ECLI:NL:TACAKN:2019:67 Accountantskamer Zwolle 18/2055 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:67
Datum uitspraak: 11-10-2019
Datum publicatie: 11-10-2019
Zaaknummer(s): 18/2055 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft, in verband met een suppletiebijdrage door klaagster aan een filmproducent, bij een financiële eindafrekening een goedkeurende controleverklaring afgegeven. Klaagster stelt dat de goedkeurende verklaring ten onrechte is afgegeven. Door betrokkene is niet betwist dat van een bedrag van circa € 200.000,-- aan opgevoerde productiekosten de relatie tot de filmproductie, dan wel de noodzakelijke onderbouwing daarvoor, ontbreekt. Het gaat daarbij om meer dan 11% van het totale budget voor de productie van de film. Verder is door betrokkene niet betwist dat, volgens het van toepassing zijnde Handboek van klaagster, onder die omstandigheden een afkeurende verklaring afgegeven had moeten worden. Op zitting is bovendien gebleken dat betrokkene een aantal werkzaamheden die van hem verwacht hadden mogen worden op grond van het op zijn opdracht van toepassing zijnde controleprotocol van klaagster, niet heeft verricht. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en aan hem wordt de maatregel opgelegd van tijdelijke doorhaling van zijn inschrijving in de registers voor de duur van één maand.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/2055 Wtra AK van 11 oktober 2019 van

X ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

            DRS. Y,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. E.A.M. van Lierop.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 7 november 2018 ingekomen klaagschrift van 6 november 2018 met bijlagen;

-          de op 13 november 2018 ingekomen brief van 9 november 2018 van klaagster met bijlagen;

-          het op 31 januari 2019 ingekomen verweerschrift van 30 januari 2019.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 april 2019 waar zijn verschenen: namens klaagster, [A], [B], mr. [C], en betrokkene, bijgestaan door mr. E.A.M. van Lierop, advocaat te Waalre.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant in het register van (thans) de Nba. Betrokkene is werkzaam bij [accountantskantoor] ([accountantskantoor]) te [plaats2].

2.2       [BV1] ([BV1]) te [plaats3] is producent van filmproducties. Op 6 januari 2015 heeft [BV1] bij klaagster ([X]) een suppletiebijdrage van € 510.000,-- aangevraagd voor de realisering van de filmproductie [D] en de [E]. Op 5 maart 2015 is een subsidie van

€ 500.405,-- aan [BV1] verleend op grond van de Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland (Production Incentive). Op 2 februari 2015 heeft [BV1] bij klaagster een bedrag van € 340.000,-- aangevraagd voor een tegemoetkoming in de productiekosten van de filmproductie [D] en de [E] op grond van het bepaalde in het Reglement stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland (het Reglement). Op 20 maart 2015 is de gevraagde bijdrage verleend.

Aan de toekenning van deze bijdragen zijn voorwaarden verbonden. Een van de voorwaarden is dat [BV1] een financiële eindafrekening, voorzien van een door een accountant afgegeven controleverklaring, indient bij het [X].

Op de subsidieverlening van het [X] aan [BV1] is onder meer het Handboek Financiële Verantwoording (verder: het Handboek) van het [X] van toepassing.

2.3       Betrokkene heeft in opdracht van [BV1] het “Financieel verslag [D] en de [E]” gecontroleerd. Op 7 juni 2016 heeft betrokkene een goedkeurende controleverklaring afgegeven.

2.4       Omdat het [X] twijfelde aan de juistheid van deze controleverklaring heeft zij een extern bureau opdracht gegeven hiernaar nader onderzoek te doen. Op 12 april 2017 heeft deze derde gerapporteerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het [X] geconcludeerd dat betrokkene ten onrechte een goedkeurende controleverklaring heeft verstrekt omdat de financiële eindafrekening, opgesteld door [BV1], onregelmatigheden bevatte.

Dit heeft ertoe geleid dat het [X] de aan [BV1] toegekende subsidies lager heeft vastgesteld.

2.5       Op 6 maart 2018 heeft het [X] een klacht ingediend bij [accountantskantoor] omdat de controlewerkzaamheden door betrokkene niet naar behoren zouden zijn uitgevoerd en [accountantskantoor] aldus is tekortgeschoten.

Op 22 mei 2018 heeft [accountantskantoor] schriftelijk op de klacht gereageerd. In deze brief heeft [accountantskantoor] onder meer gesteld:

“Wij moeten helaas constateren dat wij tekort zijn geschoten in onze werkzaamheden, op de hiervoor beschreven wijze. Niet alleen is de dossiervorming onvoldoende geweest, maar ook de controle zelf heeft voor zover wij hebben kunnen vaststellen niet voldaan aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen. Daarmee hebben wij uw vertrouwen beschaamd en zijn onze interne kwaliteitsregels geschonden. Dat nemen wij zwaar op”.

Verder schrijft [accountantskantoor]:

“Zodra wij geconstateerd hebben dat onze kwaliteitsregels geschonden zijn hebben wij maatregelen getroffen die naar onze overtuiging passend zijn. Deze maatregelen hebben betrekking op de verantwoordelijke accountant, op onze positie als organisatie in relatie tot het [X] en op onze positie in het algemeen. Concreet zijn reeds de volgende maatregelen getroffen:

  1. Ten aanzien van de verantwoordelijke accountant hebben wij hem de bevoegdheid om namens [accountantskantoor] controles te verrichten en controleverklaringen te tekenen permanent ontnomen. Wij hebben hem dat in een zogeheten “normoverdragend” gesprek meegedeeld en hij onderkende dat deze maatregel passend is.
  2. Hoewel wij van mening zijn dat deze casus een uitzondering betreft, en dat de controlerend accountants verbonden aan onze organisatie gewend zijn goede kwaliteit te leveren, zijn wij van mening dat wij uw vertrouwen in zodanige mate geschonden hebben dat het niet langer passend is als wij in de toekomst nog verantwoordingen ten behoeve van het [X] blijven controleren. Wij hebben daarover contact gezocht met een ander kantoor dat bereid is dergelijke controle-opdrachten in de toekomst van ons over te nemen.  
  3. Onze toezichthouder, de Autoriteit Financiële markten dient door ons geïnformeerd te worden over incidenten die het vertrouwen in de accountantsorganisatie kunnen schaden. Bij een dergelijke melding dient de organisatie zich te verantwoorden over de wijze waarop het incident is geadresseerd. De toezichthouder zal, indien zij dat nodig acht, vervolgens eventueel zelf handhavend optreden. Hoewel in deze specifieke casus geen sprake is van een wettelijke controle in de zin van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) vinden wij het toch nodig aan de AFM voor te leggen of wij voldoende adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van uw klacht.

Aanvullend op deze maatregelen hechten wij eraan nog twee zaken onder uw aandacht te brengen. Ten eerste dat wij als organisatie waarde hechten aan het leren van incidenten. Ook deze casus zullen wij intern dan ook bespreekbaar maken, en in beperkte kring hebben wij dat al gedaan, opdat we daar lering uit kunnen trekken. Ten tweede wellicht een klein detail, maar voor ons toch belangrijk. U gaf in onze bespreking aan dat de heer [F] van ons kantoor lid zou zijn van de Raad van Advies van onze klant. Een dergelijke rol zou mogelijk strijdig zijn met onze beroepsregels en onze interne regels die moeten voorkomen dat de onafhankelijkheid van onze accountants in gevaar komt. Wij hebben daarom onderzocht of de heer [F] inderdaad in een dergelijke rol optreedt, en dat bleek niet het geval. De heer [F] treedt op als (fiscaal) adviseur, binnen de grenzen die op basis van onafhankelijkheidsregels acceptabel zijn. Hij is geen lid van enig orgaan van onze klant, noch treedt hij op als vertegenwoordiger van onze klant”.

2.6       Op 5 juli 2018 heeft [accountantskantoor] een incidentmelding gedaan bij de Stichting Autoriteit Financiële markten (AFM).

Het [X] heeft zowel de AFM als [accountantskantoor] bij brief van 25 juli 2018 op de hoogte gebracht van haar aanvullende opmerkingen met betrekking tot de incidentmelding. Op 28 september 2018 heeft [accountantskantoor] de AFM nader geïnformeerd.

Bij brief van 17 oktober 2018 heeft [accountantskantoor] naar het [X] inhoudelijk gereageerd op de brief van 25 juli 2018. Hierin is ook gemeld dat [accountantskantoor] de kwestie onder de aandacht heeft gebracht bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

Betrokkene heeft een viertal onregelmatigheden in de eindafrekening niet gezien en gecorrigeerd:

-          Het doorbelasten van ‘interne kosten’ die niet vooraf zijn goedgekeurd;

-          Het doorbelasten van kosten van apparatuur waarvan niet duidelijk is of deze eigendom was van de productiemaatschappij;

-          Kosten die niet kunnen worden aangemerkt als kosten voor de filmproductie of die niet zijn onderbouwd met bewijsstukken;

-          Stelselmatig aanvullen van budgetposten tot de hoogte van de begroting.

3.3       Een aantal van in het klaagschrift opgenomen klachtonderdelen ziet op de wijze waarop [accountantskantoor] heeft gereageerd op de door klaagster ingediende klacht. Op de zitting is namens klaagster desgevraagd verklaard dat het handelen van betrokkene weliswaar ook het kantoor van [accountantskantoor] raakt, maar dat de klacht alleen tegen betrokkene is gericht.

3.4       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen. Dat zou op een dergelijk laat tijdstip ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Wat naar voren is gebracht kan wel dienen als een nadere onderbouwing van het standpunt van klaagster.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de (extern) registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Op de zitting heeft betrokkene erkend dat de controle die hij heeft uitgevoerd op de door klaagster aangehaalde vier onderdelen (zie rechtsoverweging 3.2) niet correct is. Als gevolg daarvan is de controleverklaring van 7 juni 2016 ten onrechte afgegeven. Deze is weliswaar (nog) niet ingetrokken of van onwaarde verklaard, maar kan niet meer worden gebruikt. Dat is door [accountantskantoor] schriftelijk aan klaagster bevestigd.

4.4       Door klaagster is gesteld, en door betrokkene is niet betwist, dat van circa

€ 200.000,-- (meer dan 11% van het totale budget voor de productie van de film) aan opgevoerde productiekosten is vastgesteld dat de relatie tot de filmproductie, dan wel de noodzakelijk onderbouwing daarvoor, ontbreekt.

Eveneens is door betrokkene niet betwist dat volgens het Handboek een accountantsverklaring met beperking dient te worden afgegeven bij een onjuistheid in de verantwoording van 1% van de totale kosten en een afkeurende controleverklaring bij een onjuistheid van meer dan 3%.

Desondanks is door betrokkene een goedkeurende controleverklaring verstrekt.

4.5       Verder is op de zitting gebleken dat betrokkene niet in staat was volledig te reproduceren welke werkzaamheden hij ten behoeve van de controle heeft uitgevoerd.

In het Handboek is onder meer bepaald dat de accountant het bijbehorende Controleprotocol Financieel Verslag en model controleverklaring hanteert en volgt. Betrokkene heeft verklaard dat hij dat onvoldoende heeft gedaan. Hij heeft geen werkprogramma opgesteld gebaseerd op dat Controleprotocol en was onvoldoende op de hoogte van de eisen die in dat protocol aan een dergelijke controle worden gesteld. Dat leidde ertoe dat betrokkene niet die werkzaamheden heeft verricht die van hem werden gevraagd.

4.6       De klacht zal dan ook op alle onderdelen gegrond worden verklaard.

4.7       Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling van 1 maand passend en geboden. Bepalend acht de Accountantskamer dat betrokkene niet die werkzaamheden heeft verricht die hij had behoren te verrichten op basis van het Controleprotocol. De Accountantskamer laat daarbij ook zwaar meewegen dat de opdracht ziet op de controle van besteding van publieke gelden. Betrokkene heeft aldus gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Anderzijds is meegewogen dat tegen betrokkene vergaande maatregelen zijn getroffen door [accountantskantoor] en dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs voor de duur van één maand, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en Th. A. Verkade RA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.