verstrekken als uw cliënt aangeeft welke stukken hij wenst. Het is namelijk ondoenlijk, gelet op de omvang, om alles te kopiëren. (…)”

2.7    In de e-mail van 12 mei 2017 heeft de advocaat van klager nog eens gemotiveerd uiteengezet waarom klager belang heeft bij de volledige administratie. Verweerster heeft daarop diezelfde dag als volgt gereageerd:

“(…) Ik stel voor dat de boekhouder van [klager] een afspraak met mij maakt. Dan kan hij bezien welke stukken relevant zijn voor uw cliënt.

Van die stukken zal ik dan een kopie laten maken op kosten van uw cliënt.

Ik behoud mij alle rechten en weren voor mocht blijken dat enig verzoek strijdig is met de belangen van cliënte. (…)”

2.8    Uit een brief van de deken aan de advocaat van klager blijkt dat zij de deken heeft gevraagd om bemiddeling. In zijn reactie van 16 mei 2017 heeft de deken het volgende geschreven:

“(…) Het geschil betreft de afgifte van, althans inzage in administratieve bescheiden door de advocaat van de wederpartij. Het geschil ligt evenwel ter beoordeling voor aan de civiele rechter. Ik kan daarin dan ook geen bemiddelende rol spelen. U zult gebruik moeten maken van de processuele mogelijkheden die u ten dienste staan. Ik kan aan uw verzoek niet voldoen. (…)”

2.9    Bij beschikking van 26 april 2018 heeft de rechtbank (onder meer) aan klager opgedragen om bewijs te leveren in verband met enkele financiële kwesties (die voor de beoordeling van deze klacht geen nadere specificatie behoeven). De rechtbank heeft de zaak in verband met de bewijslevering aangehouden tot 1 juli 2018. De rechtbank heeft in de beschikking onder meer het volgende overwogen in overweging 2.9.16:

“(…) De man maakt aanspraak op een vergoedingsrecht, zodat het in het kader van zijn stelplicht op zijn weg ligt dit met stukken te onderbouwen. Dat hij hiertoe niet in staat is omdat de vrouw hem niet toelaat tot de financiële administratie van partijen, komt de rechtbank plausibel voor. Ter zitting is namelijk gebleken dat de vrouw, althans haar advocaat inderdaad een deel van de financiële administratie onder zich heeft en dat zij de man daartoe geen toegang verschaft. Slechts onder de strikte voorwaarde dat zijn boekhouder de stukken komt bekijken, kan de man inzage krijgen in bedoelde stukken. Gelet op deze proceshouding moet de man in dit geval worden geacht aan zijn stelplicht te hebben voldaan, zodat de rechtbank de man zal toelaten te bewijzen dat (…)”

2.10    Bij brief van 9 mei 2018 heeft de advocaat van klager (onder meer) het volgende geschreven:

“(…) Tijdens de mondelinge behandeling heeft u aan de rechtbank te kennen gegeven dat u de administratie van partijen onder zich heeft. De rechtbank heeft heel duidelijk aangegeven dat het van belang is dat cliënt de beschikking krijgt over deze bescheiden. U bent tot op heden niet bereid gebleken cliënt kopieën van deze bescheiden te doen toekomen. (…)”

De advocaat van klaagster heeft verweerster vervolgens gesommeerd om de stukken aan klager te verstrekken.

2.11    Verweerster heeft in haar reactie van 14 mei 2018 geschreven dat zij klager nogmaals de gelegenheid biedt om “op vrijdag 18 mei 2018 om 10.00 uur het deel van de administratie van partijen dat [verweerster] onder zich heeft in te zien” waarbij verweerster op aanwijzing van klager kopieën zal maken. Verweerster heeft in de brief verzocht om uiterlijk die middag om 17 mei 2018 te laten weten of klager van de mogelijk gebruik wenst te maken. Verweerster heeft er tot slot op gewezen dat klager ook een deel van de gezamenlijke administratie onder zich houdt en dat er volgens haar “gelijk moet worden overgestoken”.

2.12    Op 15 mei 2018 heeft de advocaat van klager onder meer het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Uw emailbericht van 14 mei 2018 heb ik in goede orde ontvangen en doorgestuurd aan cliënt. Hij heeft mij bericht dat hij een kopie wenst te ontvangen van de volledige administratie van partijen die u in uw bezit heeft. Hij komt de documenten vrijdag ophalen en hij gaat er vanuit dat alle bescheiden gekopieerd voor hem klaar zullen liggen.

Uiteraard is hij bereid enige administratie van uw cliënte die hij onder zich zou hebben aan haar te retourneren. Hij weet evenwel niet welke administratie hij onder zich heeft.

Mij moet van het hart dat u wel met twee maten meet. Immers cliënt dient alle administratie van uw cliënt ter hand te stellen doch ondanks vele verzoeken daartoe heeft cliënt tot op heden nog immer geen kopieën ontvangen van de administratie van partijen. (…)”

2.13    Bij brief van 17 mei 2018 heeft verweerster de advocaat van klager als volgt bericht:

“(…) De administratie van cliënte die [klager] onder zich heeft bestaat uit onder meer de volgende stukken:

(…)

U hebt mij gevraagd om een kopie te verstrekken van de volledige administratie van partijen die ik in mijn bezit heb. Cliënte meent dat [klager] geen aanspraak kan maken op een kopie van haar administratie die ik in mijn bezit heb. (…)”

Verweerster heeft vervolgens geschreven dat het voor haar niet mogelijk is om de volledige administratie te kopiëren vanwege ziekte van haar secretaresse en dat ze de administratie aan de vrouw zal gegeven, zodat zij de stukken kan kopiëren. Verweerster heeft tot slot geschreven dat de vrouw klager zal berichten wanneer de stukken klaar zijn.

2.14    In een brief van 23 mei 2018 aan verweerster heeft klager zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de gang van zaken rondom de administratie. Op diezelfde dag heeft klager bij de deken een klacht ingediend.

2.15    Een brief van 19 juli 2018 van de advocaat van klager aan de rechtbank heeft de volgende inhoud:

“(…) In mijn faxbericht van 29 juni 2018 staat een onjuistheid. Ik heb ten onrechte aangegeven dat [verweerster] geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken (een kopie van) de administratie van partijen aan de man ter hand te stellen. [Verweerster] heeft wel degelijk meerdere malen een voorstel gedaan voor de inzage en het verstrekken van kopieën van voormelde administratie. Het is partijen evenwel niet gelukt afspraken te maken over de daadwerkelijke invulling.

Uiteindelijk heeft de man in de week van 24 mei 2018 van de vrouw een doos met administratieve bescheiden ontvangen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat alle financiële administratie betreffende de periode van maart 2007 tot en met oktober 2007 nog immer niet in het bezit is van de man. (…)”

2.16    Op 23 november 2018 heeft de rechtbank opnieuw een beschikking gewezen, waarin onder meer is geoordeeld dat de man niet is geslaagd in de in de beschikking van april 2018 gegeven bewijsopdracht. In 2.9 van de beslissing heeft de rechtbank het volgende overwogen:

“Van de zijde van de man wordt in de brief van 29 juni jl. gesuggereerd dat de vrouw bepaalde financiële stukken – namelijk die zien op de periode maart 2007 tot oktober 2007 – bewust achterhoudt, maar uit dit schrijven noch uit andere stukken volgt dat hij de vrouw en/of haar advocaat hier daadwerkelijk van beschuldigt. Dit laatste wordt door eerdergenoemde briefwisseling bevestigd. Zo schrijft [advocaat klager] in haar brief van 24 juli 2018 aan [verweerster] dat zij haar geen verwijt maakt en volgt uit de in die brief opgenomen volzin “zowel u als ik kunnen niet weten of de administratie van partijen nog bestaat en wie deze administratie alsdan onder zich zou hebben” dat zij evenmin een uitdrukkelijke beschuldiging aan het adres van de vrouw doet.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij weigert om de administratie die uit de periode dat klager met de vrouw samenleefde en gehuwd was aan klager te verstrekken. 

3.2    Klager stelt dat hij veel pogingen heeft gedaan om de administratie die zich volgens de vrouw en volgens verweerster bij verweerster bevond te verkrijgen. Volgens klager heeft hij het voorstel van verweerster om op 18 mei 2018 de administratie te komen inzien aanvaard. De afspraak is door verweerster op 17 mei 2018 afgezegd.

3.3    Klager heeft, als reactie op het verweer van verweerster, nog naar voren gebracht dat hij van de vrouw een doos met stukken in ontvangst heeft genomen. Hij moest voor ontvangst tekenen als voorwaarde voor overdracht van de doos, maar mocht niet vooraf de stukken in de doos inzien. Volgens klager ontbraken in de doos de documenten die hij nodig heeft om aan de bewijsopdracht van de rechtbank te kunnen voldoen.

4    VERWEER

4.1    Volgens verweerster heeft de advocaat van klager haar op 9 mei 2018 gesommeerd om een kopie van “mijn dossier” ter hand te stellen. Zij heeft klager en zijn advocaat onverplicht de mogelijkheid geboden om haar dossier in te zien. De advocaat van klager heeft haar op 15 mei 2018 gesommeerd een kopie van “mijn volledige dossier” te maken. Verweerster stelt dat klager en zijn advocaat er “zonder enige redengeving voor [hebben] gekozen om van de inzage in mijn dossier geen gebruik te maken”. Verweerster heeft verder gesteld dat van verstrekking van haar dossier geen sprake kan zijn en dat zij van haar cliënt heeft begrepen dat de vrouw inmiddels stukken aan klager heeft verstrekt. Volgens verweerster is de klacht gelet op dit alles achterhaald en feitelijk onjuist.

4.2    Verweerster heeft betwist dat klager is ingegaan op haar aanbod om de administratie op 18 mei 2018 te komen inzien en om delen daaruit te kopiëren. Volgens verweerster heeft zij op 18 mei 2018 op klager gewacht, maar kwam hij niet.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht zich richt tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daar komt bij dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht omdat ook andere belangen een grote rol kunnen spelen.

5.2    De stelling van verweerster dat zij niet gehouden is om (de advocaat van) klager een afschrift te verstrekken van haar dossier is op zichzelf juist. Naar het oordeel van de raad blijkt uit de verzoeken van de zijde van klager echter dat hij niet heeft beoogd een afschrift te ontvangen van het volledige dossier waarover verweerster beschikt. Uit de verzoeken blijkt dat klager slechts wenste te beschikken over (een kopie van) de administratie van hem en de vrouw zoals deze door de vrouw aan verweerster was verstrekt. Als verweer tegen de klacht snijdt het hier beoordeelde standpunt van verweerster dus geen hout.

5.3    Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat klager verweerster op 15 december 2016 voor het eerst heeft verzocht om het verstrekken van administratie. Pas op een moment gelegen tussen 18 mei 2018 en 23 november 2018, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, heeft klager van de vrouw een doos met administratieve stukken ontvangen. In de periode tussen 15 december 2016 en 18 mei 2018 heeft de advocaat van klager verschillende pogingen gedaan om de administratie te verkrijgen. De door de raad te beoordelen vraag is of verweerster onbetamelijk heeft gehandeld door klager, in het belang van haar eigen cliënte, geen, althans niet voortvarend, toegang te verschaffen tot de administratie. De raad beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.

5.4    Uit de mailwisseling in mei 2017 blijkt dat verweerster naar aanleiding van het verzoek tot verstrekking van stukken eerst stelt dat klager duidelijk moet maken welke stukken hij precies wenst te ontvangen. Vervolgens stelt verweerster dat de boekhouder van klager de administratie mag komen inzien en dat op aanwijzing van die boekhouder en voor rekening van klager kopieën gemaakt zullen worden.

5.5    De advocaat van klager heeft vervolgens tevergeefs verzocht om bemiddeling in verband met, zakelijk weergegeven, de administratie. De deken heeft partijen echter verwezen naar de civiele rechter.

5.6    De civiele rechter heeft zich vervolgens in de beschikking van 26 april 2018 over het onderwerp uitgesproken. De rechtbank heeft in die beschikking overwogen dat de vrouw klager geen toegang verschaft tot de administratie. Deze administratie had klager, gelet op de bewijsopdracht die hem in de beschikking gegeven is, wel nodig. Klager heeft verweerster op 9 mei 2018 vervolgens opnieuw verzocht om een afschrift van de administratie. Verweerster heeft daarop gereageerd met het voorstel dat klager de administratie kan komen inzien en dat op zijn aanwijzing kopieën gemaakt zullen worden. Verweerster heeft klager daartoe uitgenodigd op 18 mei 2018. Van de zijde van klager is daarop opnieuw kenbaar gemaakt dat hij wenst te beschikken over de volledige administratie. Verweerster heeft daarop gereageerd met de mededeling dat klager geen aanspraak kan maken op de volledige administratie (zoals door de vrouw aan verweerster verstrekt), dat het bovendien ondoenlijk is om alles te kopiëren en dat zij de administratie aan de vrouw zal geven die klager zal voorzien van kopieën.

5.7    Uit het voorgaande blijkt weliswaar niet dat verweerster het verstrekken van stukken volledig en expliciet heeft geweigerd, maar wel dat zij zich gedurende een periode van bijna anderhalf jaar jegens klager onwelwillend heeft opgesteld.

5.8    De verklaring van verweerster dat zij op 18 mei 2018 op klager heeft gewacht is naar het oordeel van de raad ongeloofwaardig en zal daarom worden verworpen. De mededeling aan het slot van het bericht van verweerster van 17 mei 2018 heeft klager volgens de raad terecht opgevat als een annulering van de uitnodiging van verweerster voor 18 mei 2018. Voor zover verweerster niet beoogde de afspraak af te zeggen, had het voor de hand gelegen dat zij op of na 18 mei 2018 bij de advocaat van klager had geïnformeerd waarom klager niet was verschenen. Dat dit is gebeurd is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat verweerster de administratie, in lijn met de mededeling aan het slot van haar brief van 17 mei 2018, aan de vrouw heeft gegeven. De vrouw heeft (een deel van) de administratie vervolgens aan klager verstrekt, circa anderhalf jaar na het eerste verzoek daartoe van klager.

5.9    Alles overwegend komt de raad tot de slotsom dat verweerster niet met de voortvarendheid die een behoorlijk handelend advocaat betaamt heeft meegewerkt aan het verstrekken van (delen van) de administratie aan klager. Verweerster heeft daarmee de gerechtvaardigde belangen van haar wederpartij miskend en onevenredig geschaad. De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft niet met de voortvarendheid die een behoorlijk handelend advocaat betaamt meegewerkt aan het verstrekken van (delen van) de administratie aan klager. Verweerster heeft daarmee de belangen van klager onevenredig geschaad. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 25 en de reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P. Rijpstra en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2019.