ECLI:NL:TACAKN:2019:27 Accountantskamer Zwolle 18/606 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:27
Datum uitspraak: 29-04-2019
Datum publicatie: 29-04-2019
Zaaknummer(s): 18/606 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht waarin aan betrokkene onder meer wordt verweten dat hij opdrachten heeft aanvaard en uitgevoerd, niet tijdig een Wwft-melding heeft gedaan en zich niet toetsbaar heeft opgesteld, is in al haar onderdelen ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/606 Wtra AK van 29 april 2019 van

1) X1 B.V ,

gevestigd te [plaats1], gemeente [gemeente]

en

2) X2 ,

wonende te [plaats1], gemeente [gemeente]

K L A G E R S ,

raadsman: mr. J.C.Th. Papeveld,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. A.A.M. Hoogveld.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 3 april 2018 ingekomen klaagschrift van 30 maart 2018 met bijlagen;

-        de op 6 april 2018 ingekomen brief van klagers van dezelfde datum met bijlage;

-        de op 10 augustus 2018 ingekomen brief van klagers van dezelfde datum met bijlage;

-        de op 17 augustus 2018 ingekomen brief van betrokkene van dezelfde datum;

-        het op 17 augustus 2018 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum met bijlagen;

-        het op 24 september 2018 ontvangen aanvullende klaagschrift van dezelfde datum met bijlagen;

-        de op 2 oktober 2018 ontvangen bijlagen van klagers;

-        de op 8 oktober 2018 per mail en de op 10 oktober 2018 per post ingekomen brief van betrokkene, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018 waar zijn verschenen: [X2] (hierna ook: [X2]) voor zichzelf en namens klaagster 1), bijgestaan door mr. J.C.T. Papeveld, advocaat te Waalwijk, en betrokkene, bijgestaan door mr. A.A.M. Hoogveld, advocaat te  Maastricht.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van (thans) de Nba en is werkzaam voor [A] Accountants te [plaats2] (hierna: [A]). Bij brief van 26 januari 2018 (productie 1 bij het verweerschrift), gericht aan de directie van [B] Holding B.V (hierna: Holding) heeft hij bevestigd opdracht te hebben gekregen tot het samenstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2017 van de Holding. De twee (middellijk) bestuursleden van de Holding [C] (hierna: [C]) en [D] (hierna: [D]), broer en zus van [X2], hebben de opdrachtbevestiging namens de Holding voor akkoord ondertekend.

2.2       In bovengenoemde opdrachtbevestiging staat dat [A] op basis van de door de directie te verstrekken gegevens de (geconsolideerde) jaarrekeningen over het boekjaar eindigend op 31 december 2017 van de Holding en van (de persoonlijke holding van [D]) [D] Holding B.V. en van (de persoonlijke holding van [C]) [C] Holding B.V. zal samenstellen en daarnaast hulp zal bieden bij het uitwerken van de kolommenbalansen per 31 december 2017 van negen dochter/zustervennootschappen.

2.3       De Holding en bedoelde dochter-/zustervennootschappen maken samen deel uit van een (agrarisch) concern waarvan de ouders van [X2], [C] en [ de grondleggers zijn. [X2], [C] en [D] houden ieder via hun holdingvennootschappen een derde van de aandelen in de Holding. Na een gerezen conflict in het herstructureringsproces van het concern dat in 2015 heeft plaatsgevonden, is [X2] bij aandeelhoudersbesluit ontslagen als (middellijk) bestuurder van de Holding. Op 12 september 2016 is hij als bestuurder bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven. [X2] enerzijds en [C] en [D] anderzijds zijn met elkaar in verscheidene civiele procedures verwikkeld.

2.4       Op [vonnis] vond bij de rechtbank Oost-Brabant een comparitie plaats in de door [X2] aanhangig gemaakte civiele procedure tegen (onder meer) de Holding en tegen [C] en [D], strekkende tot splitsing en verdeling van het concern (hierna: de splitsingsprocedure). [X2] werd daarin bijgestaan door mr. [E],  [C] en [D] werden bijgestaan door mr. [F].  

2.5       In het proces-verbaal van deze comparitie (bijlage 2 van productie 8 bij het klaagschrift) staat onder meer het volgende:

“(…)

Partijen en hun raadslieden hebben de volgende procedure-afspraken gemaakt:

1.      partijen zijn het erover eens dat van de [G]groep door een onafhankelijk door de rechtbank te benoemen deskundige een vermogensopstelling wordt gemaakt gebaseerd op de jaarrekeningen 2014, 2015, 2016 en 2017.

2.      Voor de jaarrekening 2014 wordt gebruikt de jaarrekening zoals deze is opgesteld in januari 2016.

3.      De jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 worden opgesteld door de accountant van [B] Holding BV. [A] nadat [X1] respectievelijk [X2] de ontbrekende en door de accountant benodigde gegevens aan deze accountant heeft verstrekt. Mr. [F]  zal binnen vijf werkdagen na heden aan mr. [E] een brief sturen met opgave welke gegevens de accountant nodig heeft. [X2] verklaart toestemming te geven aan de accountant contact te zoeken met accountant [H], de eerdere accountant van de [G]groep.

(…)”

2.6       Betrokkene heeft in een brief van 9 maart 2018 het volgende aan [C] en [D] geschreven:

“ Geachte heer en mevrouw [familienaam],

Op 26 januari 2018 heeft u ons opdracht gegeven om de geconsolideerde jaarrekening over het boekjaar eindigend op 31 december 2017 van uw organisatie samen te stellen. Tevens heeft u ons gevraagd om te bekijken of de doorgevoerde herstructurering correct is verwerkt in de intern opgestelde cijfers van de diverse vennootschappen over het jaar 2015.

In dit kader hebben wij de volgende zaken geconstateerd.

1 Afspraken bij brief van 15 oktober 2012

(...)

2 Herstructurering per 1 januari 2015

(...). Deze herstructurering betekent dat voor de diverse vennootschappen sprake is van aangepaste openingsbalansen per 1 januari 2015 na het verwerken van de gevolgen van de herstructurering. Tot op heden hebben wij geen afdoende inzicht in de commerciële en fiscale openingsbalansen per 1 januari 2015 van de diverse vennootschappen omdat wij niet over alle van belang zijnde documenten beschikken.(...). De gepubliceerde jaarcijfers 2015 zijn nog niet vastgesteld door de algemene vergaderingen van aandeelhouders

3 Boekjaar 2016

De administraties over 2016 zijn intern gevoerd. Voor 2016 zijn nog geen jaarrekeningen opgesteld, geen publicatiecijfers opgesteld en geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend. Wel zijn van enkele vennootschappen voorlopige publicatiecijfers gedeponeerd, gebaseerd op de cijfers over 2015.

4 Boekjaar 2017

Wij hebben opdracht om de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V. op te stellen en te voorzien van een samenstelverklaring. Daarnaast hebben we opdracht om behulpzaam te zijn bij het uitwerken van de kolommenbalans per 31 december 2017 van de volgende vennootschappen (...)

In dat kader hebben wij de volgende gegevens i.v.m. de openingsbalansen per 1 januari 2015 nodig: 

(...)

De ontbrekende gegevens zijn opgevraagd bij de heer [I] van [J] adviseurs. Tot op heden zijn deze gegevens nog niet aangeleverd. Een verklaring is niet gegeven. Het is dan ook gissen wat hier de reden voor is. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat na de herstructurering een conflict tussen de aandeelhouders is gerezen.

(...). Daarnaast hebben wij nog separate gegevens nodig van varkens=[X2].

Daarnaast hebben we nog onderbouwingen van een aantal balansposten nodig, onder andere met betrekking tot het door de heer [X2] geleide Varkensbedrijf ([VOF1]). Wij verzoeken de heer [X2] hier medewerking aan te verlenen zodat we het proces tot het samenstellen van de jaarrekening 2016 en 2017 zo spoedig mogelijk kunnen afronden. Op bijlage 3 staan de benodigde gegevens vermeld welke wij nog graag zouden ontvangen.

(...) ”.

2.7       Per e-mail van 9 maart 2018 heeft mr. [F], conform het proces- verbaal van 6 maart 2018,  de brief van 9 maart 2018 aan mr. [E] gestuurd.  Klagers opvolgende raadsman mr. Papeveld heeft daarop gereageerd bij brief van 16 maart 2018 (productie 8 bij het klaagschrift). Die brief is gericht aan betrokkene en mr. [K], partner van [A] Belastingadviseurs. Mr. Papeveld plaatst daarin een aantal opmerkingen bij de brief van 9 maart 2018 en sluit deze af met de volgende passage:

“Sommatie, aanzegging (tuchtklacht-)procedure + aansprakelijkheidsstelling

Cliënten stellen zich op het standpunt dat u de door u accepteerde opdracht 1) niet kon en mocht accepteren, 2) dat het u niet vrij staat om deze opdracht uit te gaan voeren. Graag ontvang ik voor maandag 19 maart 16.00 uur van u:

-        een gemotiveerde en onderbouwde reactie op de op blad 7 van deze brief geformuleerde opmerkingen bij uw opdrachtbrief van 9 maart jl. U geeft zich daarbij ook rekenschap van én geeft daarbij ook uw visie op de op blad 4 van deze brief genoemde vier (4) punten (commentaar bij e-mail mr. [F]) alsmede de op blad 5 en 6 van deze brief genoemde punten onder het kopje "overige belangwekkende onderwerpen".

-        een bevestiging dat u een FIU melding heeft verricht;

-        een bevestiging dat u (alsnog) afziet van uitvoering van de door u geaccepteerde opdracht zoals verwoord in uw brief d.d. 9 maart 2018 en dat u deze opdracht aan [C] en [D] heeft teruggegeven;

-        uw gemotiveerde en onderbouwde visie op uw rol als accountant van de [G] Groep en een gemotiveerde en onderbouwde rekening en verantwoording van de wijze waarop u aan deze rol de afgelopen tijd vorm heeft gegeven en hoe u aan die rol in de toekomst vorm gaat geven mede gezien de hiervoor genoemde problemen, o.a. ten aanzien van [B] Trade, onttrekkingen 2013 en lening [L], etc.

Verneem ik niet tijdig van u en/of niet conveniërend, dan gaan cliënten er onder meer van uit dat u geen FIU melding heeft gedaan en ook niet zal gaan doen, dat u de opdracht toch gaat uitvoeren en dat u ook niet bereid bent om uw visie als accountant van de [G] Groep met cliënten te delen en hen daar ook niet verder in te betrekken alsmede dat u niet bereid bent om hun belangen in deze aan te trekken. U dient dan rekening te houden met een verder niet aangekondigde gang richting de accountantskamer Ook zal u zowel zakelijk als privé aansprakelijk worden gesteld en worden gehouden. (...)”.

2.8       Betrokkene heeft, nadat mr. Papeveld van hem de toezegging had ontvangen dat een inhoudelijke en gemotiveerde beantwoording op diens brief van 9 maart 2018 uiterlijk op 30 maart 2018 zou volgen, in een brief van 29 maart 2018 (productie 4 bij verweerschrift) onder meer het volgende aan mr. Papeveld geschreven:

“Allereerst, naar aanleiding van uw vraag inzake de Fiu-melding, wijs ik u op onze geheimhouding van artikel 22, lid 1 WWFT.

De opdracht tot het samenstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V. is op 26 januari 2018 verstrekt. De opdrachtbevestiging is gericht aan de directie van [B] Holding B.V. en is ondertekend door de directie, te weten [C] en mevrouw [D]. Daarnaast is ons gevraagd om te bezien of de doorgevoerde herstructurering correct is verwerkt in de intern opgestelde cijfers van de diverse vennootschappen over het jaar 2015. Beide opdrachten hebben wij tot op heden niet kunnen afronden, aangezien het ons aan de nodige relevante gegevens ontbreekt. De brief waarin een aantal stukken wordt opgevraagd heeft 9 maart 2018 inderdaad als datum en is gericht aan [C] en mevrouw [D]. In deze brief wordt verwezen naar de oorspronkelijke opdrachtbevestiging van 26 januari 2018.

In onze opdrachtbevestiging staat uitdrukkelijk vermeld dat wij de geconsolideerde jaarrekening 2017, met daarin opgenomen de vergelijkende cijfers van 2016, van [B] Holding BV. zullen samenstellen en verder behulpzaam zullen zijn bij het uitwerken van de kolommenbalansen 2017 van de overige tot de groep behorende vennootschappen.

Op grond van de bij ons bekende feiten en de wettelijke groottecriteria is [B] Holding B.V. en tot deze groep behorende maatschappijen geconsolideerd voor zowel 2015 als 2016 als een kleine vennootschap aan te merken. Dit betekent dat [B] Holding BV. niet wettelijk controleplichtig is.

U stelt dat de jaarrekeningen 2014 van de diverse vennootschappen geen juist beeld geven van hun vermogensposities en procedureel en inhoudelijk niet juist tot stand zijn gekomen. De jaarrekeningen 2014 van de diverse vennootschappen vormen geen onderdeel van onze opdracht.

Inzake de herstructurering stelt u dat uw cliënte bezwaren heeft tegen de verwerking van de uit de verkoop van landbouwgronden voortvloeiende vordering van uw cliënte op [B] Holding B.V. Graag vernemen wij met documenten onderbouwd het standpunt van uw cliënte in deze. Mogelijk dat dit relevant is in het kader van de aan ons verstrekte opdracht.

De jaarrekening 2014 van [B] Trade B.V. (bijlage 3 bij uw brief van 16 maart 2018) is volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel op 12 januari 2016 vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders en het uit de jaarrekening 2014 afgeleide publicatiestuk is op 29 januari 2016 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. Volgens de gegevens bij de Kamer van Koophandel zijn over 2015 voorlopige cijfers van [B] Trade BV. gedeponeerd. Formele vaststelling door de algemene vergadering van aandeelhouders is voor zover ons bekend nog niet geschied.

Uw overige punten van de belangwekkende onderwerpen (lening [L], transacties [M] 2013 en woning [D]) hebben allemaal betrekking op de jaren 2013 tot en met 2015. Deze jaren vormen geen onderdeel van onze opdracht.

De voorbije periode zijn wij, in het kader van de aan ons verleende opdracht, bezig geweest om te komen tot een geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V. Mocht u in dit kader nog relevante informatie beschikbaar hebben, ontvangen wij deze graag met documenten onderbouwd.

In het kader van de belangen van uw cliënte bij onze opdracht het volgende. Wij zijn bij opdracht van 26 januari 2018 benoemd tot accountant van [B] Holding B.V. vanaf het boekjaar 2017. In dit kader behartigen wij de belangen van het maatschappelijk verkeer. In zoverre dit uw cliënte raakt, houden wij hier uiteraard rekening mee. Indien uw cliënte de gevraagde gegevens heeft aangeleverd, zullen wij de conceptcijfers opstellen, waarvan uw cliënte uiteraard een kopie ontvangt en waarna uw cliënte de gelegenheid krijgt hierop te reageren. (...)”.

Hierna heeft betrokkene op 30 maart 2018 een afschrift van het klaagschrift van 30 maart 2018 van mr. Papeveld ontvangen.

2.9       Bij tussenvonnis van [datum] heeft de rechtbank Oost-Brabant een onderzoek door deskundigen bevolen en daarin opgemerkt dat de deskundige(n) eerst aan de slag kunnen gaan als de accountant [A] de werkzaamheden aan de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 heeft afgerond. Het verrichten van deze werkzaamheden hoeft niet te wachten totdat de rechtbank de deskundige(n) zal hebben benoemd.

2.10     Bij brief van 23 april 2018 heeft betrokkene de directie van de Holding laten weten de uitvoering van de opdracht van 26 januari 2018 voorlopig stil te leggen. Die brief luidt als volgt (productie 5 bij verweerschrift):

“ U heeft ons op 26 januari 2018 de opdracht verstrekt om de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V. samen te stellen. De voorbereidende werkzaamheden dienaangaande (het doornemen van de administraties 2016 en 2017) hebben wij reeds uitgevoerd. Inmiddels hebben een aantal gebeurtenissen

plaatsgevonden welke van invloed zijn op deze opdracht. Wij hebben jullie aangedragen dat wij een aantal van essentieel belang zijnde documenten niet tot onze beschikking hebben. Dit is in een brief van 9 maart 2018 al aan jullie bevestigd. Deze brief is door jullie advocaat mr. [F] als document ingebracht in een rechtszaak welke op 6 maart 2018 heeft plaatsgevonden.

Op [datum] is door de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis geveld in deze rechtszaak waarin o.a. de volgende zaken geregeld zijn:

• de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 worden opgesteld door [A] ([A] heeft echter formeel alleen de opdracht voor het samenstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V.);

• de jaarrekening 2014, zoals opgesteld in januari 2016, wordt als startpunt genomen;

• [X1] dan wel [X2] zal de ontbrekende, door [A] opgevraagde gegevens, aanleveren

Daarnaast is op 16 april 2018 door [X2] een zaak aanhangig gemaakt tegen de directie van [B] Holding B.V. waarin feitelijk wordt verzocht om de schorsing van de huidige bestuurders en waarin aangegeven wordt dat feitelijk sprake is van een doorgevoerde herstructurering op basis van onjuiste aannames

en inbrengverklaringen en daarnaast zou de toestemming voor het doorvoeren van de herstructurering niet door alle partijen zijn gegeven. Het komt er kortweg er op neer dat sprake is van veel onduidelijkheden dan wel onvolkomenheden ten aanzien van de doorgevoerde herstructurering.

Wij hebben reeds meermaals aangegeven dat een correcte, uit de herstructurering voortvloeiende, openingsbalans een voorwaarde is om te kunnen komen tot correcte geconsolideerde cijfers 2017 van [B] Holding B.V. over de jaren na de herstructurering. Zoals het er nu naar uitziet is op korte termijn geen duidelijkheid dienaangaande te verwachten en kunnen wij daardoor onze opdracht vooralsnog niet op een rationele manier voortzetten. Wij zullen onze werkzaamheden met betrekking tot de samenstellingsopdracht derhalve stilleggen totdat er meer duidelijkheid is over de doorgevoerde herstructurering.

2.11     De rechtbank Oost-Brabant heeft [X2] bij vonnis van [datum] (productie 6 bij het verweerschrift) in een (onder meer) door [C] en [D] aanhangig gemaakt kort geding  veroordeeld tot het aanleveren van de gegevens genoemd in de (hierboven genoemde) brief van [A] van 9 maart 2018.

2.12     In een brief van 1 juni 2018 (productie 8 bij verweerschrift) heeft mr. Hoogveld aan mr. Papeveld laten weten dat het vonnis van 25 mei 2018 niet betekent dat op betrokkene de verplichting is komen te rusten om weer uitvoering te geven aan de door hem stilgelegde opdracht, dat hij daarin zijn eigen professionele afweging moet maken en dat hij voor het opstellen van de jaarrekeningen 2015 en 2016 van de Holding  geen opdracht heeft gekregen.

2.13     Bij brief van 8 juni 2018 aan directie en aandeelhouders van de Holding (productie 9 bij het verweerschrift) heeft betrokkene de voorwaarden geformuleerd om tot een oordeelsvorming te komen die kan leiden tot een hervatting van de stilgelegde opdracht dan wel aanvaarding van een uitgebreidere opdracht naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie van 6 maart 2018.

2.14     Bij brief van 24 juli 2018 (productie 12 bij het verweerschrift) heeft de raadsvrouw van betrokkene aan mr. Papeveld bericht dat indien klagers, zoals eerder door hen aangegeven, nog steeds wensen dat [A] c.q betrokkene de jaarrekeningen voor het gehele concern opstelt, waaronder de vennootschappen waarvan [X2] (middellijk) bestuurder is, de aanhangig gemaakte tuchtprocedure een wezenlijk obstakel is voor de uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn om de jaarrekeningen op te stellen en dat de klacht van tafel moet.

2.15     Bij brief van 31 juli 2018 aan de directie en aandeelhouders van de Holding heeft betrokkene de voorwaarden gespecificeerd om te komen tot een heroverweging van de stilgelegde opdracht van 26 januari 2018 of de aanvaarding van een uitgebreidere opdracht. In die brief staat onder meer het volgende (productie 13 bij het verweerschrift):

“ In onze brief van 9 maart 2018 hebben wij aangegeven dat wij, om te kunnen komen tot geconsolideerde cijfers 2017 van [B] Holding B.V., graag aanvullende gegevens willen ontvangen inzake de herstructurering.

Een correcte openingsbalans per 1 januari 2015 is immers de basis voor de cijfers van de daaropvolgende jaren en derhalve ook voor de geconsolideerde cijfers 2017 van [B] Holding B.V.

Op [datum] is door de Rechtbank Oost-Brabant in een rechtszaak tussen [D] en [C] respectievelijk een aantal vennootschappen enerzijds en [X2] respectievelijke een aantal vennootschappen anderzijds een vonnis geveld waarin onder andere de volgende zaken geregeld zijn:

• De jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 worden opgesteld door [A] ([A] heeft echter formeel alleen de opdracht tot het samenstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V.);

• De jaarrekeningen 2014, zoals opgesteld in januari 2016, worden als uitgangspunt genomen.

Niet duidelijk is of de rechtbank spreekt over een geconsolideerde jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van [B] Holding B.V. of over jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van [B] Holding B.V. en haar dochtermaatschappijen c.q. zustermaatschappijen. Vooralsnog gaan wij er van uit dat de rechtbank het laatste bedoeld heeft. Als partijen daar anders over denken dan horen wij dat graag. Vooruitlopend op een door [A] te maken afweging inzake het opnieuw opstarten van de per 23 april 2018 stopgezette opdracht tot het samenstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2017 van [B] Holding B.V., dan wel het aanvaarden van een nieuwe andersluidende opdracht, hebben wij op 8 juni 2018

aan alle betrokkenen gemaild welke gegevens wij nog nodig hadden om deze afweging te kunnen maken. Dienaangaande hebben wij de in ieder geval benodigde gegevens inzake het jaar 2015 opgevraagd. Voor zover ik na heb kunnen gaan zijn deze stukken nog niet aangeleverd. De stukken voor de jaren 2016 en 2017, zoals

in onze brief van 9 maart 2018 aangegeven, zijn wel ontvangen. In onze brief van 9 maart is ook een lijstje met aan te leveren gegevens inzake de herstructurering

opgenomen. In dat kader hebben wij de volgende gegevens in verband met de openingsbalansen per 1januari 2015 nodig:

 (...).

Aangaande de herstructurering zijn diverse stukken ontvangen (zoals o.a. inbrengverklaringen, inbrengaktes en allerlei berekeningen). Dit zijn echter niet de hiervoor onder punt 1 tot en met 11 gevraagde stukken.

Feitelijk is de conclusie dus dat de hiervoor gevraagde gegevens nog niet aangeleverd zijn. Omdat wij niet weten wie welke stukken heeft stellen wij deze vraag aan alle betrokkenen en verzoeken wij ook alle betrokkenen om deze stukken aan te leveren. Wij vermoeden dat [J] Adviseurs (de uiteindelijke begeleider

van het herstructureringsproces) meer gegevens moet hebben. Daarnaast circuleert in een aantal stukken de naam van de heer [N]. Hij zou de initiator van deze herstructurering kunnen zijn en heeft dan ongetwijfeld de beschikking over van belang zijnde zaken inzake de herstructurering. Zoals reeds diverse malen aangehaald is het ontvangen van deze stukken een voorwaarde om onze opdracht opnieuw in overweging te nemen c.q. te overwegen om een andersluidende opdracht te aanvaarden.

Mochten wij op basis van de nog aan te leveren stukken tot de conclusie kunnen komen dat wij de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van [B] Holding B.V. en haar dochtermaatschappijen c.q. zustermaatschappijen zouden kunnen aanvaarden, en alle partijen geven daaraan

hun goedkeuring, dan zal de door de heer [X2] ingediende klacht inzake de opdrachtaanvaarding tegen ondergetekende moeten worden ingetrokken. Het is immers inconsistent en onverenigbaar met de verstrekte opdracht dat door één en dezelfde persoon een opdracht wordt gegeven tot het samenstellen van één of meerdere jaarrekeningen en tegelijkertijd een klacht wordt ingediend omdat de opdracht tot het samenstellen van één of meerdere jaarrekeningen niet had mogen worden aanvaard. Anders gezegd, ondergetekende kan niet werkzaam zijn voor een opdrachtgever die blijkens een klacht van mening is dat de opdracht had moeten worden geweigerd (...)”.

2.16     Per e-mail van 1 oktober 2018 heeft betrokkene mr. Papeveld laten weten dat de directie van de Holding de opdracht van 26 januari 2018 om de geconsolideerde jaarrekening 2017 van de Holding op te stellen heeft ingetrokken.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, het aanvullende klaagschrift en de op deze stukken door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene had de samenstellingsopdracht van 26 januari 2018 van de Holding niet mogen aanvaarden, deze niet ongewijzigd mogen voortzetten en had de opdracht terug moeten geven;
  2. betrokkene heeft gehandeld en handelt in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit en het in de VGBA opgenomen conceptueel raamwerk;
  3. betrokkene heeft ten onrechte de opdracht om te bezien of de in 2015 doorgevoerde herstructurering correct is verwerkt in de intern opgestelde cijfers van de diverse vennootschappen over het jaar 2015 aanvaard, ongewijzigd voortgezet en niet (tijdig) teruggegeven;
  4. betrokkene heeft nagelaten om na 6 maart 2018 ten aanzien van zijn opdrachten  informatie bij [J] adviseurs op te vragen, heeft op 20 juni 2018 aan [C] en [D] om informatie verzocht op grond van onjuiste en misleidende stellingen terwijl [X2] die informatie diende aan te leveren, heeft vragen van klagers niet beantwoord en is niet ingegaan op verzoeken van [X2] tot het voeren van overleg;
  5. betrokkene heeft niet tijdig een Wwft-melding gedaan;
  6. betrokkene heeft zich niet toetsbaar opgesteld door van klagers te verlangen om de onderhavige tuchtklacht in te trekken.

3.3       Wat door/namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In artikel 22, eerste lid Wtra is, voor zover hier van belang,  bepaald dat een ieder een klacht kan indienen. Van enig (individueel) belang bij het indienen daarvan hoeft derhalve geen sprake te zijn. Voor afwijzing van de klacht zoals betrokkene heeft bepleit omdat daarmee geen enkel belang wordt gediend is daarom geen reden.

4.5       Misbruik van klachtrecht waarop betrokkene zich ook heeft beroepen zou aan de orde kunnen zijn als klager het indienen van de klacht, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de accountant achterwege had behoren te laten. Daarvan is de Accountantskamer niet gebleken zodat dit beroep faalt.

4.6       Voor klachtonderdeel e. geldt het volgende. Omdat betrokkene klagers geen uitsluitstel heeft gegeven over hun vraag of betrokkene een melding heeft gedaan op grond van artikel 16 Wwft hebben klagers verondersteld dat betrokkene deze melding niet heeft gedaan. Dit laatste is volgens klagers niet terecht omdat, kort gezegd, subjectieve indicatoren tot de melding noopten. Betrokkene heeft zich daartegen verweerd met een beroep op de uit de Wwft voortvloeiende geheimhoudingsplicht.

4.7       De Accountantskamer overweegt hiertoe het volgende. Op grond van artikel 23 Wwft was betrokkene jegens een ieder verplicht tot geheimhouding van een melding ingevolge artikel 16 Wwft, behoudens voor zover uit de Wwft de noodzaak tot bekendmaking zou voortvloeien. Uitzonderingen op deze geheimhoudingsplicht zijn terug te vinden in artikel 23 Wwft en betreffen onder meer het verstrekken van informatie aan de toezichthoudende autoriteiten of opsporingsinstanties en het verstrekken van informatie binnen eenzelfde rechtspersoon of netwerk. Uit die systematiek volgt dat op betrokkene een verplichting rustte om over een melding geen openheid van zaken te geven, ook niet tegenover klager. Het verwijt dat betrokkene geen melding heeft gedaan, ontbeert dan ook feitelijke grondslag, omdat niet is gebleken of al dan niet een melding is gedaan. Daaraan doet voor de tuchtrechtelijke beoordeling van dit klachtonderdeel niet af dat artikel 16 onder c. van de VGBA een uitzondering kent op de door een accountant in acht te nemen geheimhouding van door hem verkregen gegevens en inlichtingen in het kader van het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Die uitzondering op de gedragsregel stelt immers niet de wettelijke geheimhoudingsplicht van een Wwft-melding buiten werking.

4.8       Ter onderbouwing van klachtonderdeel a. hebben klagers, geparafraseerd, naar voren gebracht dat betrokkene de opdracht van 26 januari 2018 heeft aanvaard voor het samenstellen van de (geconsolideerde) jaarrekening 2017 van de Holding terwijl deze ten onrechte niet is verstrekt door het bestuur van de Holding maar door twee van haar drie aandeelhouders die met de derde aandeelhouder een zakelijk conflict hadden. Betrokkene had de opdracht van [C] en [D] niet mogen voortzetten omdat hij ook door het proces-verbaal van 6 maart 2018 wist of kon weten dat de Holding jaarrekeningen diende op te stellen. Daarnaast had betrokkene de opdracht niet mogen aanvaarden en voortzetten omdat betrokkene wist of erover was geïnformeerd dat nog meerdere èn individuele jaarrekeningen dienden te worden opgesteld, de jaarrekeningen 2014 niet vaststonden en werden aangevochten, de administratie van het [G]-concern onvolledig en gebrekkig en het concern controleplichtig was. Omdat betrokkene niet de beschikking kreeg over door hem noodzakelijk geachte informatie en fraudesignalen van klager had ontvangen, had hij de opdracht terug moeten geven, zo hebben klagers ten slotte betoogd.

4.9       Het verwijt dat betrokkene een onbevoegd verleende opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening 2017 van de Holding heeft aanvaard en voortgezet, mist de door klagers gestelde feitelijke grondslag omdat de opdracht, anders dan klager stellen, is verstrekt door haar bestuurders die rechtsgeldig werden vertegenwoordigd door [C] respectievelijk [D].

4.10     Gelet op het bepaalde in Standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS) ondersteunt een accountant bij de uitvoering van een samenstellingsopdracht het management bij het opstellen en presenteren van historische financiële informatie van de entiteit op basis van informatie die door het management wordt verschaft. Hij aanvaardt de opdracht niet als opdrachtvoorwaarden niet zijn overeengekomen. Hij dient bij het management van de entiteit  aanvullende informatie te vragen of nader onderzoek in te stellen indien hij zich er gedurende de opdracht van bewust wordt dat informatie niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend is en hij dient een samenstellingsopdracht terug te geven indien het management informatie niet verstrekt of weigert dan wel niet toestaat om voorgestelde aanpassingen aan de historische informatie aan te brengen.

Verder geldt dat geen (beroeps)regel zich verzet tegen het uitvoeren van een samenstelopdracht voor een controleplichtige vennootschap.         

Bezien tegen deze achtergrond hoefde betrokkene in de door klagers genoemde argumenten, wat van de juistheid daarvan ook zij,  niet bij voorbaat aanleiding te zien om de opdracht niet te aanvaarden, niet voort te zetten of terug te geven. Deze noopten hem daarentegen om bij de uitvoering van de opdracht, zoals hij heeft gedaan, noodzakelijk geachte gegevens op te vragen en zo nodig nader onderzoek te verrichten. Klachtonderdeel a. is dan ook ongegrond.

4.11     In klachtonderdeel b. hebben klagers zich op het standpunt gesteld dat betrokkene een partijbelang van [C] en [D] diende en geen of onvoldoende oog heeft gehad voor tegenstrijdige belangen tussen hen en [X2]. Volgens klagers heeft betrokkene zich daardoor in een wespennest begeven en geen bedreigingen voor het naleven van de fundamentele beginselen,  waaronder dat van objectiviteit, onderkend.

Volgens klagers heeft betrokkene zowel opgetreden als accountant van [C] en [D] in privé als voor de Holding en verrichtte hij in hun opdracht  voorbereidende werkzaamheden voor de splitsing van het concern, terwijl daarover een geschil bestond tussen [C] en [D] enerzijds en [X2] anderzijds. Klagers baseren zich hierbij op de hiervoor onder 2.6 weergegeven brief van 9 maart 2018 die is gericht aan “De heer [D] en mevrouw [D]”.

4.12      Dit klachtonderdeel faalt eveneens. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene hiermee een opdracht heeft aanvaard van of is opgetreden als accountant van [C] en/of [D] in privé. Uit de opdrachtbevestiging van 26 januari 2018 blijkt dat de samenstellingsopdracht van die datum voor de jaarrekening 2017 door de Holding is verstrekt, zij het dat deze namens de Holding door [C] en [D] als middellijk bestuurders voor accoord is getekend. Weliswaar is de brief van 9 maart 2018 gericht aan [C] en [D] en niet aan de Holding, maar nu deze brief als onderwerp heeft “opdracht tot samenstellen geconsolideerde jaarrekening 2017” en in die brief verwezen wordt naar de opdracht van 26 januari 2018, dient het ervoor te worden gehouden dat zowel de opdracht tot het samenstellen van de geconsolideerde jaarrekening 2017 als het verzoek om te bekijken of de doorgevoerde herstructurering correct is verwerkt in de intern opgestelde cijfers van de diverse vennootschappen over het jaar 2015 van het bestuur van de Holding en niet van [C] en [D] in privé afkomstig zijn. Verder blijkt niet dat deze opdracht mede het verrichten van (voorbereidende) werkzaamheden voor de splitsing of voor de persoonlijke holdings van [C] en [D] omvat, maar enkel dat bij de comparitie van 6 maart 2018 is afgesproken dat (onder meer) de jaarrekening 2017 ten grondslag zou worden gelegd aan een door een deskundige op te stellen vermogensopstelling. Tot slot blijkt dat [C], [D] en [X2] op genoemde comparitie  gezamenlijk afgesproken hebben dat de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van het concern zouden worden opgesteld door [A] en wordt in deze brief vastgesteld dat daarvoor aan deze nog nadere informatie moet worden verstrekt. Daarbij komt dat als onweersproken vaststaat dat betrokkene al in een vroegtijdig stadium aan het bestuur van de Holding heeft meegedeeld dat de bespreking van de jaarrekening met alle belanghebbenden, dus ook met [X2], zou plaatsvinden en dat betrokkene na de zitting van 6 maart 2018 uitgebreid heeft gecorrespondeerd met [X2] en/of zijn advocaat. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene door aldus te handelen voldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat hij in zijn oordeel ongepast zou worden beïnvloed.

4.13     Ter onderbouwing van klachtonderdeel c. hebben klagers zich op het standpunt gesteld dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met Standaard 2400 van de NV COS en klachtonderdeel d. betreft verwijten waarbij klagers hebben volstaan met het opsommen daarvan. Omdat klagers aan beide klachtonderdelen geen duidelijke weergave van de feiten waarover wordt geklaagd ten grondslag hebben gelegd, althans niet hebben toegelicht wat de relevantie is van de daaraan ten grondslag producties en een schriftelijke onderbouwing ontbreekt, ontberen deze klachtonderdelen een wezenlijke substantiëring en zijn ze ongegrond.

4.14     In klachtonderdeel f. verwijten klagers betrokkene dat hij hen herhaaldelijk heeft bewogen en/of van hen heeft verlangd de onderhavige tuchtklacht in te trekken. Ook heeft hij daarin volgens hen volhard. Hierdoor heeft betrokkene zich volgens hen niet toetsbaar opgesteld. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel hebben klagers nagelaten om hun stellingen (voldoende) toe te lichten en met een duidelijke verwijzing naar de stukken te onderbouwen, terwijl betrokkene daartegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd en zijn standpunt bovendien eerder al in zijn  brieven van 24 en 31 juli 2018 aan mr. Papeveld bekend had gemaakt. Met betrokkene is de Accountantskamer van oordeel dat de door [X2] en zijn holding aanhangig gemaakte tuchtprocedure een wezenlijk obstakel vormde voor de aanvaarding van de (uitgebreidere), mede op verzoek van [X2] uit te voeren opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen 2015, 2016 en 1017 van de Holding en haar dochter- en zustermaatschappijen. Uit het enkele feit dat betrokkene als voorwaarde voor de aanvaarding van de opdracht niet alleen heeft verlangd dat alle partijen, waaronder [X2], hun goedkeuring zouden verlenen aan laatstgenoemde opdracht maar ook dat de door [X2] tegen hem ingediende klacht zou worden ingetrokken, kan dan ook niet worden afgeleid dat betrokkene zich niet toetsbaar heeft opgesteld. Dit klachtonderdeel is dan ook eveneens ongegrond.

4.15      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend