ECLI:NL:TACAKN:2019:42 Accountantskamer Zwolle 18/1236 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:42
Datum uitspraak: 07-06-2019
Datum publicatie: 07-06-2019
Zaaknummer(s): 18/1236 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene is advocaat en accountant. Klager en zijn zus zijn elk voor 50% houder van de aandelen in klaagster. Betrokkene treedt op als raadsman van de zus van klager en vertegenwoordigt haar in verschillende gerechtelijke procedures tussen haar en klager over het testament van hun vader die onder meer betrekking hebben op de waardering van het aandelenpakket in klaagster. Verder heeft betrokkene de zus bijgestaan in de klachtprocedure tegen de accountant die op verzoek van klager een rapport heeft uitgebracht over de waardering van het aandelenpakket. Klagers verwijten betrokkene dat hij op oneigenlijke wijze financiële en andere informatie over klaagster in handen heeft gekregen en deze in verschillende procedures gebruikt. Daarnaast wordt aan betrokkene verweten dat zijn werkwijze als raadsman van de zus een vlotte en harmonieuze uitvoering van de laatste wil van vader verhindert en tot verstoring van de familieverhoudingen leidt. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond nu het verwijt niet aannemelijk is gemaakt. Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen of nalaten van een accountant/advocaat in de vorm van stellingen die hij als advocaat, en derhalve als behartiger van uitsluitend de belangen van zijn cliënte, namens zijn cliënte naar voren heeft gebracht in een procedure. De Accountantskamer heeft daarom aangesloten bij haar jurisprudentie inzake het door een accountant in zijn eigen zakelijke betrekkingen innemen van civielrechtelijke standpunten. Het klachtonderdeel is ongegrond, nu niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het bewust innemen van onjuiste of misleidende standpunten en (daarmee) de voortgang in de gesprekken tussen klager en diens zus (bewust) heeft vertraagd.      

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/1236 Wtra AK van 7 juni 2019 van

1. X1 ,

wonende te [plaats1],

2. X2 BV ,

gevestigd te [plaats2],

K L A G E R S ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

MR. DRS. Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 24 juli 2018 ingekomen klaagschrift van 19 juli 2018 met bijlagen;

-          het op 19 september 2018 ingekomen aanvullende klaagschrift van 18 september 2018 met bijlagen;

-          het op 28 november 2018 ingekomen verweerschrift van 27 november 2018;

-          de op 11 februari 2019 ingekomen brief van de gemachtigde van klager van 8 februari 2019 met bijlagen;

-          de op 14 februari 2019 ingekomen brief van betrokkene van 13 februari 2014, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2019 waar zijn verschenen: namens klagers [A] en drs. [B] RB, en betrokkene in persoon.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratie-consulent in het register van (thans) de Nba. 

2.2       De heer [X1] (hierna: klager) en zijn zus zijn elk voor 50% houder van de (gewone) aandelen in [X2] (hierna: klaagster). In 2017 is hun vader overleden. De vader heeft in zijn testament, als sublegaat ten laste van de zus, al haar (certificaten van) aandelen in de Holding aan klager gelegateerd met de bepaling dat deze dienen te worden afgegeven tegen de waarde in het economisch verkeer, dat levering daarvan dient plaats te vinden uiterlijk binnen zes maanden na zijn overlijden dan wel, als die termijn korter is, binnen twee maanden na vaststelling van de waarde. Genoemd testament heeft tot diverse gerechtelijke procedures tussen klager en zijn zus geleid, onder meer over de waarde van het aandelenpakket en de termijn waarbinnen moet worden geleverd.

2.3       Betrokkene was tot en met 2017 accountant van de [C] groep. Inmiddels treedt betrokkene, die ook advocaat is, op als raadsman van de zus van klager. Hij vertegenwoordigt haar in de gerechtelijke procedures tussen haar en klager. Ook heeft hij haar terzijde gestaan in de klachtprocedure tegen de accountant die op verzoek van klager een rapport heeft uitgebracht over de waardering van het aandelenpakket in kwestie, [D] RA (bij de Accountantskamer bekend onder procedurenummer 18/921 Wtra).

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. Betrokkene heeft op oneigenlijke wijze financiële en andere informatie betreffende [X2] in handen gekregen en gebruikt deze, wetende dat deze onrechtmatig zijn verkregen, in de diverse procedures;

b. De werkwijze van betrokkene als raadsman van de zus van klager, waarbij hij onder meer een tuchtprocedure is begonnen tegen de door klager persoonlijk ingeschakelde accountant, verhindert een vlotte en harmonieuze uitvoering van de laatste wil van de vader van klager en leidt tot verstoring van de familieverhoudingen.

3.3       Wat door of namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht. Ook hetgeen namens klagers in de brief van 8 februari 2019 naar voren is gebracht, wordt, overeenkomstig de omschrijving in de aanhef van die brief als verdere ondersteuning van de klachten en niet als nieuwe klachtonderdelen aangemerkt.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, omdat dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de deze in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene is zowel accountant als advocaat. In de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 juni 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:293), waarnaar betrokkene verwijst, is over het handelen van een accountant als advocaat het volgende overwogen:

“Tegen het oordeel van de accountantskamer dat, gezien de bijzondere positie van de advocaat in zijn rol als behartiger van uitsluitend de belangen van zijn cliënt, slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden geoordeeld dat er in het kader van de naleving van de fundamentele beginselen plaats is voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt, is geen grief geformuleerd. Ook het College is van oordeel dat een accountant bij het innemen van civielrechtelijke standpunten in de hoedanigheid van advocaat ruimte toekomt in het presenteren van (feitelijke) stellingen en daarop gebaseerde argumenten. Die ruimte is echter niet onbegrensd. De grens wordt in ieder geval overschreden als de accountant, zoals appellant in de onderhavige procedure aanvoert, feitelijke gegevens presenteert of zaken voorstelt waarvan hij weet of behoort te weten dat deze onjuist zijn”.

Betrokkene dient zich dan ook – anders dan hij zelf kennelijk veronderstelt - te houden aan de voor de beroepsgroep van accountants geldende wet- en regelgeving, waarbij hij de hiervoor genoemde grenzen in acht dient te houden.

4.5       In klachtonderdeel a. wordt betrokkene tegengeworpen dat hij op oneigenlijke wijze informatie over de Holding in bezit heeft gekregen en deze in gerechtelijke procedures gebruikt.

4.6       Betrokkene stelt dat hij deze stukken van de zus van klager heeft gekregen en dat hij in zijn hoedanigheid van advocaat niet hoefde na te gaan of zij deze stukken rechtmatig heeft verkregen.

4.7       Klagers hebben niet weersproken dat, op het moment dat betrokkene de stukken van de zus van klager ontving, zij niet alleen nog in dienst was van [BV1], welke vennootschap behoorde tot de [C] Groep, maar bovendien 50% van de aandelen in [X2] hield. Betrokkene behoefde dan ook niet zonder meer te weten of te vermoeden dat zijn cliënte mogelijk niet rechtmatig over de stukken in kwestie kon beschikken en klagers hebben  niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van omstandigheden waardoor betrokkene wel aanleiding had moeten zien de herkomst van de stukken nader te onderzoeken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

4.8       Klachtonderdeel b. ziet op de rol van betrokkene bij de afwikkeling van de laatste wil van vader en betrokkenes manier van optreden, waardoor de familieverhoudingen verstoord raken, aldus klagers. Zo was het indienen van de klacht tegen [D] RA volgens klagers onzinnig omdat het niet bijdroeg aan het oplossen van het geschil tussen broer en zus.

4.9       Ingevolge vaste jurisprudentie van de Accountantskamer wordt, wanneer een klacht betrekking heeft op het handelen of nalaten van een accountant/advocaat in de vorm van stellingen die de advocaat namens zijn cliënt naar voren heeft gebracht in een procedure, gezien de bijzondere positie van de advocaat in zijn rol als behartiger van uitsluitend de belangen van zijn cliënt, aangesloten bij de jurisprudentie inzake het door een accountant in zijn eigen zakelijke betrekkingen innemen van civielrechtelijke standpunten. Dit brengt met zich dat slechts onder bijzondere omstandigheden door de Accountantskamer geoordeeld zal kunnen worden dat er in het kader van de naleving van de fundamentele beginselen van integriteit, van objectiviteit, van professionaliteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid plaats is voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een advocaat/accountant ingenomen stelling bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Een schending van het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid kan zich ook voordoen in een geval waarin de betrokkene weliswaar niet bewust onjuist of misleidend een standpunt heeft ingenomen, maar haar/hem wel in sterke mate verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen.

4.10     De Accountantskamer is van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene zich in zijn hoedanigheid van advocaat van de zus van klager schuldig heeft gemaakt aan het bewust innemen van onjuiste of misleidende standpunten en (daarmee) de voortgang in de gesprekken tussen klager en diens zus heeft (bewust) heeft vertraagd. Dat betrokkene in het geschil tussen klager en diens zus tweemaal een voorstel heeft gedaan om de aandelen tegen een bepaald bedrag over te nemen kan niet als zodanig worden opgevat. Het stond betrokkene immers vrij een dergelijk voorstel te doen bij wijze van de start van de onderhandelingen tussen partijen. Klagers konden het aanbod weigeren, wat zij ook hebben gedaan. De stelling van klagers dat betrokkene de rechter heeft misleid door te stellen dat [D] de pensioenverplichtingen ten onrechte in aanmerking heeft genomen, kan evenmin doel treffen. Uit de uitspraak van de Accountantskamer van 14 december 2018 blijkt immers dat de conclusies van [D] ten aanzien van de pensioenverplichtingen gebrekkig zijn onderbouwd. Voor de zus van klager is dit een belangrijke vaststelling, omdat de werkzaamheden van de betrokken accountant zagen op de waardering van de aandelen en in zoverre uiterst relevant zijn bij de afwikkeling van de erfenis.

Al met al is de Accountantskamer van oordeel dat klachtonderdeel b. ongegrond is.  

4.11     De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.12      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.