ECLI:NL:TGZRZWO:2018:182 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 140/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:182
Datum uitspraak: 30-11-2018
Datum publicatie: 30-11-2018
Zaaknummer(s): 140/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts over gemiste cardiale problematiek. Aangezien de klachten pasten bij maag/buikproblematiek en er expliciet geen aanwijzingen waren voor cardiale problematiek, heeft de huisarts niet verwijtbaar gemist dat er ook sprake was van hartfalen. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 30 november 2018 naar aanleiding van de op 22 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door zijn echtgenote C,

k l a g e r

-tegen-

D , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. D. Benamari, verbonden aan VvAA te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de ontvangen medische stukken, waaronder het relevante deel van het huisartsdossier.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 6 november 2018, alwaar de echtgenote van klager is verschenen, alsmede verweerder bijgestaan door mr. D. Benamari voornoemd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling van klager, geboren in 1963. Klager was bekend in de huisartsenpraktijk van verweerder met maagklachten.

Klager bezocht op 9 juli 2010 verweerder wegens een infiltraat in zijn perineum. Verweerder schreef een antibioticakuur voor met Clindamycine.

Op 14 juli 2010 heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van verweerder omdat hij last had van maagklachten. Verweerder schreef Omeprazol 40 mg voor, eenmaal daags.

Op 15 juli 2010 zag verweerder klager op zijn spreekuur wegens een toename van klachten. In het dossier noteerde verweerder het volgende over dit consult: “ S. toename maagklachten, veel last van opboeren, krijgt dan pijn retrosternaal, geen pijn bij inspanning. O. drukpijn in epigastrio. T 140/85. E. maagklachten. P. R/Omeprazol 40 mg 2*1. R/15 st motilium tabl 10mg (3.1) R/200 ml regla ph nieuwe form susp (4.4ML).”

Op zaterdag 17 juli 2010 heeft klager om 11.14 uur telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost. Klager vroeg zich af of de dosering Omeprazol goed was, omdat hij ’s avonds meer maagklachten had. De waarnemende huisarts gaf aan dat de dosering goed was. Verweerder kreeg het advies om ’s middags een warme maaltijd te nemen en in de avond licht verteerbaar voedsel. Hem werd geadviseerd bij aanhouden van de klacht maandag de eigen huisarts te raadplegen.

Om 13.22 uur heeft klager opnieuw de huisartsenpost gebeld. Klager gaf aan dat hij zich zorgen maakte over zijn maag en pijn had in zijn borstkas bij het eten. De waarnemende huisarts noteerde het volgende: “zorgen over de maag. nog niet over. krijgt telkens als hij eet. pijn in de borstkas. vroeger nooit last gehad. het begon na de antibioticakuur. heeft omeprazol en motilium en regla pH sinds do j.l is maagpatiënt. scheurtje middenrif. Wil weten waar het van komt, wat de oorzaak kan zijn of het wel goed was dat hij antibiotica kreeg ens… P. uitleg: ik weet niet waar het van komt. de huisarts heeft het op drie fronten behandeld. Als dat onvoldoende helpt moet u opnieuw contact opnemen met de huisarts.”

Op dinsdag 20 juli 2010 heeft klager weer het spreekuur van verweerder bezocht. Klager wilde een titer Helicobacter laten prikken en gaf aan nog steeds last te hebben van maagklachten. Verweerder noteerde in het dossier: “ S. wil weer titer Helicobacter laten prikken, heeft nog steeds maagklachten, klachten verminderen na eten, geen pijn meer in slokdarm. O. drukpijn in epigastrio. E. maagklachten.”

Op 21 juli 2010 verscheen klager opnieuw op het spreekuur. Hij had zich bij zijn werkgever ziek gemeld. Verweerder beschreef het consult als volgt: “ S. nu weer pijn retrosternaal en last van zuurbranden, heeft zich vanaf vandaag ziek gemeld, geen pob bij inspanning. O. drukpijn in epigastrio à pijn retrosternaal bij druk op bovenbuik. E. refluxoesofagitis. P. R/20 st tramadol hcl caps 50 mg (4.1).” Op 23 juli 2010 is er in opdracht van verweerder een laboratoriumonderzoek gedaan bij klager.

Op 24 juli 2010 heeft klager om 16.45 uur telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost. Verweerder had toen dienst en besloot klager naar de Spoedeisende Hulp te verwijzen. De uitslag van het laboratoriumonderzoek liet verhoogde ontstekingswaarden (BSE 86, CRP 174, Leukocyten 13) en afwijkende leverbepalingen (GGT 59, ALAT 69, Amylase 32, AF 88 en bilirubine 19) zien. Verweerder noteerde: “S. VG: helicobacter die af en toe de kop op steekt/ hernia diafragmatica. Heeft al weken maagklachten, waarvoor AB kuur, daarna blijft hij maagklachten houden. Woe Tramadal van eigen ha/Gisteren lab. Heeft pijn en voelt zich erg slecht/ temp:38/ wat misselijk+/maagzuur+// nb lab uitslag in callcentrum. O. op grond van lab waarschijnlijk cholecystitis. E. cholangitis. P: à SEH.”

Klager is vervolgens via de Spoedeisende Hulp op de afdeling cardiologie opgenomen in verband met een subacuut myocardinfarct. Vanwege persisterende klachten en verslechteringen op het ECG werd patiënt naar een ziekenhuis met interventiemogelijkheid verwezen. Daar klager inmiddels klachtenvrij was werd hij, na afweging van de risico’s, niet gedotterd. Op 31 juli 2010 is hij uit het ziekenhuis ontslagen.

Op 13 augustus 2010 kreeg klager in de nacht een hartstilstand. Zijn echtgenote heeft hem gereanimeerd. Klager is er een tijd slecht aan toe geweest en de prognose was somber. Hij is wel hersteld maar heeft, ook psychisch, aanzienlijke restverschijnselen overgehouden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij klager niet eerder heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis en geen tensie heeft gemeten. Verder merkt klager op dat verweerder met een buurvrouw erover heeft gesproken dat hij fouten heeft gemaakt bij klager.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Klager presenteerde zich met maagklachten waar hij langere tijd mee bekend was. Van andere klachten was geen sprake en verweerder heeft op dat moment geen aanleiding gehad om te denken aan een acuut coronair syndroom. Verweerder erkent dat hij gezien het voortduren van klagers klachten hem eerder had moeten doorverwijzen. Verweerder heeft lering getrokken uit zijn handelen en doet er alles aan om herhaling in de toekomst te voorkomen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Voorts staat voorop dat het bij de beoordeling niet zozeer de vraag is of een diagnose is gemist, maar of verweerder op juiste wijze tot zijn diagnose is gekomen. Daarbij zal blijken dat de denkrichting van verweerder paste bij hetgeen van een redelijk bekwaam huisarts mag worden verwacht en deze achteraf zelfs werd bevestigd door bloedonderzoek, maar dat toen ook bleek dat er ook nog heel andere, onvoorziene problematiek speelde.

Klager had zojuist een Clindamycinekuur gekregen in verband met het infiltraat in zijn perineum en gaf aan dat de klachten daarna waren begonnen. Bekend is dat deze medicatie als bijwerking maagklachten kan opleveren. Patiënt was bekend met een hernia diafragmatica van de oesofagus en had in het verleden positieve H. Pylori serologie gehad en meende zeker aanvankelijk zelf ook dat deze klachten weer opspeelden. Het onderzoek van verweerder, waarbij drukpijn in het epigastrio bleek, wees eveneens in die richting. In het contact met de huisartsenpost op 17 juli 2010 en het consult bij verweerder op 20 juli 2010 leken de klachten gebonden aan het innemen van voedsel. De presentatie van de klachten was dus zeker niet typisch voor cardiale problematiek terwijl de bekende klachten zoals genoemd in de NHG-standaard Stabiele angina pectoris en de NHG-standaard Acuut Coronair Syndroom ontbraken. Kortom, het is zeer wel verdedigbaar dat verweerder dacht aan maagproblemen als oorzaak van de klachten en zijn (medicatie)beleid daarop afstemde. Tegelijkertijd heeft verweerder wel oog gehad voor de mogelijkheid van cardiale problematiek en heeft hij in die richting onderzoek gedaan. Immers, op 15 juli 2010 heeft hij de tensie gemeten en zowel op die datum als bij het laatste consult op 21 juli 2010 heeft hij uitgevraagd en genoteerd of er sprake was van pijn op de borst/bij inspanning. Dit leverde geen aanwijzing op voor cardiale problematiek. Bij dit laatste consult heeft verweerder de focus verbreed naar klachten van de galblaas of alvleesklier en (bloed)onderzoek hiernaar ingesteld. Het college acht het, vanwege de ernst van de klachten en het herhaalde beroep op de huisarts, juist dat verweerder op dat moment zijn onderzoek heeft verruimd maar tevens dat hij (wegens ontbreken van pijn op de borst bij inspanning) de focus bleef richten op de buikregio. Terzijde wordt opgemerkt dat de uitslag van het bloedonderzoek achteraf het vermoeden dat er sprake was van andersoortige buikklachten bevestigde. Wat het medisch handelen betreft luidt de conclusie derhalve dat verweerder heeft gehandeld binnen de in 5.1 omschreven grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Uit dit toetsingskader vloeit ook voort dat het oordeel niet anders wordt doordat de afloop in dit geval zo onmiskenbaar dramatisch is geweest voor klager en zijn echtgenote. Voor zover nog is geklaagd over schending van het beroepsgeheim en die klacht is gehandhaafd (ter zitting is het niet meer aan de orde gesteld), heeft het college niet feitelijk kunnen vaststellen dat verweerder met een buurtgenoot heeft gepraat over de medische situatie van klager zodat aan een oordeel over de vraag of dat al dan niet verwijtbaar is niet wordt toegekomen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door A.L. Smit, voorzitter, H.L. Wattel, lid-jurist, R.O. Rischen, R.J. Wolters en P. Plantinga, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2018 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.