ECLI:NL:TADRARL:2019:134 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-345

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:134
Datum uitspraak: 27-05-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): 18-345
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing na gegrond verzet. Betreft handelen van de advocaat van de wederpartij. De voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van de klacht en de raad zal thans van dezelfde maatstaf uitgaan. Geklaagd wordt over onnodig grievende uitlatingen door verweerster, als advocaat van de wederpartij, in een brief aan het gerechtshof waarin om een spoedige behandeling van de zaak van verweersters cliënt wordt gevraagd. De raad oordeelt dat verweerster in haar brief aan het hof het standpunt van haar cliënt heeft verwoord en dat standpunt met argumenten heeft onderbouwd, die klaagster als onnodig grievend heeft ervaren. Het is begrijpelijk dat klaagster het niet eens was met het standpunt van de wederpartij, maar dat betekent niet dat de uitlatingen van verweerster onnodig grievend zijn. Verweerster moest het hof overtuigen dat een spoedige behandeling van de zaak in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt noodzakelijk was. Waar verweerster het standpunt van haar cliënt over ouderafwijzing heeft verwoord, heeft zij een literatuurlijst overgelegd en verwezen naar de bronnen (deskundigen) waarop zij haar standpunt heeft gebaseerd. Niet gebleken is dat verweerster op basis van onjuiste feiten diverse procedures is gestart. In de geschetste omstandigheden mocht verweerster voorts een mail cc. naar klaagster sturen omdat zij niet zeker wist of klaagster nog werd bijgestaan door haar advocaat, aan wie de mail was gericht. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 mei 2019

in de zaak 18-345

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Voor het eerdere verloop van de procedure tot de tussenbeslissing van de raad van 6 maart 2019, verwijst de raad naar die tussenbeslissing.

1.2    Bij die beslissing heeft de raad het verzet tegen de voorzittersbeslissing van 23 juli 2018  gegrond verklaard en bepaald dat de klachtzaak verder zal worden behandeld ter zitting van de raad van 22 maart 2019.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de voorzittersbeslissing van 23 juli 2018;

-    het verzetschrift van klaagster van 14 augustus 2018 met de daarin genoemde producties;

-    de tussenbeslissing van de raad van 6 maart 2019;

-    de brief van verweerster van 12 maart 2019 aan de raad met de daarin genoemde bijlagen;

-    de brief van klaagster van 18 maart 2019 aan de raad met de daarin genoemde bijlagen.

2    VERDERE BEOORDELING

2.1    Nu het verzet gegrond is verklaard, zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij dient de raad mede acht te slaan op hetgeen de raad in de verzetbeslissing van 6 maart 2019 heeft overwogen  omtrent de vraag  of het optreden van verweerster tot verdere escalatie van het geschil heeft geleid.

2.2    De raad stelt voorop dat het in deze zaak gaat om het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. De voorzitter heeft het handelen van verweerster aan de juiste maatstaf getoetst, welke is weergegeven in genoemde beslissing onder 4.1. Ook de raad zal het handelen van verweerster aan die maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

2.3    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster zich in haar brief van 3 oktober 2017 aan het hof onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster, onjuistheden naar voren heeft gebracht, ongefundeerde beweringen heeft gedaan en feiten heeft geponeerd waarvan zij wist, althans kon weten dat deze onjuist waren.

2.4    In haar brief van 6 november 2017 aan de deken geeft klaagster een 20-tal stellingen weer uit de brief van verweerster van 3 oktober 2017 aan het hof ter ondersteuning van dit klachtonderdeel. Kort samengevat komen die er op neer dat klaagster dwarsligt in de echtscheidingsprocedure en niet wil meewerken aan oplossingen. De raad stelt vast dat uit de stukken, waaronder rechterlijke uitspraken en correspondentie een beeld naar voren komt van partijen die lijnrecht tegenover elkaar staan in een situatie waarin de emotionele spanningen hoog zijn opgelopen. In die situatie heeft verweerster, namens haar cliënt, in haar brief van 3 oktober 2017 aangedrongen op een spoedige mondelinge behandeling van de zaak van haar cliënt, waarbij zij dat verzoek heeft gemotiveerd en het standpunt van haar cliënt heeft verwoord, zoals de voorzitter in zijn beslissing van 23 juli 2018 onder 4.3  heeft overwogen. Als belangenbehartiger van haar cliënt was dat haar taak. Begrijpelijk is dat klaagster het met de inhoud van genoemde brief niet eens is, maar dat betekent niet dat de uitlatingen van verweerster onnodig grievend zijn. Deze dienden ter onderbouwing van het verzoek van de cliënt van verweerster tot spoedige behandeling van de zaak door het hof. Evenmin is uit de door klaagster overgelegde stukken gebleken van onjuiste feiten/ ongefundeerde stellingen of het poneren van stellingen waarvan verweerster wist, althans kon weten dat ze onjuist waren. Bij dit alles is niet komen vast te staan dat de inhoud van de brief van 3 oktober 2017 aan het hof tot verdere escalatie heeft geleid. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

2.5    Verweerster heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel gesteld dat zij het standpunt van haar cliënt heeft verwoord over ouderafwijzing en dat zij daarmee een proces heeft beschreven dat zich afspeelt onder meer tussen de ouders. Haar cliënt had daar een duidelijke visie op, die zij namens hem naar voren heeft gebracht. Daarbij heeft zij (onder meer) in haar pleitnota van 11 januari 2017 een literatuurlijst gevoegd en verwezen naar de bronnen (deskundigen) waarop zij haar standpunt baseert. De raad volgt verweerster hierin. Verweerster heeft beschreven wat haar cliënt waarnam in de relatie tussen klaagster en hem en de kinderen en heeft zich niet bediend van gedragswetenschappelijke diagnostiek. In de wijze waarop zij dat heeft gedaan ziet de raad geen escalerend handelen. Zij heeft daarmee de grenzen van de aan haar, als advocaat van de wederpartij van klaagster, toekomende vrijheid niet overschreden. Dat zou anders kunnen zijn als verweerster had gesteld dat klaagster een geestelijke afwijking of stoornis heeft, maar daarvan is geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

2.6    Verweerster wordt verweten dat zij op basis van aantoonbaar onjuiste feiten procedure op procedure is gestart, waardoor het geschil mogelijk is geëscaleerd. Ten aanzien van dit verwijt volgt de raad het oordeel van de voorzitter, als onder 4.5 van de voorzittersbeslissing weergegeven. Verweerster heeft twee kort gedingprocedures aanhangig gemaakt. Zij heeft gemotiveerd gesteld dat deze noodzakelijk waren en op korte termijn moesten worden gestart omdat haar cliënt het contact met zijn kinderen dreigde te verliezen, wat zeer ingrijpend zou zijn. Naar het oordeel van de raad is dat een te respecteren belang, temeer daar niet gebleken is dat dit in strijd was met het belang van de kinderen. In die omstandigheden kan, naar het oordeel van de raad, niet gesteld worden dat verweersters optreden tot escalatie heeft geleid. Verweerster mocht de rechter inschakelen om over het standpunt van haar cliënt een oordeel te laten geven en dit kan niet als escalerend worden aangemerkt. 

2.7    Klaagster heeft in haar toelichting elf stellingen genoemd die onwaar zouden zijn. Deze betreffen, naar het oordeel van de raad, echter standpunten van de cliënt van verweerster die zij namens hem naar voren heeft gebracht en op de juistheid waarvan zij in beginsel mocht afgaan, zoals ook de voorzitter onder 4.6 van zijn beslissing heeft bepaald.

2.8    Als twaalfde stelling heeft klaagster in een aanvullende klacht verweerster verweten dat deze haar rechtstreeks een e-mail van 22 september 2015 heeft gestuurd. Gedragsregel 18 lid 1 (Gedragsregels 1992) bepaalt dat de advocaat zich niet rechtstreeks met de wederpartij in verbinding stelt als deze wordt bijgestaan door een advocaat. Gebleken is echter dat deze e-mail naar mr. B is gestuurd en cc. naar klaagster, omdat verweerster niet wist of mr. B optrad voor klaagster. In die omstandigheden mocht verweerster de e mail cc. naar klaagster sturen, waar nog bij komt dat de zaak spoedeisend was. De raad oordeelt dit niet klachtwaardig. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. F. Klemann en M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter