ECLI:NL:TGZRZWO:2018:165 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 115/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:165
Datum uitspraak: 19-10-2018
Datum publicatie: 19-10-2018
Zaaknummer(s): 115/2018
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen GZ-psycholoog. Kern van de klacht: onvoldoende hulp. Goede samenwerking met klaagster niet haalbaar echter verweerster niet tekortgeschoten in zorgplicht.

 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 oktober 2018 naar aanleiding van de op 17 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A ,wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , klinisch psycholoog, werkzaam te D,

gemachtigde: F, jurist, verbonden aan E te D,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift;

-      het aanvullend klaagschrift;

-      het verweerschrift met de bijlagen.

Klaagster heeft laten weten gehoord te willen worden in het kader van het mondeling vooronderzoek. Klaagster heeft echter, zonder bericht van verhindering, geen gehoor gegeven aan de uitnodiging voor het mondeling vooronderzoek. Verweersters gemachtigde is voor het mondeling vooronderzoek wel verschenen. Hij heeft echter aangegeven ervan af te zien gehoord te worden nu klaagster niet was verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is sinds 1991 ingeschreven als patiënt bij E of een van haar rechtsvoorgangers. Per 5 november 2012 is er sprake van een zorgtoewijzing aan het FACT-team D waarvan verweerster deel uitmaakt. Hoofdbehandelaar is een psychiater. Verweerster heeft klaagster psychologisch onderzocht en nadien ondersteunend behandelcontact met klaagster gehad. Verweerster heeft klaagster geholpen bij het aanvragen van een schadevergoedingsregeling. Klaagster heeft zelf besloten die procedures te stoppen en een andere vorm van schadevergoedingsregeling aan te vragen. Op 17 juli 2014 heeft verweerster klaagster laten weten dat zij haar niet verder kon helpen met de aanvragen voor een schadevergoedingsregeling. Hiermee was het concrete behandeldoel beëindigd. Verweerster heeft tot januari 2015 nog wel contact gehad met klaagster om te proberen tot nieuwe behandeldoelen te komen. 

Het is verweerster echter niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de behandeldoelen tussen klaagster en het FACT-team en de te hanteren werkwijze. 

Vanaf juli 2015 uitte klaagster in toenemende mate haar onvrede naar de medewerkers van het FACT-team D door veelvuldig te bellen en te e-mailen. Klaagster liet zich hierin niet begrenzen. Diverse klachten van klaagster en bemiddelingspogingen volgden. Echter zonder resultaat en er is een onwerkbare situatie ontstaan die heeft geleid tot een contactverbod en pandverbod voor klaagster.

De klachtencommissie van E heeft op 24 september 2015 een beslissing gegeven naar aanleiding van een klacht van klaagster. De klachtencommissie heeft niet vast kunnen stellen dat de geboden hulp aan klaagster onvoldoende of inadequaat was. Wel heeft de commissie zorgen geuit over de slechte verhouding tussen klaagster en medewerkers van E en de Raad van Bestuur aanbevolen om te zoeken naar een oplossing die zou kunnen leiden tot een behandelplan voor klaagster en adequatere ondersteuning voor klaagster.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- over de periode 2013 tot eind juli 2015:

-      een verkeerde diagnose of onjuiste behandeling;

-      afgifte van een onjuiste verklaring of onjuist rapport;

-      schenden van het beroepsgeheim;

-      ten onrechte niet doorverwijzen naar een andere beroepsbeoefenaar;

-      onvoldoende informatie over de behandeling;

-      voorschrijven van verkeerde medicijnen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij nooit de hoofdbehandelaar van klaagster is geweest. Verder voert verweerster aan dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht omdat er al drie eerdere klachten zijn geweest van klaagster, waarvan één nog loopt in beroep. Verweerster is van oordeel dat zij heeft gehandeld zoals van haar als klinisch psycholoog verwacht mocht worden en is het niet eens met de klacht.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college verwerpt het beroep van verweerster op niet-ontvankelijkheid omdat er nog niet eerder een inhoudelijk oordeel is gegeven op tuchtklachten van klaagster tegen haar.

5.3

Samengevat komt de klacht van klaagster erop neer dat verweerster haar niet voldoende heeft geholpen. Verweerster heeft in haar verweerschrift weergegeven wat zij allemaal voor klaagster heeft gedaan en heeft aangegeven dat zij steeds heeft geprobeerd om te komen tot een beleid waarin samenwerking met klaagster mogelijk was. Dit bleek echter niet haalbaar te zijn. Met de klachtencommissie van E is het college van oordeel dat de situatie zorgwekkend is en dat het aanbeveling verdient dat er een oplossing komt voor de situatie dat aan klaagster geen adequate hulp geboden kan worden. Het college heeft geen of onvoldoende aanwijzingen dat verweerster in haar zorgplicht ten opzichte van klaagster is tekortgeschoten.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven in raadkamer door A.L. Smit, voorzitter, L.P.T. Raijmakers en

Th.A.M. Deenen, leden-gezondheidszorgpsycholoog, in tegenwoordigheid van

H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.