ECLI:NL:TGZRAMS:2018:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/163

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:123
Datum uitspraak: 23-10-2018
Datum publicatie: 23-10-2018
Zaaknummer(s): 2018/163
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts het doorsturen van zijn medische gegevens, zonder dat hij daar toestemming voor heeft gegeven. Tevens verwijt hij de arts dat hij zich onterecht heeft uitgegeven als bedrijfsarts. Gegrond. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op de op 30 april 2018 binnengekomen klacht van:

A,

k l a g e r

gemachtigde: C.A. van der Vlist, verbonden aan FNV te Amsterdam,

tegen

C,

arts,

thans werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 10 augustus 2018 gehouden vooronderzoek;

De klacht is op een openbare zitting behandeld. Verweerder was afwezig zonder bericht van verhindering. Klager werd bijgestaan door C.A. van der Vlist, voornoemd, en vergezeld door zijn dochter.  

2.         De feiten

2.1       Klager is werkzaam geweest bij E als chauffeur.

2.2       Verweerder is werkzaam bij F Tot 2014 heeft verweerder in het B.I.G.-register geregistreerd gestaan als bedrijfsarts. Vanaf 2014 luidt zijn registratie ‘arts’.

2.3       Klager is in maart 2017 uitgevallen omdat hij overspannen was. Gedurende zijn

re-integratietraject is klager verschillende keren door verweerder op het spreekuur gezien. Hiervan heeft verweerder spreekuurrapportages opgemaakt. Deze rapportages zijn voorzien van het volgende onderschrift:

“Naam: dhr. C

Functie: bedrijfsarts

BIG-registratienummer: (…)”

2.4       Verweerder heeft van de spreekuurcontacten met klager rapportages opgemaakt. In de spreekuurrapportage van 29 maart 2017 staat – voor zover thans van belang – het volgende:

            “(…)

            Stoornissen: bekend met hart/vaatstoornis; aanpassingsstoornis

            (…)

Instemming met advies?

Medewerker is op de hoogte gesteld van de bevindingen en conclusies van het onderzoek en is het eens met het advies dat de bedrijfsarts aan hem en werkgever uitbrengt

(…)”.

2.5.      Verweerder heeft de spreekuurrapportages aanvankelijk telkens per e-mail tegelijkertijd aan de werkgever van klager en aan klager zelf gezonden.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zonder toestemming van klager medische informatie over klager aan diens werkgever heeft doorgegeven. Daarnaast klaagt klager over het feit dat verweerder niet als bedrijfsarts staat ingeschreven in het BIG-register, terwijl hij zich wel als bedrijfsarts voordeed.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2.      Het college is van oordeel dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld door medische informatie aan de werkgever van klager te verstrekken. Het is een bedrijfsarts niet toegestaan om gezondheidsgegevens over een werknemer en andere gegevens die onder het medisch beroepsgeheim vallen aan de werkgever te verstrekken, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor de re-integratie van de zieke werknemer, dan wel voor de bepaling van de verplichting tot loondoorbetaling. Gesteld noch gebleken is dat van één van beide uitzonderingssituaties in dit geval sprake was. Dat klager toestemming zou hebben gegeven voor het delen van deze informatie met de werkgever, hetgeen verweerder stelt maar klager betwist, maakt het voorgaande niet anders. Ook indien de werknemer toestemming geeft, is het de bedrijfsarts alleen toegestaan die informatie met de werkgever te delen die strikt noodzakelijk is voor een goede re-integratie en het bepalen van het recht op loondoorbetaling door de werkgever. De door verweerder verstrekte informatie omvat naar het oordeel van het college meer dan strikt noodzakelijk is voor dat doel. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.3.      Ten aanzien van de klacht dat verweerder de titel bedrijfsarts gebruikt terwijl hij niet als zodanig staat ingeschreven in het BIG-register, overweegt het college als volgt.

Het college stelt voorop dat in artikel 17 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. Verweerder staat in het BIG-register geregistreerd als arts en niet als bedrijfsarts. Verweerder is dus louter gerechtigd zich (arbo-)arts te noemen. Desondanks heeft verweerder, gezien de werkzaamheden die hij verrichtte, de indruk gewekt dat hij bedrijfsarts was. Bovendien heeft hij verslagen ondertekend met zijn naam en daaronder de woorden: “functie: bedrijfsarts”, hetgeen die indruk alleen maar heeft versterkt. Nu verweerder niet op de zitting is verschenen, heeft het college hem hier ook geen vragen over kunnen stellen. De enkele stelling dat verweerder na afloop van zijn bedrijfsartsenregistratie de titel van bedrijfsarts niet heeft gebruikt, maar dat hij klager wel heeft gezien in de functie van bedrijfsarts, acht het college zonder nadere toelichting in elk geval onbegrijpelijk. Naar het oordeel van het college is het gevolg van een en ander dat verweerder bij klager ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij bedrijfsarts was en daarmee zelfstandig bevoegd werknemers te begeleiden bij re-integratie en verzuim. Dit laatste is onzorgvuldig, nu verweerder niet zelfstandig bevoegd was en het college ook niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder onder supervisie van een bedrijfsarts werkte, zoals verplicht is. Dit alles maakt dat ook het tweede klachtonderdeel gegrond is.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

P.G.J Koch, E.G. van der Jagt, R.L. Kloots, leden-arts,

mr. drs. M.P. Sombroek-Van Doorm, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris                                                                                    WG  voorzitter