ECLI:NL:TADRARL:2019:72 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-636

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:72
Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 20-05-2019
Zaaknummer(s): 18-636
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt haar advocaat kort voor de zitting van inzicht te veranderen en klaagster te adviseren de procedure in te trekken. De raad beoordeelt de handelwijze van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Weliswaar is het voor een cliënt niet prettig als een advocaat kort voor het moment waarop het erop aan komt – een mondelinge behandeling – met een geheel ander advies komt, maar ondenkbaar is niet dat een advocaat bij heroverweging van een zaak kort voor een zitting tot andere inzichten komt in welk geval hij of zij dit ook met zijn of haar cliënt zal moet delen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 mei 2019

in de zaak 18-636

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 13 augustus 2018 met kenmerk K 17/145, door de raad ontvangen op 13 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De klacht betreft het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van de advocaat van klaagster in de periode van maart 2016 tot omstreeks februari 2017 inzake een geschil over kinderalimentatie na verbreking samenwoning.

2.3    In augustus 2016 heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een door de ex-partner te bepalen kinderalimentatie van € 500 per maand. Na indiening van het verzoek hebben partijen alsnog, buiten hun advocaten om, een overeenkomst betreffende de kinderalimentatie gesloten, waarbij een bedrag van € 185 per maand is afgesproken.

2.4    In november 2016 heeft klaagster aan verweerster de overeenkomst toegezonden en is daarover tussen klaagster en verweerster gesproken. Daarbij heeft klaagster aangegeven spijt te hebben van de overeenkomst en zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst onder dwang tot stand was gekomen en daardoor niet geldend was en  dat de in de procedure verzochte alimentatie door de rechter moest worden opgelegd. Vervolgens heeft verweerster pleitnotities opgesteld waarin zij deze nieuwe informatie van klaagster heeft verwerkt en deze zijn op voorhand aan klaagster toegezonden.

2.5    Er was een mondelinge behandeling bepaald op 24 januari 2017. Op zondagavond 22 januari 2017 heeft verweerster aan klaagster een e-mail gestuurd, waarin zij klaagster op het risico van voortzetting van de procedure heeft gewezen, te weten het risico van een proceskostenveroordeling, en heeft zij een drietal opties genoemd. Op 23 januari 2017 hebben klaagster en verweerster de opties besproken en heeft verweerster naar aanleiding daarvan contact opgenomen met de advocaat van de ex-partner. Bij e-mail van diezelfde datum heeft verweerster klaagster bericht dat de ex-partner bereid was geen proceskostenveroordeling te vragen als klaagster haar verzoek introk. Verweerster heeft klaagster geadviseerd dit voorstel te accepteren. Op 23 januari 2017 heeft verweerster de procedure namens klaagster ingetrokken.

2.6    Vervolgens heeft verweerster namens klaagster een tweede procedure tot wijziging kinderalimentatie geëntameerd. Klaagster heeft zich voor bijstand in die procedure kort daarna tot een andere advocaat gewend. Bij beschikking van de rechtbank van 17 oktober 2017 heeft de rechtbank de door de ex-partner te betalen kinderalimentatie op nihil gesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    kort voor de zitting van inzicht te veranderen en klaagster te adviseren de procedure in te trekken. Omdat dit zo kort voor de zitting gebeurde voelde klaagster zich onder druk gezet. Het advies tot intrekking berustte voornamelijk op het risico van een proceskostenveroordeling, terwijl een proceskostenveroordeling in familiezaken zeer ongebruikelijk is.

b)    een grove misrekening te maken in de draagkrachtberekening.

4    VERWEER

Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht.

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster heeft, zonder verweerster eerst te raadplegen, met haar ex-partner een overeenkomst over de kinderalimentatie gesloten. Vervolgens was haar wens dat de inmiddels gestarte procedure toch werd voortgezet, omdat zij van mening was dat de wederpartij meer kinderalimentatie kon en moest betalen dan onderling was afgesproken. Bij de voorbereiding van de mondelinge behandeling kwam verweerster tot het oordeel dat, gelet op het verweer van de wederpartij, die een beroep deed op de overeenkomst, het risico bestond dat de wederpartij in het gelijk zou worden gesteld en dat klaagster in de proceskosten veroordeeld zou worden. Het ging hier om voortschrijdend inzicht. Op basis daarvan heeft zij klaagster geadviseerd de procedure in te trekken, welk advies klaagster heeft opgevolgd. Het was de uitdrukkelijke wens van klaagster dat daarna een nieuwe procedure tot wijziging van de kinderalimentatie werd opgestart. Verweerster heeft klaagster tevoren gewaarschuwd voor de procesrisico’s.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster erkent het kindgebonden budget onjuist te hebben berekend. Verweerster heeft het bedrag dat klaagster per jaar ontving per abuis als maandelijks bedrag in haar berekeningen ingevoerd. Die misrekening heeft er echter niet toe geleid dat de rechtbank in de tweede procedure de door de ex-partner te betalen kinderalimentatie op nihil heeft gesteld. De nihilstelling hing niet met die misrekening maar louter en alleen met de beperkte draagkracht van de ex-partner samen.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Onderdeel van de klacht vormt het verwijt dat klaagster zich door de late verandering van inzicht onder druk gezet voelde. Ter zitting heeft klaagster naar voren gebracht dat zij onmiddellijk na verzending van de e-mail van verweerster houdende het advies tot intrekking van de procedure daarvan kennis heeft genomen en dat zij de dag voorafgaande aan de mondelinge behandeling daarover met verweerster overleg heeft gehad. Weliswaar is het voor een cliënt niet prettig als een advocaat kort voor het moment waarop het erop aan komt – een mondelinge behandeling – met een geheel ander advies komt, maar ondenkbaar is niet dat een advocaat bij heroverweging van een zaak kort voor een zitting tot andere inzichten komt in welk geval hij of zij dit ook met zijn of haar cliënt zal moet delen. De raad beoordeelt de handelwijze van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.2    Voorts bevat de klacht het verwijt dat het advies tot intrekking van de procedure voornamelijk berustte op het risico van een proceskostenveroordeling terwijl een dergelijke veroordeling in familiezaken ongebruikelijk is. Naar aanleiding van dit verwijt overweegt de raad dat het niet aan hem is, en in zekere zin ook niet goed mogelijk is, een oordeel te geven over de waarschijnlijkheid van een proceskostenveroordeling in een zaak als deze. Maar mede omdat de advocaat van de wederpartij om een dergelijke veroordeling had verzocht is het reeds daarom niet onverstandig met die mogelijkheid, hoe weinig denkbaar ook, rekening te houden.  Voorts kan in zijn algemeenheid voor een advies tot intrekking van een procedure redengevend zijn dat er geen reële kans is  op een positieve uitkomst, hetgeen verweerster mede aan haar advies ten grondslag heeft gelegd. Zij zag uiteindelijk onvoldoende mogelijkheden voor een succesvol beroep op ontbinding van de overeenkomst. De conclusie is dan ook dat  verweerster met haar handelen niet in strijd is gekomen met wat van haar als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.

5.3    Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Klaagster verwijt verweerster dat zij in haar berekening een fout heeft gemaakt en heeft ter zitting naar voren gebracht dat haar huidige advocaat heeft aangegeven dat het achteraf bezien nog niet zo slecht zou zijn geweest indien de destijds onderling overeengekomen alimentatie in de beschikking van de rechter was vastgelegd.

5.5    Door verweerster is gesteld dat de latere nihilstelling louter en alleen het gevolg was van de beperkte draagkracht van de ex- echtgenoot. Dit laatste is door klaagster niet weersproken en de latere beschikking tot nihilstelling is door klaagster niet overgelegd, zodat niet van iets anders is gebleken. Daarmee is komen vast te staan dat de nihilstelling niet het gevolg was van de misrekening door klaagster in haar alimentatieberekeningen.

5.6    Voor zover in dit klachtonderdeel ook nog het verwijt besloten ligt dat verweerster klaagster in een tweede procedure heeft betrokken die alleen maar in haar nadeel heeft uitgepakt, overweegt de raad als volgt. Na indiening van het tweede verzoek heeft verweerster daarmee geen bemoeienis meer gehad. Onweersproken is door verweerster gesteld dat de tweede procedure op uitdrukkelijk verzoek van klaagster aanhangig is gemaakt en dat verweerster op de procesrisico’s heeft gewezen. Ter zake de indiening van het tweede verzoek kan klaagster verweerster derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt maken temeer daar – zoals hierboven overwogen – de misrekening bij het latere oordeel van de rechter geen rol heeft gespeeld.

5.7    Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;     

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, P.J.F.M. de Kerf, leden en bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 13 mei 2019.