ECLI:NL:TADRARL:2019:162 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-755

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:162
Datum uitspraak: 10-06-2019
Datum publicatie: 10-06-2019
Zaaknummer(s): 18-755
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster dat zij zich meermalen in procedures onnodig grievend over hem heeft uitgelaten door telkens te stellen dat hij een crimineel is en een strafblad zou hebben. Zij heeft hiervoor geen bewijzen aangedragen. Verweerster heeft zich beroepen op het feit dat zij deze informatie van haar cliënte had gekregen. Zij mocht op deze informatie afgaan. De raad hanteert in deze zaak de vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat een advocaat in familierechtelijke kwesties er voor moeten waken dat – zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen die de wederpartij naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat niet alle informatie die hij/zij van zijn/haar cliënt(e) krijgt, gebruikt. De klachten acht de raad gegrond. Er is echter geen maatregel opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 juni 2019

in de zaak 18-755

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 januari 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 21 september 2018 met kenmerk 2018KNN015/345633, door de raad ontvangen op 24 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerster van 19 maart 2019 met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft sedert 2014 de voormalige partner van klager bijgestaan in een aantal procedures over de uit de relatie geboren kinderen.

2.3    Klager heeft op 21 oktober 2014 een verzoek bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend teneinde partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de zoon, een ouderschapsplan vast te stellen en een contactregeling. Dit verzoek is behandeld op 26 juni 2015.

2.4    Daags voor die zitting heeft verweerster twee krantenberichten van respectievelijk 6 november 2012 en 7 mei 2015 overgelegd. Die betroffen respectievelijk het aantreffen van een hennepkwekerij in Noordbroek en de aanhouding van drie personen in de Slachthuisstraat te Groningen die werkzaam waren in een hennepknipperij.

2.5    In het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2015 staat:

“Avrouw [= advocaat vrouw]: hennepkwekerij in 2012, 7 mei dit jaar opgerold. Noordbroek, meneer was daar direct bij betrokken. …In 3 jaar 6 keer verhuist, vanwege, zegt de vrouw, criminele activiteiten. Mediation is gestaakt door oprollen hennepkwekerij.”

2.6    In een tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2015 staat:

“Ter zitting stipt de advocaat van de vrouw het criminele verleden van de man aan.”

en :

“Ter zitting heeft de advocaat van de man dit criminele verleden weersproken.”

2.7    In pleitaantekeningen van verweerster van 25 maart 2016 schrijft zij:

“Tijdens de vorige zitting is door de vrouw naar voren gebracht dat de man een crimineel verleden (hennepkwekerij) heeft.”

2.8    In een door verweerster bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend verweerschrift van 11 januari 2018 staat onder punt 4:

“..de vrouw is op de hoogte van het crimineel verleden (drugs) van de man een zij weet dat hij dienaangaande nog onverkort contacten onderhoudt.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster zich meermalen in procedures onnodig grievend uitgelaten door telkens te stellen dat hij een crimineel is en een strafblad zou hebben. Zij heeft hiervoor geen bewijzen aangedragen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft het standpunt van haar cliënte naar voren gebracht. Zij heeft geen redenen gehad om te twijfelen aan de informatie die zij van haar cliënte kreeg over het criminele verleden van klager. De informatie was functioneel omdat haar cliënte geen vertrouwen in klager had. Zij heeft nooit gesteld dat klager veroordeeld is.

5    BEOORDELING

5.1    Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Maar in familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat - zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn - de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen die de wederpartij naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat niet alle informatie die hij/zij van zijn/haar cliënt(e) krijgt, gebruikt.

5.2    Naar het oordeel van de raad heeft klager een terecht verwijt gemaakt aan verweerster over de wijze waarop zij is omgegaan met de informatie van haar cliënte. Verweerder heeft van meet af aan betwist dat hij een crimineel verleden heeft of betrokken is geweest bij criminele activiteiten. Niet zozeer het feit dat verweerster aanvankelijk melding heeft gemaakt van de informatie van haar cliënte over criminele activiteiten van klager, maar met name het feit dat verweerster dit ondanks de stelselmatige ontkenning van klager telkens in stukken is blijven herhalen, rekent de raad haar aan. Dat gebeurde in 2015, 2016 en opnieuw in 2018 ( zie 2.5 tot en met 2.8). Daarmee heeft zij grens van haar vrijheid als advocaat overschreden die geldt in familierechtelijke kwesties, met name die waarbij kinderen zijn betrokken. De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Hoewel de klacht gegrond is naar het oordeel van de raad, zal zij geen maatregel aan verweerster opleggen. Daarvoor acht de raad het verwijt niet ernstig genoeg. Bovendien zijn er tegen verweerster niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen genomen.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, N.H.M. Poort, H.Q.N. Renon, P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter