ECLI:NL:TACAKN:2019:62 Accountantskamer Zwolle 18/2140 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:62
Datum uitspraak: 13-09-2019
Datum publicatie: 13-09-2019
Zaaknummer(s): 18/2140 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene stelde de jaarrekeningen samen van een besloten vennootschap en haar twee aandeelhouders. Klager is dga van een van deze aandeelhouders. Tussen de beide aandeelhouders is een conflict ontstaan. De klacht ziet op het handelen van de accountant rond dit conflict. Aan de accountant wordt onder meer verweten dat hij een mailwisseling met klager over het schenden van gedragsregels door betrokkene heeft doorgezonden aan de advocaat van de andere (indirect) aandeelhouder. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene in het ontstane conflict tussen klager en de andere aandeelhouder terecht een bedreiging heeft gezien voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit, omdat hij voor beide partijen werkzaam was en partijen een tegengesteld belang hadden. Het zonder overleg doorsturen van de met klager gewisselde e-mails aan de advocaat van de ander aandeelhouder kan echter niet als een toereikende maatregel worden gekwalificeerd. Door aldus te handelen heeft betrokkene zich immers niet gehouden aan het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid.  de klacht is gegrond. Maatregel: waarschuwing.      

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/2140 Wtra AK van 13 september 2019 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

raadsman: mr. P.C. van den Berg

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. M.A. van der Pool.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 16 november 2018 ingekomen klaagschrift van 15 november 2018 met bijlagen;

-          het op 25 januari 2019 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 25 maart 2019 waar zijn verschenen: klager, bijgestaan door mr. P.C. van den Berg, advocaat te Utrecht, en betrokkene, bijgestaan door mr. M.A. van der Pool, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant administratieconsulent in het register van (thans) de Nba.

2.2       Klager is directeur-grootaandeelhouder van [BV1] ([BV1]). [BV1] hield 50% van de aandelen van [BV2] ([BV2]). De overige 50% van de aandelen [BV2] werden gehouden door [BV3] ([BV3]), waarvan de heer [A] ([A]) en zijn echtgenote aandeelhouder en bestuurder zijn. Het bestuur van [BV2] werd gevormd door [BV1] en [BV3].

2.3       Betrokkene stelde sinds 2014 de jaarrekeningen van [BV2], [BV1] en [BV3] samen. Andere werkzaamheden verrichtte betrokkene niet voor deze vennootschappen.

2.4       Begin 2016 verslechterde de verhouding tussen klager en [A]. In oktober 2017 was de relatie dusdanig slecht dat partijen uit elkaar wilden gaan. In een  overleg tussen klager, [A] en betrokkene op 4 oktober 2017 is afgesproken om een onafhankelijke deskundige te benoemen die de (aandelen van de) onderneming ([BV2]) zou gaan waarderen. Dit advies zou voor beide partijen bindend zijn.

2.5       [B] ([B]) is bereid gevonden als deskundige op te treden. In de brief van 8 november 2017 heeft [B] zijn eerste indrukken weergegeven en een voorstel gedaan voor een vervolg. [B] heeft vastgesteld dat het waarderen van de aandelen het conflict niet zou oplossen en voorgesteld om tot een financiële afrekening te komen.

Op 29 november 2017 heeft [B] het voorstel van 8 november 2017 aangevuld en klager en [A] voorgesteld dit voorstel voor akkoord te tekenen. Onderdeel van het voorstel was dat betrokkene een dichtraming over 2017 en een prognose voor 2018 zou samenstellen. [B] beschouwde zijn opdracht daarmee als afgerond.

[A] heeft voor akkoord getekend; klager heeft nog enkele aanvullende voorwaarden gesteld. Bij brief van 16 januari 2018 heeft de advocaat van klager [A] onder meer verzocht/gesommeerd mee te werken aan onvoorwaardelijke uitvoering van de bereikte overeenstemming. Vervolgens heeft [A] zijn akkoord ingetrokken.

Omdat de aandeelhouders van [BV2] niet tot overeenstemming konden komen, is betrokkene uiteindelijk niet verzocht een financiële rapportage over 2017 en een prognose over 2018 op te stellen.

2.6       Betrokkene heeft op 22 januari 2018 een schriftelijke opdrachtbevestiging voor het samenstellen van de jaarrekening 2017 ([BV2]) naar klager en [A] gestuurd.

Klager heeft de opdracht aanvankelijk niet ondertekend. Op 6 maart 2018 heeft betrokkene klager per mail onder meer laten weten:

“Gezien de inhoud van je email bericht maak ik daar uit op dat je géén vertrouwen hebt in mijn objectiviteit omtrent het samenstellen van de jaarrekening 2017 van [BV2].

Onderling vertrouwen is een basis voor goede samenwerking. Deze is er nu blijkbaar niet.

Ik verzoek je dan ook voor [BV1] een andere accountant, dan wel adviseur in te schakelen. Wij zullen dan ook per heden onze werkzaamheden voor [BV1] beëindigen.

Graag vernemen wij van je aan wie wijde relevante gegevens voor een correctie overdracht ter beschikking kunnen stellen”.

Na overleg tussen klager en betrokkene heeft klager betrokkene laten weten dat hij alle vertrouwen heeft in betrokkene. Vervolgens heeft betrokkene de btw-aangifte en de aangifte loonheffing voor [BV1] gedaan.

Op 23 mei 2018 heeft klager de opdrachtbevestiging van 22 januari 2018 alsnog getekend.

2.7       [BV1] heeft [BV3] in kort geding gedagvaard. Op de zitting op 23 april 2018 hebben partijen een regeling getroffen.

2.8       Op 15 juli 2018 heeft klager met betrokkene gesproken. Klager stelde zich op het standpunt dat betrokkene de gedragsregels had overtreden en dreigde met het indienen van een tuchtklacht.

Bij e-mailbericht van 17 juli 2018 heeft klager betrokkene een ultimatum gesteld. Betrokkene zou volgens klager hebben erkend dat hij zich niet aan de gedragsregels heeft gehouden en klager heeft hem tot 9:00 uur de volgende ochtend de tijd gegeven om het op te lossen door [A] ervan te overtuigen dat partijen met finale kwijting uit elkaar gaan om “losse eindjes” en voortslepen van de discussie te voorkomen. Zou betrokkene dat niet doen, dan zou klager een tuchtklacht indienen en de schade verhalen op betrokkene en diens kantoor.

Op 18 juli 2018 heeft betrokkene klager (onder meer) als volgt bericht:

“Verder deel ik je mee dat ik in deze onderhandelingen met betrekking tot de akte van aandelenoverdracht verder geen partij ben. Ik behoor immers, conform de opdrachtbevestiging die ik heb gehad, alleen te zorgen voor de cijfers van [BV2].

De ontvlechting tussen jullie als partijen is inmiddels een zaak tussen advocaten dus ik verzoek je verder om met betrekking tot deze zaak contact te zoeken met je advocaat en mij hier verder niet mee te belasten.

Aan mij een ultimatum stellen heeft geen enkele zin. Ik vind het ongepast mij te chanteren om op die manier te proberen je wensen door te drukken”.

Op 7 augustus 2018 heeft klager betrokkene meegedeeld waarom hij van mening is dat betrokkene de gedragsregels zou hebben overtreden en welke gevolgen dat voor klager heeft.  

Op 22 augustus 2018 heeft betrokkene klager gewezen op zijn e-mailbericht van 6 maart 2018 en klager opnieuw verzocht een andere accountant te zoeken voor [BV1]. Het kantoor van betrokkene heeft de werkzaamheden voor [BV1] per direct gestaakt.

2.9       Betrokkene heeft zijn werkzaamheden met betrekking tot de voor de afwikkeling van het conflict benodigde financiële gegevens afgerond op 7 november 2018. Op 9 november 2018 heeft [BV1] haar aandelen in [BV2] aan [BV3] overgedragen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. Betrokkene heeft vertrouwelijke financiële informatie naar de heer [C] ([C]), gemachtigde van [BV3], gestuurd zonder klagers toestemming;

b. Betrokkene heeft informatie ingewonnen bij [B] en deze informatie is in de civiele procedure tegen klager gebruikt;

c. Hoewel [B] had aangegeven dat partijen elkaar tijdens het mediationtraject op de hoogte dienden te houden van alle correspondentie, heeft betrokkene dat niet gedaan. Wel heeft hij correspondentie doorgestuurd naar [BV3].

d. Betrokkene was weigerachtig (tijdig) informatie te verstrekken aan [BV1] wat mede ertoe heeft geleid dat de aandelen, anders dan was overeengekomen, niet op 1 juni 2018 konden worden overgedragen;

e. Betrokkene heeft de mailwisseling over het schenden van de gedragsregels doorgezonden naar de advocaat van [BV3].

3.3       Wat door klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen. De inbreng op een dergelijk laat tijdstip zou overigens in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voor zover het daartoe kan dienen wordt het betoog van klager aangemerkt als nadere ondersteuning van de betwisting van wat door betrokkene tegen de klacht is aangevoerd.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de sinds 4 januari 2014 geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In klachtonderdeel a. verwijten klagers betrokkene dat hij financiële informatie naar de gemachtigde van [BV3] heeft gestuurd, terwijl hiervoor geen toestemming is gegeven.

Op de zitting is gebleken dat dit klachtonderdeel ziet op de kolommenbalans 2016 van [BV2](productie 5 bij het klaagschrift). Deze is op 24 februari 2017 namens betrokkene aan [C] gemaild.

Op het moment dat namens betrokkene deze informatie naar [C] werd gestuurd, was [C] de gemachtigde van [BV3]. Nu deze vennootschap bestuurder en aandeelhouder was van [BV2], was jegens [C] van vertrouwelijke informatie geen sprake, zodat betrokkene dit stuk zonder meer mocht verstrekken. Deze informatie had klager, als directeur-grootaandeelhouder van [BV1] (de andere bestuurder en medeaandeelhouder van [BV2]), ook kunnen krijgen. Klager heeft weliswaar gesteld dat hij om deze informatie heeft gevraagd maar deze niet heeft gekregen, maar deze stelling is niet verder onderbouwd.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.5       Volgens klager heeft betrokkene informatie opgevraagd bij [B], die vervolgens tegen hem is gebruikt in de civiele procedure.

Dit klachtonderdeel b. ziet op het e-mailbericht van betrokkene aan [B] van 17 januari 2018, waarin hij [B] vraagt of klager het voorstel van [B] van 29 november 2017 (zie rechtsoverweging 2.5) voor akkoord heeft getekend.

Het feit dat betrokkene deze vraag aan [B] heeft gesteld levert geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt op, gelet op het feit dat een akkoord van beide partijen tot werkzaamheden voor betrokkene zou leiden. De enkele omstandigheid dat de desbetreffende informatie kennelijk in de civiele procedure tussen [BV1] en [BV3] is ingebracht, kan betrokkene, die geen partij in die procedure is, niet worden aangerekend. Dit geldt te meer nu niet aannemelijk is geworden dat betrokkene hiervan op de hoogte was. Los daarvan blijkt uit de door betrokkene overgelegde productie 7 bij het verweerschrift dat deze informatie ook al op 16 januari 2018 door de advocaat van klager aan [A] is verstrekt. Klachtonderdeel b. treft geen doel.

4.6       Klager stelt in klachtonderdeel c. dat betrokkene, in afwijking van wat met [B] was afgesproken, niet alle correspondentie in cc naar alle partijen heeft gemaild. Klager verwijst in het bijzonder naar productie 8 bij het klaagschrift.

De Accountantskamer overweegt dat de afspraken die [B] in dit verband heeft gemaakt met klager en [A] niet voor betrokkene golden. Hij was immers geen partij. Reeds daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.7       In klachtonderdeel d. heeft klager betrokkene verweten dat hij onwillig was tijdig informatie te verstrekken aan [BV1]. Dit had tot gevolg dat de afgesproken datum voor de aandelenoverdracht niet kon worden gehaald. Klager verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar productie 6 bij het klaagschrift.

Productie 6 is een e-mailwisseling tussen (onder meer) klager en betrokkene over de jaarrekening 2017 van [BV2] en de cijfers per 1 juni 2018 die moesten worden opgemaakt in verband met de geplande aandelenoverdracht. De e-mailberichten bevatten diverse vragen en verzoeken om informatie aan betrokkene.

De Accountantskamer is van oordeel dat uit deze productie niet blijkt dat betrokkene weigerachtig is geweest klager informatie te verschaffen. Integendeel, uit het e-mailbericht van 6 maart 2018 van betrokkene aan klager (productie 10 bij het klaagschrift), blijkt dat betrokkene klager uitdrukkelijk heeft uitgenodigd alle financiële gegevens van [BV2] die betrokkene op kantoor beschikbaar heeft te komen inzien en in zijn e-mail van 22 mei 2018 aan klager (productie 6 bij het klaagschrift) staat dat klager dat ook gedaan heeft. In eerstgenoemde e-mail heeft betrokkene ook vermeld over welke gegevens hij wel en niet beschikt.

Daarnaast heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat het redelijk was te verwachten dat de jaarrekening 2017 van [BV2] op 1 juni 2018 zou zijn samengesteld nadat hij eerst op 23 mei 2018 de op 22 januari 2018 voorgelegde opdracht voor het samenstellen van de jaarrekening 2017 had getekend.

Klachtonderdeel d. is dan ook ongegrond.

4.8       Klachtonderdeel e. ziet op het feit dat betrokkene de onder 2.8 genoemde e-mail van 7 augustus 2018 van klager en de e-mail van 22 augustus 2018 van betrokkene, met in de bijlage de e-mail van 6 maart 2018, heeft doorgezonden aan de advocaat van [A]. Klager stelt dat hij daardoor is benadeeld omdat deze informatie is gebruikt in de gerechtelijke procedure tegen [BV1].

Betrokkene heeft erkend dat hij deze mailwisseling met klager heeft doorgestuurd naar de advocaat van [A]. Hij stelt dat te hebben gedaan omdat hij werkzaam was voor zowel klager als [A], de verhouding tussen deze partijen steeds moeizamer werd, en hij zich door klager onder druk gezet voelde. Betrokkene beoogde daarmee ook te bereiken dat alle partijen over dezelfde informatie beschikten.

In artikel 21, eerste lid, van de VGBA is bepaald dat de accountant omstandigheden die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan een fundamenteel beginsel identificeert en beoordeelt en met betrekking tot die omstandigheden een toereikende maatregel neemt die ertoe leidt dat hij zich aan de fundamentele beginselen houdt.

De Accountantskamer overweegt dat betrokkene in het ontstane conflict tussen klager en [A] terecht een bedreiging heeft gezien voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit, omdat hij voor beide partijen werkzaam was en partijen een tegengesteld belang hadden. Het zonder overleg doorsturen van de met klager gewisselde e-mails aan de advocaat van [A] kan echter niet als een toereikende maatregel worden gekwalificeerd. Door aldus te handelen heeft betrokkene immers weliswaar getracht het fundamentele beginsel van objectiviteit na te leven, maar al doende heeft hij zich niet gehouden aan het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid (artikel 2 onder e. van de VGBA). Betrokkene had dat kunnen voorkomen door bijvoorbeeld de ontstane situatie en de vragen waarvoor hij zich gesteld zag met beide partijen te bespreken. Klachtonderdeel e. is dan ook gegrond.

4.9       De klacht dient, gelet op het voorgaande, deels gegrond te worden verklaard.

4.10     Nu de klacht deels gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Betrokkene heeft na het constateren van een bedreiging geen passende maatregel genomen en verder gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid.

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht voor wat betreft onderdeel e. gegrond, op de wijze als hiervoor is overwogen;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing ;

·         verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.