ECLI:NL:TADRARL:2019:12 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-172

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2019:12
Datum uitspraak: 14-01-2019
Datum publicatie: 29-01-2019
Zaaknummer(s): 18-172
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: De heer S. is namens klaagster opgetreden als bewindvoerder over de heer W. De heer W. heeft verweerder ingeschakeld als advocaat in verband met een geschil over zijn bewindvoering. In de nasleep van dat geschil heeft verweerder contact gezocht met de erfgenamen van de inmiddels overleden heer W. Hij heeft zich daarbij dreigend en intimiderend jegens hen uitgelaten. De gemeente G. klaagt daarover. Die klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat alleen de erfgenamen hierover kunnen klagen. Klaagster verwijt verweerder ook dat hij de heer S. beticht van liegen en manipuleren. De raad is met klaagster van oordeel dat de toon en de bewoordingen die verweerder hierbij in zijn e-mails bezigt, een behoorlijk advocaat niet passen. Deze klacht is dus gegrond. Omdat aan verweerder in een eerdere zaak in dezelfde context al de maatregel van een waarschuwing is opgelegd, volgt een berisping omdat verweerder zijn onprofessionele aanpak niet heeft laten varen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 januari 2019

in de zaak 18-172

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 augustus 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 februari 2018 met kenmerk 2017 KNN139, door de raad ontvangen op 28 februari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 november 2018 in aanwezigheid van [S.], in zijn hoedanigheid van hoofd van de afdeling beschermingsbewind bij de Groningse Kredietbank van de gemeente Groningen, bijgestaan door mr. [P.] en mr. [K.]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

1.5    Verweerder heeft per e-mail  van 6 november 2018 zijn standpunt toegelicht en meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Bij e-mailbericht van 6 november heeft verweerder aanvullende stukken toegezonden. Deze stukken zijn niet binnen de daartoe gestelde termijn van 14 dagen voor de zitting ontvangen. Aangezien het stukken betreft waarvan niet valt in te zien dat deze niet eerder ingezonden hadden kunnen worden laat de raad deze buiten beschouwing.  

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster, de gemeente Groningen, in de persoon van de heer [S.], is bewindvoerder geweest van de heer W, die op 15 november 2015 is overleden.

2.3    In september 2015 heeft de heer W. verweerder opdracht gegeven een procedure aan te spannen tegen klaagster. Verweerder is aan de heer W. toegevoegd en vervolgens heeft hij klaagster in kort geding gedagvaard. In die procedure is verweerder veroordeeld in de kosten zoals bepaald in artikel 245 lid 1 Rv.

2.4    Tussen verweerder en klaagster is een geschil ontstaan over de betaling van de eigen bijdrage voor de afgegeven toevoeging en het betaalde griffierecht. In dat kader heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend. Die klacht is door deze raad bij beslissing van 27 maart 2017 (gedeeltelijk) gegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2017:97). De raad heeft verweerder de maatregel van een waarschuwing gegeven. Het Hof van Discipline heeft deze uitspraak bekrachtigd bij beslissing van 28 augustus 2017.

2.5    Op verzoek van het Hof van Discipline heeft klaagster, voorafgaand aan vorenbedoelde uitspraak, een machtiging van de erfgenamen van de heer W. aan het Hof overgelegd in verband met het vaststellen van de bevoegdheid van de heer [S.] om klaagster ook na het overlijden van de heer W. te vertegenwoordigen.

2.6    Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 19 juli  2017 een e-mailbericht gezonden aan de erfgenamen van de heer W.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij na ontvangst van een kopie van de machtiging rechtstreeks contact heeft gezocht met de erfgenamen van de heer W. ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de heer [S.] om contacten via hem te laten verlopen. Daarbij uitte verweerder zich dreigend en intimiderend zoals met de woorden dat zij “de rest van hun leven spijt zouden krijgen van het feit dat zij mij gemachtigd hebben in deze zaak”. Verweerder heeft erkend dat hij zich intimiderend heeft gedragen in zijn e-mail van 19 juli 2017. Hij biedt daarover immers zijn verontschuldigingen aan.

b)    verweerder de heer [S.] in diskrediet heeft gebracht, zowel bij de erven van de heer W. als bij het Hof van Discipline. In genoemde e-mail insinueert verweerder allerlei zaken die onjuist zijn en die niet onderbouwd zijn met feiten. Hij beticht de heer [S.] van liegen en manipuleren. Dat heeft hij als zeer grievend ervaren.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder stelt dat van intimidatie en bedreiging geen sprake is geweest. Klaagster heeft dit verwijt niet onderbouwd. Het is niet aan klaagster om te klagen over zaken in relatie tot de erfgenamen.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder handhaaft zijn standpunt dat de heer [S.] manipuleert en de waarheid verdraait.

5    BEOORDELING

5.1    Het in de Advocatenwet voorziene recht om en klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.2    In deze zaak is voorts van belang dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat strekt niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is in onze samenleving dringend noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is erbij gebaat dat ook in conflicten waarbij de emoties hoog oplaaien op waardige wijze en op zakelijke toon wordt gedebatteerd. Dat belang speelt ook in afzonderlijke zaken en een advocaat of partij die meent dat de advocaat van de wederpartij op dit vlak de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden, kan daarover dan ook klagen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    De raad oordeelt dat dit onderdeel van de klacht niet- ontvankelijk is. Klaagster klaagt over intimidatie en bedreigingen van de erfgenamen van de heer W. Aan deze erfgenamen komt het recht toe daarover te klagen en niet aan klaagster.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Tussen klaagster (althans met name de heer [S.]) en verweerder is onmin ontstaan over de zakelijke afhandeling van de werkzaamheden die verweerder voor de heer W. heeft verricht. In het kader daarvan heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend welke deels gegrond en deels ongegrond is verklaard bij beslissing van deze raad van 27 maart 2017. Verweerder werd een waarschuwing opgelegd, waarna hij hoger beroep had ingesteld bij het Hof van Discipline. In het kader daarvan kwam aan de orde of er klaagster een machtiging van de erfgenamen nodig had. Terwijl deze zaak in hoger beroep nog liep heeft verweerder in zijn email van 19 juli 2017 aan een van de erfgenamen van de heer W. (welke email in kopie naar het Hof van Discipline en de heer [S.] is gegaan) onder meer geschreven:

"Het probleem is echter dat de heer [S.] klaarblijkelijk een persoonlijke rancune tegen mij heeft en niet schuwt om de waarheid te verdraaien en anderen manipuleert om mij in een kwaad daglicht te zetten”.

Met klaagster is de raad van oordeel dat verweerder de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden. Het had hem gepast, zeker na de vaststelling door de raad dat hij een verwijtbare beroepsfout had gemaakt, een wat meer terughoudende houding aan te nemen in zijn optreden in deze zaak. Verweerder beticht in een mail die ook anderen dan de geadresseerde bereikt, de heer [S.] van het verdraaien van de waarheid en van het manipuleren van mensen, zonder evenwel concrete feiten te noemen. De toon en de bewoordingen die verweerder in zijn e-mail bezigt, passen een behoorlijk advocaat niet. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ter zitting heeft de heer [S.] naar voren gebracht dat verweerder hem ook bij diverse andere organisaties, zoals de Raad voor de Rechtsbijstand in een kwaad daglicht heeft gesteld. Wat daarvan ook zij, de raad kan dit gegeven niet in zijn beoordeling betrekken omdat dat niet als klacht is aangevoerd bij de deken. Het komt de raad echter wel geraden voor partijen te wijzen op het gevaar dat deze kwestie verder ontspoort en tot nog meer klachten of procedures leidt. Daarom zou een bemiddelingsgesprek bij de deken, zoals door hem is aangeboden, ook zeker zinvol zijn. Klager is niet verschenen bij het Hof van Discipline en evenmin bij de behandeling van deze zaak, wat nu niet getuigt van veel wil om tot een oplossing te komen. Klaagster heeft aangegeven wel een bemiddelingsgesprek te willen, dus wat dat betreft ligt de bal nu echt bij verweerder.

6    MAATREGEL

6.1    Gezien de beslissing van deze raad van 27 maart 2017 waarbij aan verweerder de maatregel van een waarschuwing heeft opgelegd, past thans een berisping omdat verweerder zijn onprofessionele aanpak niet heeft laten varen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

-    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-172.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het  klachtonderdeel b gegrond;

-    verklaart het klachtonderdeel a ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, F. Klemann, N.H.M. Poort, E.H.de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den  Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 14 januari 2019.