ECLI:NL:TGZRZWO:2018:187 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 117/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:187
Datum uitspraak: 11-12-2018
Datum publicatie: 11-12-2018
Zaaknummer(s): 117/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen anesthesioloog deels gegrond. Waarschuwing .Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld mbt dossiervoering. Het anesthesieverslag is niet conform de norm en stopmoment VI is niet correct uitgevoerd en vastgelegd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 11 december 2018 naar aanleiding van de op 19 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

C. HOFSTRA-VAN BENTHEM en N.M. SNOEK ,

inspecteurs voor de Gezondheidszorg en Jeugd, gevestigd te Utrecht,

k l a a g s t e r

-tegen-

v e r w e e r d e r

A , anesthesioloog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 18 september 2018 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;

- het op 1 oktober 2018 ontvangen medisch dossier;

- aanvullende stukken ingediend namens verweerder, d.d. 28 september 2018;

- aanvullende stukken ingediend namens verweerder, d.d. 17 oktober 2018.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 2 november 2018, alwaar partijen en gemachtigden zijn verschenen. Namens klaagster is tevens verschenen Y. van der Tuijn.

Klaagster heeft naast de onderhavige klacht in verband met hetzelfde feitencomplex een klacht ingediend tegen C, arts (hierna: de arts). Op die klacht (zaaknummer 116/2018) wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn gelijktijdig, niet gevoegd, behandeld ter zitting van 2 november 2018.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Patiënte, geboren in 1969, heeft zich tot D (hierna: de kliniek) gericht met pijnklachten in haar benen. Eerder had een dermatoloog de diagnose lipoedeem gesteld.

De arts, eigenaar van de kliniek, heeft patiënte gezien op 8 september 2015. Naar aanleiding van het door de arts verrichte lichamelijk onderzoek is besloten tot liposuctie en is het volgende stappenplan opgetekend:

“   1. Onderbenen rondom

          2. Bovenbenen voorkant

          3. Bovenbenen achterkant, ook stuk vd billen

          Met laserverstrakking. Huid kan wel gaan hangen.

          Uitleg dat we starten met roesje.

          Advies voor mevr om er dan ook mee te starten.

          Voor en natraject endermologie belangrijk. Met zwachtelen

Op 16 september 2015 ontving patiënte bericht van de kliniek dat de procedure niet verricht zou worden onder algehele narcose. Een roesje werd wel aangeboden. In verband met de wens van patiënte om onder volledige anesthesie de ingreep te ondergaan, heeft de arts contact gezocht met E.  

Verweerder is werkzaam als anesthesioloog en intensivist. Hij is eigenaar van E, een onderneming die onder meer met een mobiel (anesthesie) team op locatie anesthesiologische zorg verricht. Daartoe neemt verweerder eigen apparatuur, medische hulpmiddelen, geneesmiddelen en een medewerker mee. Verweerder had eerder in de kliniek anesthesiologische zorg verricht, in dezelfde periode als de casus van patiënte.

Op 4 november 2015 vond een pre-operatief gesprek plaats. Navolgende aantekeningen werden gemaakt:

LIPOSUCTIE WAL met laser, onder anesthesie

Anamnese afgenomen. Gebruikt geen medicijnen, alleen soms naproxen voor de pijn.

NL ziektekosten verzekering, woont in buitenland is echter geen probleem. Heeft thuiszorg geregeld voor na afloop i.v.m. dagelijks zwachtelen.

Komt soms naar uit narcose indien Hb laag is.

Dit bespreken met anesthesioloog [voornaam verweerder, RTG]”

Patiënte vulde op de door haar ingevulde vragenlijst in dat ze gebeld wilde worden door verweerder voor uitleg.

Tevens tekende patiënte een Informed Consent-formulier anesthesie van de kliniek. Het formulier is overgelegd bij verweerschrift.

Verweerder heeft telefonisch contact gehad met patiënte naar aanleiding van het pre -operatief gesprek op 4 november 2015. Verweerder heeft de medische vragenlijst gescreend en heeft aanvullende informatie opgevraagd in verband met door patiënte genoteerde ablatie in verband met ritmestoornissen. Verweerder heeft verzocht om een nieuw ECG en Hemoglobine (Hb)-meting. Op 7 november 2015 had verweerder weer telefonisch contact met patiënte en is informed consent met betrekking tot de algehele narcose gegeven. 

Op 12 november 2015 vond de ingreep onder algehele narcose plaats; navolgende aantekening staat in het medisch dossier:

“Ingreep: Liposuctie Wal methode

Locatie: voorkant bovenbenen bdz, knieën bdz, heupen bdz incl. laserverstrakking.

Rr 156/111 pulse 84 en Hb 8,0 (naam anesthesioloog)

Liposuctie wal methode:

2x1l Kleins 1000mg Lido, 2x1lKleins 500mg Lido, spoelen: 5x1l adren.

Vochtbalans:

vet uit 8,6l

vocht in 9,0l

vocht uit 5,5l ->rest in lich: 3,5l

Met anesthesie: Anesthesiologen [voornaam anesthesioloog] en [voornaam anesthesiemedewerker, RTG]

Mevr had pijn medicatie vergeten. Hier pre-operatief 2x para 500mg + naproxen ingenomen

Vóór de ingreep benen erg veel assymetri; zie foto! Re forser dan li

Tijdens ingreep geen bijzonderheden, verliep volgens verwachting. Na ingreep was mevr lang wat minder aanspreekbaar en werd wat misselijk. Zie OK Formulieren etc (heeft nog 1x oxycodon van hier gekregen en iets tegen de misselijkheid) ook crackertje gehad. Bleef zich lange tijd zwak voelen

Atropine toegediend.

Later de avond: misselijkheid op en af. Na wat suiker voelde ze zich beter maar ook dit zakte weer af. Veel lucht/boeren, ook met iets braken. Mevr. is hier 1x flauwgevallen.

Dr. [roepnaam C, RTG] is meegereden tot aan de grens achter F.

Hechtingen geplaatst en rev over 1 week

Na de operatie heeft patiënte medicatie gekregen:

mevr. bleef misselijk

100 mg hydrocortison

2,5 mg haldol

1 mg kytril”

Verweerder heeft op 12 november 2015 voorafgaande aan de ingreep genoteerd dat patiënt een Hb van 8,6 had.

Bij voorschriften voor de afdeling heeft verweerder opgetekend:

medicatie                Paracetamol à 6 uur 1 gram po/Supp+ a.n. voltaren à 8 uur 50 mg

                             po/Supp + z.n. dipidolor ………… mg S.C. à a-6 uur

bij misselijkheid/braken      Kytril 1 mg i.v. zn 3x max.

infuusbeleid            NaCl 0,9%

bijzonderheden        Hb Controle min. 2 x met min. paar uur tussenpauze

(…)

Vagaal bij opstaan:

Im

[stukje onleesbaar, RTG]

- atropine 0,5

- efedrine 10

          “ 12,50”

Hb 8.0 ”.

De controles zijn vermeld van 14.00 uur tot 16.30 uur. De laatste polsmeting was volgens aantekening 60/min bij een bloeddruk van 90/30. 

In het dossier bevindt zich een Time Out Procedure (TOP)-formulier. Daarop staan vermeld als anesthesioloog verweerder en als arts C. Van beide staat een paraaf op het formulier. Aangegeven is dat de apparatuur van de anesthesie en de arts zijn gecheckt. Op het door klaagster aangeleverde exemplaar van dit formulier staat geen ‘ja’ omcirkeld bij ‘apparatuur anesthesie en arts gecheckt’. Op een andere versie van hetzelfde formulier is de ‘ja’ omcirkeld bij ‘apparatuur anesthesie en arts gecheckt’ omcirkeld en op het formulier aangetekend ‘+laser, sedatie’.  

Het operatieverslag heeft navolgende inhoud:

Anesth+WAL                             St na gastric band 2) prozac

Lïpodem Gr 3.

Tekenen rugligging            3,8mm  Canule    WAL

Li>> re.                 L: ≈ Re: 4,4 l Vet.             8,8.l

Laser    Re 20 k                 Li 12k.

Geen probleem tijdens ingreep

Narcose probleemloos.

Na afloop misselijke, synopse (kort)

3 uur in sed.   Geen pijn, geen bloedverlies v betekenis

Naar huis, ben achteraan gereden.

Thuis heeft ze ambu gebeld -> zk G”

Op 17 november 2015 heeft verweerder telefonisch gesproken met de arts. De arts heeft daarvan opgetekend:

De situatie van mevr. en ingreep uitgebreid geëvalueerd. Geen onduidelijkheden, geen omissies, geen contra-indicaties overschreden. Niets mis aan zijde anesthesie of behandeling. Interactie met eerdere antidepressiva?

Besproken mogelijke verbeterpunten:

- hoeveelheid verwijt vet vlg keer verminderen

- msc lidointoxicatie gehad?? Vlg literatuur ruim binnen de norm. Zou sedatie kunnen leiden tot activatie lido-effect??

Volgende keer minder lido gebruiken tijdens sedatie.

Op 8 november 2016 heeft patiënt een melding gedaan bij klaagster.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij is tekortgeschoten in de zorg aan patiënte:

1.    door patiënte van de verkoever te ontslaan, zonder dat vitale functies van patiënte waren gestabiliseerd en teruggekeerd naar voor haar veilige waarden;

2.    doordat stopmoment VI van de NVA, NvvH Richtlijn “Het postoperatief traject”, 2013 niet is uitgevoerd;

3.    omdat verweerder zich er niet van heeft vergewist of patiënte in directe aansluiting op de ingreep wel kon verblijven op een verkoever die ook buiten kantoortijden beschikbaar was;

4.    omdat het anesthesieverslag niet voldeed aan de gestelde eisen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Niet-ontvankelijkheidsverweer:

Verweerder voert primair aan dat klaagster niet ontvankelijk is, dan wel de tuchtklachtprocedure dient te worden aangehouden. Klaagster heeft langer dan vier maanden over het onderzoek gedaan. Dit betreft een fatale termijn in artikel 8.21 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (verder: Wkkgz). Verweerder is niet op de hoogte gesteld dat hij onderwerp van onderzoek was. Verweerder heeft niet mogen reageren op het rapport. Het deelrapport dat aan verweerder is toegezonden hield geen conclusies in en was geen conceptrapportage. Verweerder heeft eveneens geen mogelijkheid gehad om zelf onderzoek te verrichten en zich te kunnen verdedigen. Verweerder heeft een herzieningsverzoek gedaan bij klaagster waar nog niet op is beslist.

Inhoudelijk verweer:

Patiënte is na de ingreep vlot uit de narcose gekomen. Ze is alleen na de verkoeverperiode tijdens het opstaan een keer vagaal geworden. Een Hb van patiënte ten tijde van opname in het ziekenhuis van rond de 3 mmol/L, zoals door klaagster aangevoerd in het klaagschrift, waaruit zij afleidt dat deze na de ingreep ook laag heeft moeten zijn, blijkt niet uit medische gegevens in het dossier.

Uit de anesthesielijst blijkt genoegzaam dat de bloeddruk van patiënte tussen 16.00 uur en 16.30 uur rond de 100/30 tot 100/40 heeft gelegen. Verweerder heeft de vitale functies van patiënte beoordeeld alvorens haar te ontslaan van de verkoever.

Wat betreft het door klaagster genoemde Stopmoment IV: de operateur is eindverantwoordelijk dat het stopmoment wordt uitgevoerd en vastgelegd.

Alle cruciale en belangrijke punten zijn conform de richtlijnen uitgevoerd en vastgelegd.

De controles na de verkoeverperiode zijn niet genoteerd op de anesthesielijst aangezien de verkoeverperiode al achter de rug was en de anesthesielijst afgesloten. Verweerder heeft wel op de anesthesielijst een aantekening gemaakt dat patiënte vagaal werd en hoe zij werd behandeld. Alle vitale parameters zijn gedurende de operatie en de verkoeverperiode genoteerd in het anesthesieverslag, alleen het blok ontslag bij verkoever is abusievelijk niet afgevinkt.

Op het moment dat patiënte de verkoever verliet waren de vitale functies van patiënte gestabiliseerd en teruggekeerd naar veilige waarden. De PAR-score kan achteraf worden berekend en was op basis van de parameters een 9, dat is voldoende om patiënte te ontslaan van de verkoever. De PAR-score zelf is niet expliciet genoteerd. Vanaf het verblijf van patiënte op de verpleegafdeling is verweerder niet meer verantwoordelijk.

Wat betreft stopmoment VI had de documentatie weliswaar beter gekund, maar uit het anesthesieverslag blijkt dat alle controles ten tijde van het ontslag van de verkoever goed genoeg waren om patiënte naar de verpleegafdeling te laten gaan.

Op het anesthesieverslag ontbreken geen gegevens. Dat de pijnscore niet is ingevuld is het gevolg van de afspraak dat het pijnprotocol, dat gehanteerd werd in de kliniek voordat verweerder erbij betrokken was, gehandhaafd zou blijven.

Omtrent het klachtonderdeel dat verweerder zich er niet van heeft vergewist of patiënte in directe aansluiting wel kon verblijven op een verkoever die ook buiten kantoortijden beschikbaar was, voert verweerder aan dat hij zijn eigen apparatuur bij zich had en die ook buiten kantoortijden had kunnen gebruiken. Verweerder is na het vagaal worden van patiënte gebleven en heeft haar een uur extra bewaakt. Verweerder is ook nadien nog gebleven, ook na kantoortijd.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1        

ONTVANKELIJKHEID

Verweerder voert primair aan dat klaagster in strijd heeft gehandeld met artikel 8.21  Wkkgz. Dit besluit van 13 november 2015 was ten tijde van het handelen dat ten grondslag ligt aan de onderhavige tuchtklacht, te weten 12 november 2015, nog niet in werking getreden. Het college leest in het niet-ontvankelijkheidsverweer van de zijde van verweerder het verwijt dat klaagster zich niet heeft gehouden aan voor haar destijds geldende voorschriften.

Tot 1 januari 2016 was de Leidraad Meldingen IGZ van 2013 geldend bij een melding zoals door patiënte bij klaagster is gedaan.

Klaagster heeft naar het oordeel van het college evenmin in strijd gehandeld met die destijds geldende Leidraad (artikelen 12 en 14). Klaagster heeft aangevoerd dat het onderzoek naar de melding langer heeft geduurd mede in verband met het opvragen van medische informatie in een buitenlands ziekenhuis. Klaagster heeft ter zitting  aangevoerd dat patiënte eerst verzocht werd hiervoor zelf zorg te dragen. Toen dat niet tot resultaat leidde, heeft klaagster zelf medische informatie in het buitenlandse ziekenhuis opgevraagd. Het college acht het daarmee gepaard gaande tijdsverloop begrijpelijk.

Daarnaast geldt, in navolging van het Centraal Tuchtcollege (onder meer in de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:198), dat genoemde Leidraad slechts een richtsnoer is voor klaagster en, anders dan verweerder kennelijk betoogt, geen fatale of dwingende termijnen bevat. Het college acht het wenselijk en aangewezen dat klaagster diegene die onderwerp is van onderzoek op de hoogte houdt van de ontwikkelingen in het onderzoek en zijn of haar positie daarin. Klaagster heeft zich te houden aan de in de Algemene Wet bestuursrecht neergelegde beginselen van algemeen bestuur. Binnen die wet waren er voor verweerder mogelijkheden om over procedurele zaken te klagen. Dit raakt echter, in tegenstelling tot wat namens verweerder wordt betoogd, niet de ontvankelijkheid van klaagster om een tuchtklacht tegen verweerder in te dienen.

Klaagster heeft gelet op artikel 65, eerste lid, aanhef en onder c, een eigen zelfstandige bevoegdheid om een tuchtklacht in te dienen. Het college oordeelt dan ook dat klaagster ontvankelijk is in de door haar ingediende tuchtklacht tegen verweerder.

5.2        

Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Het college hecht eraan voorafgaande aan de inhoudelijke beoordeling op te merken dat in het klaagschrift de zienswijze van de patiënt en de inhoud van de melding met regelmaat als feiten zijn gepresenteerd, zoals bijvoorbeeld een Hb van 3,0 mmol/l, en het verliezen van veel bloed door patiënte. De objectieve medische gegevens in het dossier ondersteunen deze en ook andere door klaagster gestelde feiten niet. Het college acht het wenselijk dat klaagster in een klaagschrift de objectief vaststaande gegevens weergeeft en daar waar het om de inhoud van de melding of zienswijze van patiënt betreft, dit expliciet benoemt.

5.4

Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder patiënte heeft ontslagen van de verkoever zonder dat de vitale functies van patiënte waren gestabiliseerd naar voor haar veilige waarden.

In het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Anesthesiologen (Verkoeverperiode en de inrichting en de organisatie van de verkoeverafdeling 2004) is opgetekend dat  ontslag van de verkoeverafdeling naar de verpleegafdeling niet eerder plaatsvindt dan nadat de vitale functies van de patiënt zijn gestabiliseerd en teruggekeerd naar voor hem veilige waarden. Teneinde dat objectief te kunnen beoordelen wordt gebruik gemaakt van vooraf door de anesthesioloog opgestelde ontslagcriteria.

Het college stelt vast dat de vitale functies van een patiënt constant kunnen worden geëvalueerd indien aangesloten aan een monitor. Als patiënte aangesloten is aan een monitor is er dus sprake van een verkoeving. Dit is onafhankelijk van de ruimte waar dit gebeurt, zeker in het geval van een mobiel anesthesieteam volgens verweerder. Bij patiënte hebben twee periodes van verkoeveren plaatsgevonden.

De eerste verkoeverperiode, tot 16.30 uur, heeft verweerder de vitale functies opgetekend in het verslag. Verweerder heeft mede met zijn klinische blik beoordeeld of patiënte stabiel was. Dat patiënte na ontslag van de verkoever vagaal werd, betekent  naar het oordeel van het college niet dat “dus” de vitale functies bij het eerste ontslag van de verkoever niet stabiel waren. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat de vitale functies van patiënte ten tijde van het eerste ontslag, waar de klacht op ziet, niet stabiel waren. Ook bij stabiele functies van een patiënt is het immers mogelijk dat een patiënt bij het opstaan vagaal wordt. Verweerder heeft patiënte medicatie toegediend en haar wederom aangesloten op de monitor en daarmee opnieuw verkoeverd. Dat handelen acht het college zorgvuldig.

Verweerder heeft aangegeven dat, omdat het anesthesieverslag was afgesloten, van de tweede verkoeverperiode separaat aantekeningen zijn gemaakt. Die aantekeningen zijn, volgens verweerder, in de kliniek achtergebleven. De aantekeningen zijn in de onderhavige procedure niet overgelegd.  

Het college heeft van die eventuele aantekeningen dus geen kennis kunnen nemen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder daarvan persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. Of verweerder bij de tweede verkoeverperiode, nadat verweerder patiënte wegens het vagaal worden wederom had aangesloten op de monitor, de vitale functies van patiënt heeft beoordeeld en opgetekend is onduidelijk gebleven. Daarmee staan de feiten op dit punt onvoldoende vast. Het eerste klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.5

Iets anders is of verweerder bij het ontslag van de verkoever heeft gehandeld conform de richtlijn die voor hem als anesthesioloog gold. Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder stopmoment VI van de Richtlijn ‘Postoperatief traject’ 2013 niet heeft uitgevoerd.

Waar klaagster in het klaagschrift soms melding maakt van stopmoment IV en soms van stopmoment VI is uit het vooronderzoek en het verhandelde ter zitting wel duidelijk geworden dat stopmoment VI wordt bedoeld door klaagster bij het tweede klachtonderdeel.

In de richtlijn ‘het postoperatief traject’ 2013 is als stopmoment VI beschreven het ontslag van verkoeverafdeling. Ook daarin is vermeld dat voordat de patiënt de verkoeverafdeling verlaat, een controle plaatsvindt van de toestand van de patiënt aan de hand 5 afgesproken ontslagcriteria.

De anesthesioloog is ervoor (eind)verantwoordelijk dat het stopmoment wordt uitgevoerd en wordt vastgelegd. De patiënt kan pas ontslagen worden van de verkoeverafdeling indien de PAR (Post Anesthesia Recovery) score goed is volgens de lokale criteria. De PAR score wordt gevormd door een 0-1-2 score op motoriek, respiratie, circulatie, bewustzijn en huidskleur. Verweerder heeft na het eerste ontslag van de verkoever weliswaar de parameters van de PAR score vermeld, maar de PAR-score zelf niet.

Stopmoment VI is één van de gedefinieerde perioperatieve stopmomenten, onderdeel van het toetsingskader voor het Toezicht Operatief Proces (TOP). Dit is ingevoerd sinds  2013 en is een veiligheidsnorm die zeker in 2015 door verweerder ingevuld moest worden aan de hand van het daarvoor bestemde formulier. De stopmomenten dienen consequent te worden uitgevoerd en vastgelegd. De vastlegging van dit stopmoment is de verantwoordelijkheid van verweerder en is een essentieeel onderdeel van het medisch dossier.

Na de tweede verkoeverperiode is door verweerder geen stopmoment VI uitgevoerd en vastgelegd, zoals ook ter zitting is gebleken.

Daarmee is dit klachtonderdeel gegrond.

5.6

Het derde klachtonderdeel is het verwijt dat verweerder zich niet heeft vergewist of patiënte in directe aansluiting op de ingreep wel kon verblijven op een verkoever die ook buiten kantoortijden beschikbaar was.

Dit klachtonderdeel treft geen doel. Verweerder was met zijn mobiele anesthesieteam en meegebrachte apparatuur en te allen tijde zelf in staat om patiënte te verkoeveren. Verweerder heeft patiënte eerst tot 16.30 uur verkoeverd en nadat zij vagaal werd nog een uur gemonitord. Tot circa 18.00 uur heeft verweerder patiënte derhalve verkoeverd en daarna de patiënte overgedragen aan de arts. Of verweerder voorafgaande aan de ingreep met de arts heeft besproken of de kliniek ook buiten kantoortijden geopend was staat niet vast, maar dat er niet over is gesproken is evenmin aangetoond door klaagster. Verweerder heeft in ieder geval ter zitting aangevoerd dat hij met de arts afspraken heeft gemaakt over de inzet van E in de kliniek.

Vast staat wel dat verweerder tot 21.15 uur, derhalve ook buiten kantoortijden, in de kliniek aanwezig is geweest. Tot dat moment kon verweerder derhalve met zijn meegebrachte team en apparatuur de verkoever verzorgen (de verweerder verkoevert niet). Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.7

Het vierde klachtonderdeel behelst het verwijt omtrent het anesthesieverslag van verweerder.

Hetgeen in het anesthesieverslag dient te worden vermeld staat in het NVA standpunt ‘het anesthesieverslag’ 2004. Van elke anesthesieprocedure wordt een anesthesieverslag gemaakt. Het anesthesieverslag is de anesthesioloog tot steun bij het actuele anesthesiologische beleid en kan ook bij een eventuele volgende anesthesie waardevolle informatie bieden. In geval van complicaties of calamiteiten kan het verslag achteraf dienen ter reconstructie van de loop der gebeurtenissen.

Het anesthesieverslag is een essentieel onderdeel van het medisch dossier. In het verslag zijn alle aspecten van het anesthesiologische management vermeld, met inbegrip van het relevante pre- en postoperatieve beleid.

Het college is, net als verweerder in de procedure wel heeft erkend, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft genoteerd in zijn verslaglegging. Zo is de tweede verkoeverperiode niet in een anesthesieverslag opgenomen. De parameters van de PAR-score zijn weliswaar vermeld, maar de PAR-score zelf is niet vermeld. Deze PAR-score had, nu deze ook niet elders uit het dossier is gebleken, wel vermeld moeten worden evenals stopmoment VI. 

Daarmee is het vierde klachtonderdeel gegrond.

5.8

De gegronde klachtonderdelen (2 en 4) betreffen voornamelijk de verslaglegging van verweerder. Het niet of onvoldoende duidelijk vastleggen van het stopmoment IV en het anesthesieverslag van verweerder is van belang in verband met de dossiervoering, waarbij voor eventueel opvolgende behandelaars duidelijk moet zijn waar verweerders zorgverlening uit heeft bestaan. Medisch inhoudelijk heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het college kan niet vaststellen dat de kwaliteit van zorg aan patiënte onder de maat is geweest. Verweerder heeft erkend dat de verslaglegging beter had gekund en heeft op dat punt ook zijn zorgverlening aangepast en verbeterd. Gelet op het voorgaande kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klachtonderdelen 2 en 4 gegrond;

-      wijst de klacht voor het overige af;

-      waarschuwt verweerder.

Aldus gegeven door A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, F. van der Maden, lid-jurist, M. Kraai, P. Houpt, L. van der Broek, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2018 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.