ECLI:NL:TADRSGR:2019:10 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-124/DH/RO-b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:10
Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 26-03-2019
Zaaknummer(s): 18-124/DH/RO-b
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerders zijn advocaten van de wederpartij. Klacht deels gegrond. Verweerders hebben het gerechtshof onvolledig geïnformeerd, doordat in de memorie van antwoord ten onrechte is gesuggereerd dat de mogelijkheid was geboden stukken in te zien zonder dat daar een voorwaarde aan was verbonden. Als het gerechtshof volledig zou zijn geïnformeerd had ook vermeld moeten worden dat het voorstel tot inzage voorwaardelijk was, namelijk onder de voorwaarde dat het voorgestelde geldbedrag zouden worden geaccepteerd. Een en ander is in de e-mail van 6 april 2017 door verweerder geëxpliciteerd. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden van verweerders, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Rotterdam

van 28 januari 2019

in de zaak 18-124/DH/RO-b

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. S

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 februari 2018 met kenmerk R 2018/09 cij/mb, door de raad ontvangen op 14 februari 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    De gemachtigde van klaagster behartigt de belangen van klaagster in een geschil met de heer H. en een aantal rechtspersonen waarvan H. bestuurder is. De heer H. en deze rechtspersonen worden bijgestaan door verweerder en zijn kantoorgenoot mr. B.

2.2    Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2017 is H. veroordeeld tot betaling van € 500.000,- plus rente en kosten aan klaagster. Verweerder en mr. B. hebben namens hun cliënten hoger beroep ingesteld.

2.3    Op 29 maart 2017 heeft de kantoorgenoot van verweerder zich telefonisch tot de gemachtigde van klaagster gewend met een schikkingsvoorstel namens H. Dit kwam er kort gezegd op neer dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van de cliënte van verweerder bereid was een eenmalige uitkering te doen onder afwending van de druk van een kort geding. Daarbij werd een aanbod tot inzage in het voorstel van de verzekeraar gedaan.

2.4    In reactie op dit voorstel heeft de gemachtigde van klaagster aan de kantoorgenoot van verweerder op 6 april 2017 gevraagd eerst inzage in de polis en correspondentie te mogen krijgen, voordat een beslissing zou worden genomen op het gedane schikkingsvoorstel.

2.5    Diezelfde dag heeft de kantoorgenoot verweerder per e-mail aan de gemachtigde van klaagster bericht:

“U kunt bij ons op kantoor of door confraternele toezending inzage nemen in het voorstel van de verzekeraar en in relevante bescheiden waaruit de berooidheid van de heer H. (verder) blijkt indien het door ons gedane voorstel wordt geaccepteerd.”.

2.6    In de hoger beroep procedure heeft klaagster een incidentele vordering ingesteld.

2.7    In de memorie van antwoord d.d. 23 mei 2017 in het door klaagster opgeworpen incident schrijven verweerder en zijn kantoorgenoot in alinea 3.22 sub i:

“Voorafgaand aan het instellen van beroep is aangeboden om het gemotiveerde standpunt van de verzekeraar confraterneel en vertrouwelijk te delen. Zijdens Move4U is dat aanbod van de hand gewezen, zodat Move4U haar rechten heeft verwerkt en thans niet in rechte alsnog afgifte daarvan kan vorderen.”

2.8    Op 15 juni 2017 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder en zijn kantoorgenoot mr. B.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 13 nu hij zonder toestemming van klaagster inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over confraternele schikkingsonderhandelingen;

b)    feitelijke informatie aan het hof heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist is, aangezien hij heeft nagelaten aan het gerechtshof mede te delen dat het door klaagster verworpen aanbod een voorwaardelijk voorstel was;

c)    het gegeven dat het aanbod voorwaardelijk was heeft weggelaten om daarmee doelbewust het gerechtshof met een onjuiste mededeling op het verkeerder been te zetten. Aldus heeft hij het vertrouwen van klaagster en haar gemachtigde in de advocatuur geschonden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Juist is dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen niets mag worden medegedeeld aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Naar het oordeel van de raad is echter geen sprake van het vermelden van de inhoud van schikkingsonderhandelingen. Vermeld is slechts dat een aanbod is gedaan en dat dit aanbod door klaagster is afgewezen. Naar het oordeel van de raad is daarmee niet in strijd gehandeld met gedragsregel 13. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b) en c)

5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking en zijn naar het oordeel van de raad wel gegrond. Verweerder heeft het gerechtshof namelijk onvolledig geïnformeerd. De formulering van randnummer 3.22 van de memorie van antwoord is naar het oordeel van de raad misleidend doordat daardoor gesuggereerd wordt dat de mogelijkheid is geboden stukken in te zien zonder dat daar een voorwaarde aan was verbonden. Wanneer het gerechtshof volledig zou zijn geïnformeerd had ook vermeld moeten worden dat het voorstel tot inzage voorwaardelijk was, namelijk onder de voorwaarde dat de voorgestelde € 200.000,- zouden worden geaccepteerd. Een en ander is in de e-mail van 6 april 2017 door de kantoorgenoot van verweerder geëxpliciteerd. Gelet op de in die mail gebruikte formulering is deze mail ook namens verweerder gezonden.

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Klaagster heeft tevens een klacht ingediend tegen de kantoorgenoot van verweerder, mr. B. Ook in deze zaak worden de klachtonderdelen b en c gegrond verklaard. De raad ziet gelet op de samenhang van deze beide klachtzaken aanleiding om verweerder in de onderhavige klachtzaak te veroordelen in de helft van de proceskosten.

7.2    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet de helft van het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.3     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de helft van de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klaagster,

b) € 1.000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.4    Verweerder moet het door hem verschuldigde bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.5    Verweerder moet het door hem verschuldigde bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b en c gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van € 25 griffierecht aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van € 25 reiskosten aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van € 500 proceskosten aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.