ECLI:NL:TGZRZWO:2018:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 178/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:62
Datum uitspraak: 09-03-2018
Datum publicatie: 09-03-2018
Zaaknummer(s): 178/2017
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen (wnd) directeur instelling. Penitentiaire beginselenwet. Ontvankelijkheid. Recht op afschrift conceptrapportages. Toepasselijkheid Wkkgz. Overleggen medische stukken in tuchtprocedure.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 9 maart 2018 naar aanleiding van de op 13 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen klacht van

A , thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te B,

k l a g e r

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift van 11 juni 2017 met bijlagen;

-          het verweerschrift van 28 augustus 2017;

-          het aanvullend klaagschrift van 30 augustus 2017 met bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift van 26 september 2017;

- de brief van de gemachtigde van verweerder van 23 oktober 2017;

- de brief van klager van 3 januari 2018 met aanvullende stukken;

- de brief van verweerder aan klager van 5 januari 2018 waarvan de bijlagen buiten beschouwing worden gelaten en niet aan het dossier zijn toegevoegd;

- de brief van klager van 19 januari 2018 met bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift van 25 januari 2018 met bijlagen.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 2 februari 2018, alwaar klager en verweerder met zijn gemachtigde, zijn verschenen.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is in 2014 en 2015 in het D onderzocht. Daarvan zijn Pro Justitia rapportages opgemaakt waarvan klager een afschrift heeft ontvangen. Klager is al lange tijd bezig om van bepaalde onderliggende rapportages een afschrift te krijgen. Klager heeft hiertoe meerdere verzoeken gedaan, ook rechtstreeks aan de betreffende onderzoekers. Verweerder heeft de verzoeken van klager als (waarnemend) directeur van het D in behandeling genomen. Nadat verweerder de verzoeken aanvankelijk heeft afgewezen, heeft hij bij brief van 5 januari 2018 een aantal stukken aan klager verstrekt.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat (a) hij heeft verzuimd hem op de hoogte te stellen van het vertrek van F, psychiater, per 1 oktober 2016 bij het D aan wie klager bij brief van 14 december 2016, herhaald bij aangetekende brief van 2 januari 2017, een schriftelijk verzoek heeft gericht tot het verstrekken van (een deel van) het medisch dossier en dat dit verzoek ten onrechte niet is doorgezonden naar deze psychiater. Klager beroept zich in dit verband op het bepaalde in artikel 6.5 van de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (blz. 115/140). Voorts verwijt klager verweerder dat (b) hij de uitoefening van zijn patiëntenrechten (onnodig) heeft gefrustreerd door niet te voldoen aan zijn bij brief van 17 mei 2017 gedane verzoek tot verstrekking van informatie. In dit verband betoogt klager dat zijn verzoek nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat, zodat verweerder dit inhoudelijk had moeten beoordelen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft hij ook in strijd gehandeld met voormeld artikel 6.5 van de KNMG-richtlijn. Daarnaast beklaagt klager zich erover dat (c) verweerder weigert kenbaar te maken welke klachtenregeling hij bezit en bij welke geschilleninstantie hij is aangesloten in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Ook verwijt klager verweerder dat (d) hij hem (ongevraagd) onjuist informeert omtrent een zeer belangrijk en maatschappelijk relevante kwestie welke direct zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Volgens klager is de stelling van verweerder, zoals verwoord in de brief van 25 augustus 2017, omtrent de vermeende niet-toepasselijkheid van de klachten- en geschillenbehandeling van de Wkkgz op individuele Pro Justitia rapporteurs, onjuist en onrechtmatig. Ook verwijt klager verweerder dat (e) hij in strijd met de wet en gemaakte afspraken zijn bezwaarschrift d.d. 11 juni 2017 niet (onverwijld) heeft doorgestuurd naar de rechtbank. Klager verwijt verweerder in het tweede aanvullend klaagschrift dat (f) hij zonder zijn toestemming en buiten zijn weten om medische gegevens (vermeende conceptrapportages) van hem aan het tuchtcollege c.q. een derde heeft verstrekt.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder heeft tegen de klacht primair ingebracht dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is, nu niet is voldaan aan de in de tuchtrechtelijke criteria ontwikkelde normen ten aanzien van de toepassing van de tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel

47 lid 1 sub b Wet BIG. Daarbij voert verweerder aan dat hij niet betrokken is bij alle correspondentie met klager. Volgens verweerder valt zijn handelen niet onder de reikwijdte van het wettelijk tuchtrecht, zoals dit is neergelegd in de Wet BIG. Voor zover verweerder bij de correspondentie met klager betrokken is geraakt, is dat uitsluitend in zijn hoedanigheid van leidinggevende (waarnemend directeur van het D) en niet in zijn BIG-geregistreerde hoedanigheid van gz-psycholoog. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar de beslissing van het RTC Amsterdam 30 juni 2017, ECLI:NL:TGZRZWO:2017:112. Subsidiair betoogt verweerder dat de klacht (kennelijk) ongegrond is. Ten aanzien van klachtonderdeel (a) is het oorspronkelijke verzoek van klager niet gericht aan de psychiater. Bovendien zijn de latere verzoeken van klager reeds bij brief van 2 november 2015 aan diens advocaat beantwoord, zodat verweerder mocht volstaan met een enkele verwijzing daarnaar. Ten aanzien van klachtonderdeel (b) stelt verweerder dat de door klager bij brief van 17 mei 2017 gevraagde gegevens geen deel uitmaken van het zorgdossier, maar onderzoeksgegevens dan wel werkaantekeningen van deskundigen betreffen, welke gegevens volgens vaste tuchtrechtspraak geen onderdeel vormen van het dossier en daarom niet in afschrift aan klager worden verstrekt. Ten aanzien van klachtonderdeel (c) betwist verweerder dat de Wkkgz van toepassing is, omdat onderzochten niet zelf opdrachtgever zijn van de onderzoeken. Verweerder beroept zich op artikel 1 lid 4 Wkkgz. Ook betwist verweerder dat hij klager onjuist heeft geïnformeerd (klachtonderdeel d) door erop te wijzen dat een gedragsdeskundige beoordeling van een verdachte in een strafzaak onder de reikwijdte van artikel 1 lid 4 Wkkgz valt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar de Memorie van Toelichting (MvT) van de Wet Cliëntenrechten Zorg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 402, nr. 3, p. 96), de Nadere Memorie van Antwoord (MvA) (Eerste Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 32 402, nr. M, p. 33) en de e-mail van de senior beleidsmedewerker directoraat generaal curatieve zorg van

23 oktober 2017. Ten aanzien van klachtonderdeel (e) betoogt verweerder dat klager hem heeft aangesproken als bestuurder en niet in zijn BIG-geregistreerde hoedanigheid en dat zijn handelen dus niet onder de reikwijdte van het tuchtrecht valt. Verweerder concludeert dat hem geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Allereerst dient te worden beoordeeld of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Klager meent van wel, terwijl verweerder dit betwist. Het college oordeelt als volgt. Verweerder is nimmer behandelaar van klager geweest en heeft geen rechtstreekse beslissingen genomen met betrekking tot de geneeskundige behandeling van klager. De vraag ligt dan voor of het handelen van verweerder valt onder de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG). De aan verweerder verweten gedragingen gaan in de kern om de omgang met en de afwijzing van verzoeken afschriften te verstrekken van onder verantwoordelijkheid van het D tot stand gekomen stukken (onderzoeksgegevens en rapportages) en het niet aangesloten zijn bij een klachtenregeling. Voor de ontvankelijkheid moet de gedraging voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg én tevens in de hoedanigheid van geregistreerde – naast in de hoedanigheid van bestuurder/leidinggevende –  hebben plaatsgevonden. Daarvan kan sprake zijn indien een BIG-geregistreerde zich bij zijn optreden als bestuurder tevens heeft begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register.

5.2

Naar het oordeel van het college is klager in zijn klaagschriften ontvankelijk voor zover de tuchtrechtelijke verwijten zien op de behandeling door verweerder van de verzoeken van klager en diens omgang met de onder zijn beheer vallende (medische) gegevens van klager en de vraag of de Wkkgz van toepassing is op het D. Uit hoofde van zijn deskundigheid als GZ-psycholoog wordt verweerder immers geacht op de hoogte te zijn van de regelgeving omtrent inzage en afschrift van medische gegevens en de Wkkgz. Als (waarnemend) directeur van het D in combinatie met de kennis uit hoofde van zijn deskundigheid als BIG-geregistreerde heeft hij beslist over de verstrekking van gegevens aan klager en geoordeeld dat het D niet valt onder de Wkggz. Verweerder heeft zich aldus als bestuurder tevens begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register. Aan het weerslagcriterium is tot slot zonder meer voldaan: het gaat om onderzoeksgegevens van werkenden in de gezondheidszorg die betrekking hebben op klager zelf en om diens klachtrecht.

5.3

Ter zitting heeft het college de toelaatbaarheid van de klacht in het tweede aanvullend klaagschrift besproken met partijen en nadien geoordeeld dat dit klaagschrift in de onderhavige zaak wordt betrokken.

5.4

Het college gaat nu over tot de beoordeling van de klachten a tot en met f en voor zover nog nodig, de ontvankelijkheid van de onderscheiden klachten. Daarbij stelt het college voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

a. Op de hoogte stellen van vertrek psychiater en doorsturen verzoek

5.5

Het college oordeelt dit klachtonderdeel ongegrond. Voor zover het meedelen van wijzigingen in de personeelsbezetting al valt onder de tweede tuchtnorm, valt niet in te zien dat verweerder gehouden was klager het vertrek van de psychiater mee te delen naar aanleiding van zijn verzoek aan het secretariaat van het D om gegevens uit het dossier van deze psychiater. Verder verwijst het college naar de beoordeling van het navolgende klachtonderdeel.

b. Weigering verzoek tot doorsturen van verzoeken om verstrekking van informatie

5.6

Klager heeft bij brief van 17 mei 2017 verweerder verzocht om adresgegevens van de psychiater, psycholoog en psychomotorisch onderzoeker opdat hij aan dezen afschriften van (concept)rapporten kon vragen. Bij de brieven heeft klager verzoekschriften voor de psychiater, psycholoog en psychomotorisch onderzoeker gevoegd. Bij brief van 6 juni 2017 heeft verweerder onder verwijzing naar zijn schrijven van 26 april 2016 het verzoek opgevat als een verzoek met betrekking tot rapportonderdelen uit D te onderzoeken. Verweerder heeft voorts geschreven de adresgegevens niet te verstrekken omdat de gegevens uit anderen hoofde bij klager bekend verondersteld konden zijn.

5.7

Het college oordeelt dat verweerder geen verwijt gemaakt kan worden voor het niet-doorzenden van de verzoekschriften aan de psychiater, psycholoog en psychomotorisch onderzoeker omdat klager tegen hen afzonderlijke tuchtprocedures heeft aangespannen en de adresgegevens bekend verondersteld mochten zijn. Evenmin valt verweerder een verwijt te maken van de verwijzing naar eerdere brieven waarin eerdere verzoeken van klager zijn afgewezen. Welke nieuwe feiten en omstandigheden verweerder noopten tot een nadere motivering heeft klager onvoldoende toegelicht.

5.8

Klager verwijt verweerder voorts de weigering de verzochte informatie te verstrekken. Daarover oordeelt het college als volgt. Hoewel er geen sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, dient observatie in het D wel gekwalificeerd te worden als een handeling op het gebied van de geneeskunst. Op grond van artikel 7:464 BW is de WGBO dan ook van toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daar niet tegen verzet. Dit betekent dat een lex specialis met een afwijkende regeling voorrang heeft boven de regeling in de WGBO. Het D valt als penitentiaire inrichting onder de reikwijdte van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Artikel 59 Pbw bepaalt dat bij of krachtens AMvB-regels worden gesteld omtrent de aanleg van dossiers, waaronder ook het recht op inzage of afschrift van het dossier en de beperkingen daarop. In de artikelen 35 tot en met 40 van de Penitentiaire maatregel is dit uitgewerkt. In de artikelen 36 en 37 van de Penitentiaire maatregel wordt vermeld welke documenten in het penitentiair dossier zijn opgenomen. In de Penitentiaire maatregel is geen grond voor beperking van het recht op inzage of afschrift van documenten die tot het penitentiair dossier behoren opgenomen, behalve een zich hier niet voordoende uitzondering.

5.9

De door klager verzochte gegevens (een psychomotorisch en een psychologisch rapport, opgesteld door derden) vallen niet onder de in artikelen 36 en 37 van de Penitentiaire maatregel vermelde documenten. Daaruit volgt dat klager uit hoofde van de Pbw geen recht op afschrift heeft. Deze wet heeft als lex specialis voorrang op de WGBO. Klager heeft op dit punt verwezen naar uitspraken van het tuchtcollege te Amsterdam (ECLI:NL:TGZRAMS:2017:117 en 118). Voor zover daarin is overwogen dat conceptrapportages die met klager zijn besproken en ter inzage zijn gegeven, niet zijn aan te merken als persoonlijke aantekeningen, baat dit klager niet. Een recht op afschrift volgt daaruit immers niet. Het klachtonderdeel is ongegrond.

c en d. Toepasselijkheid klachtenregeling Wkkgz op PBC

5.10

Verweerder heeft betoogd dat de Wkkgz niet van toepassing is op het D en dat het D dus geen klachtenregeling hoeft te hebben en niet aangesloten hoeft te zijn bij een geschilleninstantie als bedoeld in die wet. Het college volgt verweerder hierin en overweegt daartoe het volgende. Artikel 1 lid 4 Wkkgz bepaalt: “Op zorg voor zover deze betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een cliënt, verricht in opdracht van een ander dan die cliënt in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, is hoofdstuk 3 niet van toepassing.” De uitzondering van artikel 1 lid 4 Wkkgz ziet (dus) niet op onderzoek in verband met de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In beginsel is de Wkkgz op grond van de tekst ervan van toepassing op onderzoek door het D.

5.11

Het is echter de bedoeling van de wetgever om het klachtrecht in de bijzondere wetgeving te laten prevaleren boven dat van (hoofdstuk 3 van) de Wkkgz. De Pbw kent een eigen klachtrecht (artikelen 60 e.v.). In wetsvoorstel 33844 tot wijziging van (onder andere) de Pbw, dat thans nog bij de Tweede Kamer aanhangig is, wordt in artikel IV bepaald: “Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende en nadien bij derde nota van wijziging van een nieuw opschrift voorziene voorstel van wet houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) (Kamerstukken 32 402) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot zesde tot en met achtste lid, in artikel 1 van die wet een lid ingevoegd, luidende: 5. Deze wet is niet van toepassing in justitiële inrichtingen voor zover daar een bijzondere wettelijke regeling geldt of de justitiële setting zich daartegen verzet.” De Wkkgz is dus volgens de huidige tekst ervan ook van toepassing op justitiële inrichtingen, maar het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om hoofdstuk 3 van de Wkkgz niet van toepassing te laten zijn binnen justitiële instellingen, voor zover daar een bijzondere wettelijke regeling van het klachtrecht bestaat (zoals voor penitentiaire inrichtingen als bedoeld in de Pbw) of in gevallen waarin de justitiële setting zich tegen de toepasselijkheid verzet.

5.12

In deze omstandigheden ziet het college voldoende aanleiding om te anticiperen op de beoogde wetswijziging en het ontbreken van onderzoek in verband met de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in het huidige artikel 1 lid 4 Wkkgz te beschouwen als een omissie van de wetgever. De conclusie is dan ook dat het D geen klachtenregeling hoeft te hebben en niet hoeft te zijn aangesloten bij een geschilleninstantie als bedoeld in de Wkkgz. De klachtonderdelen c en d stranden hierop.

e. Bezwaarschrift niet doorgestuurd

5.13

Naar het college ter zitting heeft begrepen, heeft verweerder in zijn hoedanigheid als bestuursorgaan in de zin van de Awb volgens klager onvoldoende voortvarend meegewerkt aan een rechtstreeks beroep bij de rechtbank (artikel 7:1a lid 1 jo lid 5 Awb). Naar het oordeel van het college is het klaagschrift op dit punt niet-ontvankelijk, althans staat het handelen van verweerder in een te ver verwijderd verband in het kader van het weerslagcriterium van de tweede tuchtnorm. Het college verwijst naar 5.1 en 5.2.

f. Ten onrechte medische gegevens verstrekt aan het tuchtcollege en derden

5.14

Ter voorbereiding van de zitting in onderhavige zaak is bij het tuchtcollege binnengekomen een brief van 5 januari 2018, gericht aan klager en afkomstig van verweerder, inclusief bijlagen. Een administratief medewerker van het D heeft ter toelichting bij de brief met bijlagen, gedateerd 15 januari 2018, geschreven dat zij ‘nieuwe processtukken’ inzake de zitting op 2 februari 2018 te Zwolle stuurt.

Op 19 januari 2018 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de bijlagen. Op 19 januari 2018 heeft de gemachtigde van verweerder het college bericht dat het niet de bedoeling was de bijlagen in te sturen. Klager en het college zijn hiervan op de hoogte gesteld. Het college heeft de bijlagen vervolgens terzijde gelegd. Zij maken geen deel uit van het procesdossier.

5.15

Naar het oordeel van het college zijn de bijlagen, die kennelijk medische gegevens bevatten, inderdaad ten onrechte, want zonder toestemming en buiten medeweten van klager, verstrekt. De bijlagen hebben geen relevantie voor onderhavige zaak en dienen (dus) niet ter verdediging van verweerder. De door verweerder aangevoerde omstandigheden dat een administratieve fout is gemaakt, dan wel dat de jurist van het D na verzending van de stukken – en dus te laat – geadviseerd heeft de bijlagen niet mee te zenden, dienen voor rekening van verweerder te blijven. Het klachtonderdeel is gegrond. Volstaan kan worden met na te melden maatregel.

5.16

De klachtonderdelen a tot en met e falen. Klachtonderdeel f is gegrond. Het college zal verweerder na te melden maatregel opleggen.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. dr. E. Plomp, lid-jurist,

dr. Th.A.M. Deenen, dr. J.P.C. Jaspers en L.P.T. Raijmakers, leden-gezondheidszorgpsycholoog, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.